4.6.Onderhoudsbijdrage
4.6.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 559,- per maand per kind, althans € 250,- per maand per kind voor zover de vrouw in Lemele zal kunnen blijven wonen, vast te stellen.
4.6.2.De man voert gemotiveerd verweer.
4.6.3.De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport). Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.6.4.Gelet op de relatief korte periode die is verstreken tussen de datum van indiening van het verzoekschrift en de huidige beslissing, waarbij de zorgregeling sterk is gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om de alimentatie per heden te berekenen.
De behoefte van minderjarigen
4.6.5.Tussen partijen is het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen (hierna: de behoefte van de minderjarigen) in geschil.
4.6.6.De rechtbank zal eerst de behoefte van de minderjarigen bepalen aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, te verhogen met het kindgebonden budget. Partijen hebben tot april 2024 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2023.
4.6.7.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen € 1.204,- per maand bedroeg.
4.6.8.Het NBI van de man bestaat uit verschillende bronnen van inkomsten, namelijk inkomen uit arbeid in loondienst en inkomen als zelfstandig ondernemer. Tussen partijen staat vast dat de man in het jaar 2023 een jaarloon van € 33.076,- uit dienstbetrekking had. Het inkomen van de man als zelfstandig ondernemer is in geschil.
4.6.8.1. De vrouw gaat uit van de winst zoals behaald in het jaar van 2023, zijnde het laatste jaar waarin partijen als gezin hebben samengewoond. De man stelt dat moet worden uitgegaan van de gemiddelde winst zoals behaald in de jaren 2022 en 2023.
4.6.8.2. Bij ondernemers fluctueert het inkomen; dat is inherent aan ondernemerschap. Daarom wordt in het algemeen een inkomensmiddeling gebruikt, om zo een reëel beeld van een stabiel inkomen te krijgen. Dat betekent dat de winstgegevens 2022 én 2023 worden gebruikt. Wel houdt de rechtbank rekening met het feit dat de onderneming in 2022 niet het hele jaar draaide, maar pas eind augustus 2022 is gestart. Het resultaat over 2022 bedraagt € 14.940,- en is in ongeveer vier maanden behaald. Het resultaat in 2023 van € 43.826,- is behaald in een heel kalenderjaar. Om die reden rekent de rechtbank met een gemiddeld resultaat van € 3.672,88 per maand ((€ 43.826 + € 14.940) :16).
4.6.8.3. De volgende ondernemersaftrekposten zijn in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-,
- startersaftrek van € 2.123,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 5.169,-.
4.6.8.4. De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting,
- de arbeidskorting.
4.6.8.5. Aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens bepaalt de rechtbank (onder verwijzing aan deze beschikking als bijlage 1 gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2023 op € 4.496,- per maand.
4.6.9.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op € 5.700,- per maand. Rekening houdend met het kindgebonden budget dat partijen bij voornoemd gezinsinkomen ontvingen van € 64,- per maand wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 5.764,- per maand.
4.6.10.Het hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 1.396,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 levert dat op een bedrag van € 1.483,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarigen wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
4.6.11.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
4.6.12.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-2.
4.6.13.Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige netto besteedbaar inkomen van de vrouw moet worden berekend aan de hand van het jaarloon € 14.446,-. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van voornoemd jaarloon, op € 1.197,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting,
- de arbeidskorting.
Geen rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man is bepaald.
4.6.14.Tussen partijen staat vast dat de man niet langer als zelfstandig ondernemer werkt. De rechtbank is van oordeel dat dit zelfstandig ondernemerschap, dat de man combineerde met een baan in loondienst, niet langer van hem kan worden verlangd vanwege de zorgtaken die hij heeft voor de minderjarigen. Zij bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking als bijlage 2 gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2024 op € 3.213,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 2.482,- per maand,
- vakantiegeld 8% op jaarbasis,
- pensioenpremie € 113,27 per maand,
- WIA-verzekering € 7,19 per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting,
- de arbeidskorting,
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 674,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
4.6.15.De draagkracht van de vrouw wordt aan de hand van het rapport vastgesteld op het minimumbedrag van € 50,- per maand, omdat het inkomen van de vrouw op bijstandsniveau ligt.
4.6.16.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270) en bedraagt € 685,- per maand.
4.6.17.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van ieder van partijen in de kosten van de minderjarigen blijft beperkt tot de draagkracht.
4.6.18.Gezien de vast te stellen zorgregeling van één weekend per 14 dagen, elke woensdagmiddag en de helft van alle schoolvakanties stelt de rechtbank vast dat de vrouw gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
4.6.19.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.483,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 371,- per maand.
4.6.20.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de zorgkorting niet worden geeffectueerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de man geen bijdrage in de verblijfskosten van de minderjarigen bij de vrouw kan worden opgelegd.
4.6.21.Gezien het voorgaande wijst de rechtbank de door de vrouw verzochte kinderbijdrage af.