ECLI:NL:RBROT:2024:9889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/672742 / HA ZA 24-104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over dekking bij schade door dakinstorting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Marop Beheer B.V. en Zurich Insurance Public Limited Company. De kern van de zaak betreft de vraag of er dekking bestaat onder de verzekering voor schade die is ontstaan door het instorten van het dak van een gebouw van Marop. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen dekking bestaat, omdat de schade niet is veroorzaakt door gedekte gebeurtenissen zoals storm of onvoorzien binnengekomen regen. Marop had de schade gemeld bij Zurich, die de dekking weigerde op basis van de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade het gevolg was van wateraccumulatie op het dak, wat niet onder de dekking viel. Marop's vorderingen zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van Zurich, die zijn begroot op € 12.919,00. De rechtbank heeft de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672742 / HA ZA 24-104
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAROP BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZURICH INSURANCE PUBLIC LIMITED COMPANY,
gevestigd te Dublin (Ierland),
gedaagde,
advocaat mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam.
Partijen worden hierna Marop en Zurich genoemd.

1.De kern van de zaak en het procesverloop

1.1.
In deze procedure staat centraal de vraag of er dekking onder de polis bestaat voor de schade die is ontstaan doordat het dak van een gebouw van Marop is ingestort. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Dat betekent dat alle vorderingen van Marop moeten worden afgewezen. In dit vonnis wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel komt.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2023, met producties 1 tot en met 13;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid en verzoek tot verwijzing van Zurich;
  • het B16-formulier van Marop;
  • het vonnis van 20 december 2023 van de rechtbank Den Haag waarin de zaak is verwezen naar de rechtbank Rotterdam;
  • de conclusie van antwoord, met 1 productie;
  • de aanvullende producties 14 en 15 (door de rechtbank doorgenummerd) van Marop;
  • de mondelinge behandeling van 28 augustus 2024 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. Bijleveld en mr. Versteeg.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Marop is eigenaar van verschillende gebouwen in Nederland, waaronder het gebouw aan de [adres] te Valkenswaard (hierna: het gebouw).
2.2.
Marop heeft het gebouw verzekerd bij verzekeraar Zurich onder een uitgebreide brandverzekering. De verzekering is afgesloten door bemiddeling van Langterm Risicobeheer B.V. (hierna: Langterm), de verzekeringsmakelaar van Marop.
2.3.
Op de verzekering zijn de Nederlandse Beursvoorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschadeverzekering (hierna: NBZB 2006) van toepassing. In de beursvoorwaarden is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
Artikel 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1
Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade als vermeld in artikel 2.1.1 en 2.1.2 indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
2.1.1
Zaakschade
Schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten die is
veroorzaakt door de in artikel 2.2 genoemde gevaren/gebeurtenissen, ongeacht of deze
gevaren/gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde
gevaarsobjecten.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjecten ongeacht door welke oorzaak - behoudens
de in artikel 2.4 genoemde uitsluitingen - is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een
verzekerd gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden.
(…)
2.2
Gevaren/gebeurtenissen:
(…)
2.2.6
Storm
Een windsnelheid van minstens 14 meter per seconde.
Als de windsnelheid zich afwisselend boven en onder de 14 meter per seconde beweegt, dan wordt voor de vaststelling van het aantal malen dat het eigen risico van toepassing is, de periode vanaf het moment dat de windsnelheid voor het eerst 14 meter per seconde is tot het begin van een periode van ten minste 24 achtereenvolgende uren waarbinnen de windsnelheid 10 meter per seconde of minder is geweest, als één gebeurtenis beschouwd.
(…)
2.2.8
Water, stoom, neerslag, blusmiddel
(…)
2.2.8.2Regen of smeltwater onvoorzien het gebouw binnengekomen, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken.
Niet gedekt zijn de reparatiekosten van daken, dakgoten en regenwaterafvoerpijpen.
(…)
2.2.8.5Schade door vochtdoorlating van muren, constructiefouten of slecht onderhoud van het gebouw is uitgesloten.
(…)
2.4.
Op 26 juni 2020 is het dak van het gebouw gedeeltelijk ingestort. Door het gat in het dak is water naar binnengestroomd. Marop heeft schade geleden.
2.5.
Marop heeft de schade bij Zurich gemeld en heeft Zurich verzocht om de schade te vergoeden.
2.6.
Zurich heeft expertisebureau Lengkeek B.V. (hierna: Lengkeek) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak van de dakinstorting en de omvang van de schade.
2.7.
Lengkeek heeft vervolgens Adviesbureau Tielemans Bouwconstructies B.V. (hierna: Tielemans) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak van de instorting van het dak van het gebouw.
2.8.
Daarnaast is er door A.V.S. Engineering B.V. (hierna: AVS) onderzoek gedaan naar de wateraccumulatie die op het dak van het gebouw is ontstaan.
2.9.
De hoogte van de schade aan het gebouw is door Lengkeek bepaald op een bedrag van € 520.658,40.
2.10.
In de e-mail van 5 maart 2021 stelt Zurich zich op het standpunt dat de schade door de zakgoot en de schade door water vanaf het terrein, van een totaalbedrag van € 16.788,00, voor vergoeding in aanmerking komt. Voor wat betreft de overige schade heeft Zurich dekking onder de polis afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Marop vordert – samengevat – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. te verklaren voor recht dat Zurich gehouden is om op de voet van artikel 2.2.6 jo. artikel 2.1 NBZB 2006 dekking te verlenen onder de verzekering en gehouden is om de volledig door Lengkeek vastgestelde schade aan Marop te vergoeden;
2. Zurich te veroordelen tot uitkering van een bedrag van € 509.903,00 aan Marop, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Subsidiair
3. te verklaren voor recht dat Zurich gehouden is om op de voet van artikel 2.2.8.2 jo. artikel 2.1 NBZB 2006 dekking te verlenen onder de verzekering terzake de
waterschade aan de diverse afwerkingen en installaties, inclusief de opruimings- en
bereddingskosten;
4. Zurich te veroordelen tot uitkering van een bedrag van € 134.792,00 aan Marop, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Zowel primair als subsidiair
5. Zurich te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
6. Zurich te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Zurich voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Marop, met veroordeling van Marop in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat centraal de vraag of Zurich verplicht is om over te gaan tot uitkering onder de verzekering ten aanzien van de schade die is gevolgd op het instorten van het dak van het gebouw. In dat kader is tussen partijen in geschil of de schade is veroorzaakt door gedekte gevaren en/of gebeurtenissen zoals bedoeld in artikel 2.2 van de polisvoorwaarden (storm dan wel regen onvoorzien het gebouw binnengekomen) en zo ja, of de schade van dekking is uitgesloten omdat het gebouw is behept met constructiefouten.
4.2.
Partijen verschillen met elkaar van mening over de juridische betekenis van de gebeurtenissen op 26 juni 2020, maar in grote lijnen zijn zij het eens over wat er feitelijk is gebeurd. De rechtbank acht het voor een goed begrip van de zaak nuttig om dat als volgt voorop te stellen. Op 26 juni 2020 heeft het in Valkenswaard hevig geregend. Regenwater heeft zich op het dak van het gebouw verzameld. Onder het gewicht van dat water zijn de liggers waarop het dak rustte doorgebogen. Daardoor is als het ware een kom ontstaan waarin zich nog meer water kon verzamelen. Het gewicht van dat water is als gevolg daarvan verder toegenomen en daardoor ook de doorbuiging van de liggers. In de stukken wordt dit proces aangeduid als ‘wateraccumulatie’. Deze wateraccumulatie en daardoor toenemende doorbuiging van de liggers is doorgegaan totdat de liggers onder het gewicht van het water zijn bezweken en het dak is ingestort. Het verzamelde water is vervolgens naar binnen gestroomd en heeft in de daaronder gelegen sportschool voor schade gezorgd.
uitleg polisvoorwaarden en causaal verband
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van dekking onder de polis moeten de polisvoorwaarden worden uitgelegd. Het gaat hier om beursvoorwaarden. Dit zijn voorwaarden waarover partijen niet hebben onderhandeld. In die situatie is de uitleg van een beding met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed)). Daarbij is eveneens van belang wat in de maatschappelijke kring van verzekeraars en verzekeringsmakelaars die handelen op de verzekeringsbeurs de gebruikelijke betekenis is van de gehanteerde bewoordingen (HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9717 (Polygram)).
4.4.
Meer concreet gaat het hier om de vraag of het volgens de verzekeringsovereenkomst vereiste causaal verband aanwezig is. Ook voor het antwoord op die vraag moet de overeenkomst worden uitgelegd (HR 8 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1045). De polisvoorwaarden NBZB 2006 bevatten geen expliciete bepaling met betrekking tot de te hanteren causaliteitsmaatstaf, anders dan dat de schade moet zijn veroorzaakt door verzekerde gevaren en/of gebeurtenissen. In een zodanig geval geldt niet per definitie de zogenoemde leer van de
dominant causeom het causaal verband vast te stellen (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1523). De rechtens relevante oorzaak zal moeten worden vastgesteld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst. Wat dat betreft is van belang dat het hier gaat om een zogenoemde named-perils-polis. Dat blijkt uit artikel 2.1.1 waarin staat dat de schade veroorzaakt moet zijn door de in artikel 2.2 genoemde gevaren om voor dekking in aanmerking te kunnen komen. Dit impliceert dat schade veroorzaakt door niet genoemde gebeurtenissen
nietis gedekt. Partijen zijn het hier op zichzelf over eens. Het is aan Marop om feiten te stellen waaruit volgt dat in het onderhavige geval sprake is van een in de polis genoemde gebeurtenis en/of genoemd gevaar en dat de schade is veroorzaakt door deze gebeurtenis en/of dit gevaar.
storm
4.5.
Primair stelt Marop zich op het standpunt dat de schade is veroorzaakt door storm zoals bedoeld in artikel 2.2.6. Marop legt het volgende aan dat standpunt ten grondslag. Op de betreffende avond zijn windstoten gemeten met een snelheid van meer dan 14 m/s. Daarmee wordt voldaan aan de definitie van storm zoals bedoeld in de polis. Er is dus sprake van een gedekte gebeurtenis. Door de storm is het regenwater op het dak de verkeerde kant opgedreven, waardoor het regenwater niet via de noodafvoeren kon worden afgevoerd en het regenwater zich heeft verzameld op het dak, wat heeft geleid tot het instorten van het dak. De storm moet dus worden beschouwd als de rechtens relevante oorzaak van de schade.
4.6.
Zurich betwist dat er sprake is geweest van storm. Niet elke windvlaag van 14 m/s of hoger maakt dat er sprake is van storm in de zin van de polis. Daarvoor is nodig dat die harde wind enige tijd heeft aangehouden. Slechts tussen 18:00 uur en 19:00 uur zijn er enkele windstoten van boven de 14 m/s gemeten, met een maximum van 16 m/s. Na 19:00 uur had de hardste windstoot een snelheid van 12 m/s, dit was tussen 20:00 uur en 21:00 uur. Het hoogste uurgemiddelde dat die avond is gemeten is 5 m/s. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van storm. Daarnaast is de storm niet aan te merken als de rechtens relevante oorzaak van de schade. Op het moment dat het dak instortte (na 21:00 uur) was er al ten minste twee uur geen sprake meer van wind met een snelheid van meer dan 14 m/s. De gemiddelde uursnelheid was op dat moment ook niet hoger dan 4 m/s. Als het regenwater al was opgestuwd door de wind, dan had het regenwater tussen de windvlagen door, en zeker na 19:00 uur, alle tijd om terug te stromen. De wind heeft dus geen doorslaggevende invloed gehad op de verzameling van het regenwater waardoor het dak uiteindelijk is bezweken.
4.7.
In het midden kan blijven of er sprake is geweest van storm in de zin van de polis, omdat, ook in het geval wel sprake is geweest van storm, dekking onder de polis ontbreekt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.8.
In artikel 2.2.6 is storm gedefinieerd als “een windsnelheid van minstens 14 meter per seconde”. In de visie van Marop gelden de windstoten van 14 m/s of hoger als storm in de zin van de polis. Zurich heeft onbetwist gesteld dat er die avond slechts tussen 18:00 uur en 19:00 uur enkele windstoten van boven de 14 m/s zijn gemeten, met een maximum van 16 m/s. Daarnaast heeft Zurich onbetwist gesteld dat na 19:00 uur de hoogste windstoot een snelheid haalde van 12 m/s en dat de uurgemiddelde windsnelheid vanaf 18:00 uur lag tussen de 5 en 1 m/s. Vast staat dat het dak rond 21:00 uur is ingestort. Om aanspraak te kunnen maken op dekking onder de polis onder toepassing van artikel 2.2.6, moet dus kunnen worden vastgesteld dat de windstoten van 14 m/s of hoger de oorzaak zijn van het instorten van het dak en daarmee van de schade. Buiten die windstoten van minstens 14 m/s om was immers geen sprake van storm in de zin van de polis. De rechtbank verwerpt het mogelijke standpunt van Marop dat ook de lagere windsnelheden van die avond als storm in de zin van de polis moeten worden beschouwd (omdat er die avond enkele windstoten van minstens 14 m/s zijn geweest). De tekst van de polis biedt voor een dergelijke invulling van het begrip “storm” immers geen enkel aanknopingspunt.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Marop onvoldoende onderbouwd dat de (enkele) windstoten van 14 m/s of hoger de dakinstorting hebben veroorzaakt. Daarvoor is nodig dat (kan worden aangenomen dat) die enkele windstoten doorslaggevend waren voor het (begin van het) proces van wateraccumulatie op het dak. Met andere woorden: dat zonder die enkele windstoten, maar met slechts windsnelheden van onder de 14 m/s het regenwater zich niet zou hebben verzameld op het dak. Dat kan uit de stellingen en de door Marop overgelegde rapporten niet worden afgeleid. Op zichzelf kan aangenomen worden dat de wind de regen heeft weggedreven van de waterafvoeren, maar niet kan worden aangenomen dat dit zonder de enkele windstoten van 14 m/s of hoger dan niet was gebeurd. Marop heeft daarmee dus onvoldoende gesteld dat zonder de windvlagen van 14 m/s of hoger (zijnde storm in de zin van de polis) de schade niet zou zijn ontstaan. Tussen de storm in de zin van de polis en de schade ontbreekt dus het minimaal vereiste condicio sine qua non-verband.
4.10.
Nu de schade aan het gebouw niet is veroorzaakt door de storm bestaat op die grond geen aanspraak onder de polis. De primaire vorderingen van Marop moeten om die reden worden afgewezen.
regen onvoorzien het gebouw binnengekomen
4.11.
Subsidiair stelt Marop zich op het standpunt dat de waterschade is veroorzaakt door regen die onvoorzien het gebouw is binnengekomen zoals bedoeld in artikel 2.2.8.8. Marop legt het volgende aan dat standpunt ten grondslag. De waterschade is ontstaan als direct gevolg van regenwater dat onvoorzien het gebouw is binnengekomen. Niet is vereist dat het moet gaan om direct vallende regen die het gebouw binnen is gekomen. Dat het regenwater zich eerst heeft verzameld op het dak waardoor het dak is ingestort doet daar dus niet aan af.
4.12.
Zurich betwist dat er sprake is geweest van regen die onvoorzien het gebouw is binnengekomen in de zin van de polis. Neergevallen regenwater dat op het dak is geaccumuleerd kan niet worden beschouwd als regen, omdat dan niet langer sprake is van
neervallende (maar van neergevallen) druppels. Hoe dan ook is in dit geval niet de regen (onvoorzien het gebouw binnengekomen) maar wateraccumulatie de rechtens relevante oorzaak van de schade. Wateraccumulatie is onder de polis echter niet gedekt. Ten slotte geldt dat als de schade zou zijn ontstaan door regen die onvoorzien het gebouw binnen is gekomen, de schade van dekking is uitgesloten omdat die is ontstaan door constructiefouten en/of door slecht onderhoud van het gebouw (artikel 2.2.8.5).
4.13.
Zoals in 4.2 al aan de orde kwam, zijn partijen het er over eens dat op het dak een proces van wateraccumulatie heeft plaatsgevonden. Met wateraccumulatie wordt bedoeld het fenomeen dat zich op het dak een waterplas vormt die in omvang en gewicht toeneemt omdat de dragers van het dak in toenemende mate doorbuigen onder het steeds groter wordende gewicht van het water. Dat wateraccumulatie heeft plaatsgevonden blijkt overigens ook uit de door partijen overgelegde expertiserapporten.
4.14.
Vast staat dat wateraccumulatie niet als gedekte gebeurtenis wordt genoemd in de polis die Marop heeft afgesloten. Zurich heeft aangevoerd dat wateraccumulatie als schadeoorzaak in verzekeringen als de onderhavige niet standaard wordt meeverzekerd. Ter onderbouwing hiervan heeft Zurich verwezen naar het onderzoek “Instortingen van lichte platte daken” van het Ministerie van VROM uit 2003 en naar de website van de Vereniging Nederlandse Assurantie Beurs. Wateraccumulatie als schadeoorzaak kan volgens Zurich wel afzonderlijk worden “geclausuleerd.” Volgens Zurich was dit alles ook op het moment van de totstandkoming van de onderhavige verzekering al op de beurs gebruikelijk. Marop heeft op de mondelinge behandeling erkend dat deze mogelijkheid tot apart clausuleren van wateraccumulatie als gedekte schadeoorzaak bestaat maar heeft gesteld dat zij met dit beursgebruik niet bekend was toen zij de verzekering afsloot. Dit laatste is echter niet relevant. Marop werd ten tijde van het sluiten van de verzekering immers bijgestaan door haar verzekeringsmakelaar Langterm, wiens kennis aan Marop moet worden toegekend, en gesteld noch gebleken is dat (ook) Langterm van het beursgebruik niet op de hoogte was of kon zijn. Als vaststaand moet dan ook worden aangenomen dat (volgens beursgebruik) wateraccumulatie als schadeoorzaak op verzekeringen als de onderhavige niet standaard wordt meeverzekerd, maar dat dit wel afzonderlijk kan worden overeengekomen.
4.15.
In het onderhavige geval kunnen dus op zichzelf twee mogelijke oorzaken van de schade worden aangewezen, waarvan de ene wel (regen onvoorzien binnengekomen) en de andere (wateraccumulatie) niet is gedekt maar wel afzonderlijk onder de dekking gebracht had kunnen worden. Het gaat hier om een op de beurs afgesloten named-perils-polis. Dekking is alleen aan de orde als de schade het gevolg is van een in de polis met zoveel woorden genoemde gebeurtenis. Dit impliceert dat een schade die het gevolg is van een gebeurtenis die niet in de polis onder de dekking is gebracht, maar wel afzonderlijk “geclausuleerd” had kunnen worden, niet is verzekerd, ook al ligt deze gebeurtenis feitelijk dicht bij een wel in de polis genoemde gebeurtenis. Dit stelsel brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het voor de hand ligt om die gebeurtenis als schadeoorzaak aan te wijzen die het meest specifiek op de feitelijke gebeurtenis is toegesneden. Bevestiging hiervan leest de rechtbank in de bewoordingen van artikel 2.2, waarin immers is bepaald dat de schade “het directe gevolg” moet zijn van de in dat artikel met zoveel woorden genoemde gevaren en/of gebeurtenissen. Van de twee in dit geval in aanmerking komende oorzaken is wateraccumulatie onmiskenbaar het meest specifiek op de feitelijke gebeurtenis toegesneden en staat wateraccumulatie ook in een veel directer verband tot de schade dan de regen. Dat het geaccumuleerde water is ontstaan en verder is gevoed door de regen is juist, maar dat staat verder weg van de uiteindelijke schade, namelijk de instorting van het dak onder het gewicht van het water en het daardoor binnenstromen van het verzamelde water.
4.16.
Gelet op de aard van de verzekering in het licht van de vaststaande mogelijkheid om zich separaat te verzekeren voor wateraccumulatie als schadeoorzaak en gelet op de feitelijke toedracht, moet in dit geval dus wateraccumulatie en niet ‘regen onvoorzien binnengekomen’ worden beschouwd als de oorzaak van de schade. Wateraccumulatie als oorzaak is niet gedekt. Marop kan daarom ook op deze grond geen aanspraak maken op dekking onder de polis. De subsidiaire vorderingen van Marop moeten eveneens worden afgewezen. Het verweer van Zurich dat het gebouw behept is met constructiefouten hoeft niet inhoudelijk te worden behandeld.
wijziging standpunt verzekeraar
4.17.
Marop stelt zich nog op het standpunt dat Zurich ontoelaatbaar haar dekkingsstandpunt heeft gewijzigd. Zurich heeft aanvankelijk meerdere malen het standpunt ingenomen dat sprake is van een constructiefout, op grond waarvan zij een beroep kan doen op de uitsluiting van artikel 2.2.8.5 van de polisvoorwaarden. Pas veel later heeft Zurich zich op het standpunt gesteld dat wateraccumulatie de oorzaak van de schade zou zijn en dat om die reden de schade niet is gedekt. Deze standpuntwijziging is in de gegeven omstandigheden in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid en daarom niet geoorloofd.
4.18.
De rechtbank verwerpt dit standpunt. Marop doet een beroep op het OHRA/Goilo-arrest (HR 3 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB8306) waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarvan niet kan terugkomen door de afwijzing daarna, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Uit dit arrest kan niet worden afgeleid dat elke wijziging in het dekkingsstandpunt van de verzekeraar ontoelaatbaar is, maar dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in dit geval gesteld noch gebleken. Daarvoor is onvoldoende het enkele feit dat Zurich aanvankelijk alleen een beroep deed op de uitsluiting wegens een (vermeende) constructiefout en pas later (overigens nog ruim voor het begin van deze procedure) ook het standpunt innam dat van een gedekte oorzaak geen sprake is.
proceskosten
4.19.
Marop zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zurich worden begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten × tarief € 3.502,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals hieronder vermeld)
Totaal € 12.919,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.21.
De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op de wet gebaseerd en Marop heeft er geen verweer tegen gevoerd. De vordering zal, voor zover dat wettelijk mogelijk is, worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Marop in de proceskosten van € 12.919,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Marop niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Marop € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Marop in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
3304/1980