ECLI:NL:RBROT:2024:9978

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/8610 en ROT 24/8611
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake ongeldigverklaring rijbewijs en herzieningsverzoek CBR

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024, worden de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoeker afgewezen. Verzoeker, aangeduid als de bestuurder, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR geen reden had om het herzieningsverzoek toe te wijzen, aangezien verzoeker niet kon aantonen dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst erop dat het CBR zich op de rapportage van een psychiater heeft mogen baseren, waarin werd geconcludeerd dat verzoeker niet geschikt was om te rijden vanwege drugsmisbruik. Verzoeker had aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn re-integratie en de zorg voor zijn zieke moeder, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om een spoedeisend belang aan te nemen. De verzoeken worden afgewezen, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker voorlopig in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8610 en ROT 24/8611

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit Dordrecht, verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 juli 2024 heeft het CBR besloten dat niet tot herziening van het besluit van 30 januari 2024 wordt overgegaan. Met het besluit van 30 juli 2024 heeft het CBR besloten dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig is omdat na onderzoek is gebleken dat verzoeker niet geschikt is om te rijden. Verzoeker heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker ten aanzien van beide besluiten de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het CBR heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verzoeker heeft aanvullende stukken ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Met het proces-verbaal opgemaakt op 20 december 2023 heeft de politie aan het CBR medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid om een motorrijtuig te besturen. Uit een proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat de politie op 27 november 2023 verzoeker zag rijden als bestuurder van een personenauto, waarna hij ter controle werd stilgehouden en een onderzoek werd ingesteld. Verzoeker werd gevorderd om mee te werken aan een speekseltest. De speekseltest gaf een indicatie aan voor de stof cannabis (tetrahydrocannabinol). Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
2.2.
Met het proces-verbaal opgemaakt op 29 november 2023 heeft de politie nogmaals aan het CBR medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid om een motorvoertuig te besturen. Uit een proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat de politie op 29 november 2023 kennis kreeg van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg. Uit het onderzoek bleek dat een persoon als bestuurder van de auto van verzoeker tegen een geparkeerd voertuig was opgebotst. Het voertuig van verzoeker schoof door de aanrijding de bosschage in. De politie vorderde dat verzoeker meewerkte aan een ademonderzoek en een speekseltest. De speekseltest gaf een indicatie voor de stoffen opiaten/morfine en cocaïne. Dit resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
2.3.
Naar aanleiding van deze mededelingen heeft het CBR met het besluit van 30 januari 2024 besloten dat verzoeker een onderzoek moet laten doen naar zijn drugsgebruik. Ook is het rijbewijs van verzoeker voorlopig geschorst. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt. Op 7 juni 2024 heeft de toenmalige gemachtigde van verzoeker bij het CBR een verzoek om herziening ingediend. Met het besluit van 15 juli 2024 (ROT 24/8610) heeft het CBR dit verzoek afgewezen.
2.4.
Verzoeker is op 6 mei 2024 onderzocht door [persoon B] (psychodiagnostisch medewerker) en op 22 mei 2024 door psychiater [persoon C] . Van dit medisch onderzoek is een verslag van bevindingen (rapportage) opgemaakt. De psychiater heeft de diagnose drugsmisbruik in de zin der wet gesteld. Aan deze conclusie heeft hij de volgende combinatie van factoren ten grondslag gelegd:
“• Bij betrokkene werd bij het bloedonderzoek THCCOOH aangetoond. Dit impliceert dat
betrokkene recent cannabis heeft gebruikt.
• Deze uitslag is niet in overeenstemming met de drugsanamnese. Deze discrepantie
tussen de uitslag van het bloedonderzoek en de drugsanamnese duidt zeer
waarschijnlijk op onderrapportage en is daarmee suspect voor een poging om het
gebruik van drugs te maskeren.
• Betrokkene was daarbij op de hoogte van het feit dat er een drugsonderzoek
ondergaan moest worden waarvan de consequentie kan zijn dat - bij aanwijzingen
voor drugsgebruik - het rijbewijs niet verkregen wordt. Desondanks was betrokkene
kennelijk toch niet in staat om zich met betrekking tot het drugsgebruik te beheersen.
Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor het
problematisch gebruik van drugs.
• Er is sprake van een discrepantie tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en de
algemene drugsanamnese anderzijds. Dat betrokkene binnen bij een relatief
sporadisch drugsgebruik meerdere keren onder invloed van drugs als bestuurder van
een motorvoertuig wordt aangehouden is niet aannemelijk, zeker ook indien daarbij
de betrekkelijk lage pakkans in aanmerking wordt genomen. Er is zeer waarschijnlijk
sprake van onderrapportage van het drugsgebruik.
• Betrokkene is aangehouden met drugs (uit de groep amfetamine- (achtigen)) in het
bloed, in een concentratie van meer dan 4 keer de in het verkeer toegestane waarde
(bij enkelvoudig gebruik). Deze waarde vormt een opvallende discrepantie met het
betrekkelijk normale gebruikspatroon dat betrokkene claimt. Het is dan ook niet
aannemelijk dat er bij een dergelijk gebruikspatroon zo ver wordt doorgeschoten.
Deze constatering is suspect voor onderrapportage van het gebruik van amfetamine-
(achtigen).
• Betrokkene betwist de door het CBR meegezonden informatie, meer in het bijzonder
het bestuurderschap. Het onderhavige onderzoek en de daaruit voortkomende
conclusies zijn echter gebaseerd op de aanname dat de door het CBR aangeleverde
informatie correct is. Mocht dit later onjuist blijken dan verneem ik dat t.z.t. graag van
u zodat ik mijn conclusies eventueel kan herzien.
• Behoudens de laatste aanhouding werd betrokkene vaker onder invloed van drugs als
bestuurder van een motorvoertuig aangehouden. Er is daarmee sprake van een
patroon waarbij betrokkene herhaaldelijk drugs gebruikte in situaties waarin dat
fysiek gevaarlijk was. Een dergelijk patroon is een aanwijzing voor het misbruik van
drugs (DSM-5 criterium A8).
Hoewel bovenstaande bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de
combinatie suspect voor drugsproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Zeker ook
indien deze worden bezien in het licht van de duidelijk verhoogde prevalentie van
stoornissen in het gebruik van drugs in de populatie die is aangehouden vanwege het
rijden onder invloed van drugs. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose
drugsmisbruik in de zin der wet te worden gesteld. Ik wil daarbij ook nadrukkelijk wijzen op
de strenge opstelling die van mij als keurend psychiater in deze wordt verwacht op basis
van de 'Regeling eisen geschiktheid 2000' aangaande de interpretatie van mijn
bevindingen.
Ten aanzien van de stopdatum: betrokkene geeft aan het gebruik van drugs sinds 1 januari 2024 te hebben gereduceerd. Het lab toonde echter wel aanwijzingen voor drugsmisbruik, zoals voornoemd. Het is derhalve niet aannemelijk dat betrokkene met het drugsmisbruik
is gestopt.”
2.5.
Met het besluit van 30 juli 2024 (ROT 24/8611) heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat uit het onderzoek blijkt dat sprake is van drugsmisbruik zodat verzoeker niet meer geschikt is om te rijden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verzoeker is het niet eens met de beslissing van het CBR dat het besluit van 30 januari 2024 niet wordt herzien. Ook is verzoeker het niet eens met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs naar aanleiding van het onderzoek dat is gedaan naar zijn drugsgebruik. Verzoeker is het namelijk niet eens met de uitslag van het onderzoek, omdat er volgens hem geen sprake is van drugsmisbruik. Verzoeker wil met de verzoeken om voorlopige voorziening bereiken dat zijn rijbewijs weer geldig wordt verklaard en het besluit van het CBR wordt herzien.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af
4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.2.
Verzoeker voert aan dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor de re-integratie verplichtingen die hij moet doen in het kader van zijn bijstandsuitkering. Ook heeft hij zijn auto nodig om de omgangsregeling met zijn zoontje vorm te geven. Daarnaast is zijn moeder ziek en brengt hij haar regelmatig naar het ziekenhuis met de auto. De medische toestand van zijn moeder zal aanzienlijk verslechteren als hij haar niet langer naar het ziekenhuis kan brengen. Verder volgt verzoeker een behandeling bij een ggz-instelling in Den Haag. Hij heeft een verklaring van de praktijkondersteuner van de huisarts overgelegd waarin staat dat het noodzakelijk is voor zijn gezondheid dat verzoeker zijn behandeling kan blijven volgen en dat reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is omdat dit zijn angstklachten triggert. Hoewel deze omstandigheden en de verklaring van de praktijkondersteuner vragen oproepen, ziet de voorzieningenrechter in de aangevoerde omstandigheden net voldoende om een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter aan te nemen. De zaak zal hierna daarom inhoudelijk worden besproken.
Waarom wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af?
6. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
ROT 24/8610
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR geen reden hoeven zien om het herzieningsverzoek van verzoeker toe te wijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.
7.1.
Op 7 juni 2024 heeft de toenmalige gemachtigde van verzoeker een herzieningsverzoek gedaan met betrekking tot het besluit van 30 januari 2024. Uit de mail van de toenmalige gemachtigde blijkt dat het verzoek als volgt is toegelicht. Verzoeker heeft van meet af aan verklaard dat hij op 29 november 2023 niet de bestuurder van de auto was. De daadwerkelijke bestuurder van de auto heeft daarover zeer recent pas willen verklaren en die verklaring is bij de mail van de gemachtigde gevoegd. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat het verzoek om herziening gaat over de gebeurtenis van 29 november 2023. Ook het CBR heeft dit blijkens de stukken en het besprokene ter zitting zo begrepen. De stelling van verzoeker op de zitting dat het verzoek om herziening verband hield met een strafrechtelijke vrijspraak of een sepotbeslissing ten aanzien van de gebeurtenis van 27 november 2023, kan de voorzieningenrechter niet volgen. De voorzieningenrechter beoordeelt het besluit op het herzieningsverzoek enkel in verband met de gebeurtenis van 29 november 2023. Verzoeker kan niet in het kader van een voorlopige voorziening tegen het besluit op zijn herzieningsverzoek de feitelijke grondslag van zijn herzieningsverzoek wijzigen of uitbreiden. Dat is in strijd met een goede procesorde.
7.2.
Met het besluit van 15 juli 2024 heeft het CBR het herzieningsverzoek afgewezen, omdat een vrijspraak of een sepotbeslissing geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht is. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het dossier geen vrijspraak of een sepotbeslissing is gevoegd, waardoor niet kan worden gecontroleerd of verzoeker ten aanzien van het feit van 29 november 2023 niet langer strafrechtelijk wordt vervolgd. Verzoeker heeft tijdens de zitting verklaard dat de zaak over het feit van 29 november 2023 nog door de strafrechter behandeld moet worden. Van een sepot of vrijspraak is dus thans geen sprake. Voor zover verzoeker het herzieningsverzoek heeft ingediend omdat hij inmiddels een verklaring van de daadwerkelijke bestuurder van de auto op 29 november 2023 tot zijn beschikking had, is het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat dit ook niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid had hoeven worden meegenomen door het CBR. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Hoewel de voorzieningenrechter slechts het proces-verbaal van rijden onder invloed van 29 november 2023 tot haar beschikking heeft, wordt verzoeker daarin wel aangeduid als de bestuurder van de auto. Daar komt bij dat het CBR op de zitting heeft voorgelezen uit andere processen-verbaal (die het CBR nog aan verzoeker zal toesturen), waaruit blijkt dat meerdere getuigen verzoeker hebben aangewezen als de bestuurder van de auto. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in waarom aan de juistheid hiervan getwijfeld moet worden. De door verzoeker overgelegde verklaring van de gestelde daadwerkelijke bestuurder is daarvoor onvoldoende. Aan deze verklaring kan niet de waarde worden gehecht die verzoeker daaraan gehecht wil zien, omdat het gaat om een veel later opgestelde en niet van een objectieve bron afkomstige verklaring. Hoewel de voorzieningenrechter geen compleet dossier heeft, ziet zij alles afwegende daarom geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bezwaarfase in deze zaak.
ROT 24/8611
8. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in deze zaak. Zij acht daarbij het volgende van belang.
8.1.
Verzoeker stelt dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard omdat sprake is van drugsmisbruik. Verzoeker voert aan dat het CBR de rapportage niet mee had mogen nemen omdat getwijfeld dient te worden aan de conclusies van de psychiater. De psychiater trekt namelijk te snel de conclusie dat sprake is van drugsmisbruik en gebruikt te stellige bewoordingen om tot zijn conclusie te komen. Hierdoor wordt verzoeker ten onrechte als drugsmisbruiker te boek gesteld.
8.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] bestaat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld slechts aanleiding om het bestreden besluit niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet leidt tot de conclusie dat sprake is van drugsmisbruik, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. De voorzieningenrechter vindt dat het CBR zich wel op de rapportage heeft mogen baseren. Zij ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen. De psychiater heeft verzoeker onderzocht, de omstandigheden met betrekking tot de laatste aanhouding besproken, vragen gesteld over het gebruik van drugs (hoeveelheid, frequentie, omstandigheden) en de informatie uit de processen-verbaal bij de beoordeling betrokken. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog ook geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de psychiater dat bij verzoeker sprake is van drugsmisbruik in de zin der wet. De psychiater heeft op basis van de hiervoor onder 2.4 vermelde motiveringen tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van onder meer onderrapportage van het drugsgebruik, er een vorm van persistentie van het drugsgebruik is en dat een discrepantie bestaat tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en de algemene drugsanamnese anderzijds. De conclusie dat de combinatie van bevindingen maakt dat de diagnose drugsmisbruik in de zin der wet kan worden gesteld, is daarom te volgen. Gelet op de door de psychiater gebruikte formuleringen (hiervoor vermeld onder 2.4) volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn standpunt dat de psychiater zijn bevindingen te stellig formuleert en dat daarom aan de conclusie getwijfeld moet worden. Bij de huidige stand van zaken is er geen grond voor het oordeel dat het CBR zich niet op de rapportage heeft mogen baseren. Daarom was het CBR bevoegd om het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat het CBR vooralsnog het rijbewijs van verzoeker ongeldig heeft mogen verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening in beide zaken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 134
1
.Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…]

Regeling eisen geschiktheid 2000

Paragraaf 8.8
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1.
Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1991.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1620.