ECLI:NL:RBROT:2025:10255

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/698578 / FA RK 25-3261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding wegens termijnoverschrijding bij zorgmachtiging op basis van Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.E.M. Hooijman, verzocht de rechtbank om schadevergoeding omdat de officier van justitie niet tijdig een verzoek voor een aansluitende zorgmachtiging had ingediend. De officier had volgens verzoeker de termijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:6 lid 2 Wvggz, overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier op 7 april 2025, 19 dagen te laat, een verzoekschrift indiende, terwijl de termijn tot en met 18 maart 2025 liep. Verzoeker stelde dat deze overschrijding hem immateriële schade had berokkend, die hij begrootte op € 190,-.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat artikel 6:6 lid 2 Wvggz geen verplichting inhoudt om uiterlijk vier weken voor de expiratiedatum een nieuw verzoekschrift in te dienen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker niet gevolgd en geconcludeerd dat er geen sprake was van een schending van de wet door de officier. De rechtbank heeft begrip getoond voor de situatie van verzoeker, maar heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S. McFedries.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/698578 / FA RK 25-3261
Beschikking van 16 juni 2025 betreffende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1989, [geboorteplaats] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.
tegen:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker, ingekomen op 25 april 2025; en
  • het schriftelijk standpunt van de officier, ingekomen op 1 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in de rechtbank te Rotterdam op 19 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoeker (telefonisch);
  • de hiervoor genoemde advocaat van verzoeker.
1.3.
De officier is op 25 april 2025 per e-mail opgeroepen, maar is niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Op 15 oktober 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoeker een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 sub b. Wvggz verleend tot en met 15 april 2025.
2.2.
Op 10 maart 2025 heeft de geneesheer-directeur verzoeker schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoeker voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 sub a Wvggz.
2.3.
Op 7 april 2025 heeft de officier een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 sub b. Wvggz bij de rechtbank ingediend.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker stelt dat de termijn van artikel 6:6 lid 2 Wvggz is overschreden en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Hij licht zijn verzoek als volgt toe.
3.1.1.
Verzoeker stelt dat volgens artikel 6:6 lid 2 Wvggz de officier vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van die zorgmachtiging een nieuw verzoek voor een aansluitende zorgmachtiging in moet dienen. Dit betekent dat de officier tot en met 18 maart 2025 de tijd had om een aansluitend verzoek in te dienen. De officier heeft eerst op 7 april 2025, 19 dagen te laat, een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging ingediend.
3.1.2.
Verzoeker stelt dat de overschrijding van de termijn bij verzoeker spanning en frustratie heeft opgeleverd, zeker omdat verzoeker op 10 maart 2025 is bericht dat de voorbereidingsprocedure voor een aansluitende zorgmachtiging is gestart.
3.1.3.
Verzoeker is van mening dat hij door deze onrechtmatige termijnoverschrijding van de officier schade heeft geleden in de vorm van immateriële schade door spanning en frustratie, welke schade wordt begroot op € 10,- per dag (conform oriëntatiepunten termijnoverschrijding) dat de termijn is overschreden, dat wil zeggen 19 dagen à € 10,- maakt € 190,-.
3.2.
De officier meent dat volgens verzoeker in geschil is dat de termijn ex artikel 5:16 lid 1 Wvggz zou zijn overschreden. De officier stelt dat de vier weken termijn na
verzending van de brief als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz op 10 maart
2025 niet is overschreden, zodat verzoeker geen recht op schadevergoeding
heeft en het verzoek dient te worden afgewezen.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan verzoeker of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, als de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Met verzoeker overweegt de rechtbank dat de officier in het schriftelijk standpunt niet ingaat op het verzoek. De rechtbank volgt echter niet het betoog van verzoeker dat het verzoek om die reden toegewezen zou moeten worden. De officier voert namelijk het verweer, althans zo vat de rechtbank dit op, dat de rechtbank dient te toetsen aan een andere termijn in de Wvggz, namelijk die van artikel 5:16 Wvggz. De rechtbank zal ambtshalve als bedoeld in artikel 25 Wetboek van rechtsvordering de rechtsgronden aanvullen.
4.3.
Artikel 6:6 Wvggz bepaalt wanneer de geldigheidsduur van een zorgmachtiging verstrijkt (Kamerstukken II 2009-2010, 32399, nr. 3, p. 75). Om te voorkomen dat een zorgmachtiging vervalt en om ervoor te zorgen dat aansluitend verplichte zorg kan worden verleend, moet de officier tijdig een verzoekschrift voor een nieuwe zorgmachtiging indienen (Kamerstukken II 2015-2016, 32399, nr. 25, p. 121). Lid 2 van artikel 6:6 Wvggz bepaalt dat een zorgmachtiging als artikel 6:5 sub b. Wvggz niet vervalt door het verstrijken van de geldigheidsduur, als de officier uiterlijk vier weken voor de expiratiedatum een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend. Als de officier een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging uiterlijk vier weken voor de expiratiedatum heeft ingediend, vervalt de eerdere zorgmachtiging als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de beslistermijn.
4.4.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze termijn dient ter nadere waarborging van het belang van betrokkene, opdat de officier van justitie niet op het laatste moment gedurende de geldigheidsduur van de zorgmachtiging een dergelijk nieuw verzoekschrift gaat indienen (Kamerstukken II 2015-2016, 32399, nr. 25, p. 172). Zorgmachtigingen als bedoeld in artikel 6:5 sub b. bevinden zich niet aan het begin van een zorgtraject en kennen een langere looptijd van maximaal twaalf maanden, waardoor volgens de wetgever inmiddels meer kennis en ervaring is opgedaan over betrokkene en zijn zorgbehoefte. Gelet op de belangen van betrokkene moet het volgens de wetgever onder die omstandigheden mogelijk zijn om een verzoekschrift tijdig in te dienen (Kamerstukken II 2020-2021, 35667, nr. 3, p. 15/16).
4.5.
De wettekst van artikel 6:6 lid 2 Wvggz bevat echter geen
verplichtingom uiterlijk vier weken voor expiratiedatum een verzoekschrift voor een nieuwe zorgmachtiging in te dienen. Het niet uiterlijk vier weken van tevoren indienen van een verzoekschrift leidt er, behoudens een door de Hoge Raad bepaalde uitzondering, toe dat geen aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 sub b. Wvggz verleend kan worden. “
Noch de tekst noch de parlementaire geschiedenis van de Wvggz verzet zich ertegen dat de rechtbank, met het oog op het belang van de betrokkene bij verlening van zorg op basis van de Wvggz, de in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde aansluiting bewerkstelligt door de vervolgmachtiging te verlenen vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de bestaande machtiging verstrijkt”, aldus de Hoge Raad (Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818). In alle andere gevallen wordt, wanneer de officier van justitie het verzoekschrift niet vier weken van tevoren heeft ingediend, de rechtsbescherming van een betrokkene gewaarborgd, omdat de zorgmachtiging komt te vervallen door het verstrijken van de geldigheidsduur. In dat laatste geval kan slechts een nieuwe zorgmachtiging van maximaal zes maanden als bedoeld in artikel 6:5 sub a. verleend worden.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake van is dat de officier de wet niet heeft nageleefd. Wel heeft de rechtbank er begrip voor dat het voor verzoeker vervelend is geweest dat hij niet wist tot wanneer verplichte zorg verleend kon worden.

5.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. McFedries, griffier, op 16 juni 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.