ECLI:NL:RBROT:2024:9731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684575 / FA RK 24-6216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van klachten in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg met betrekking tot verplichte zorg en schadevergoeding

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 september 2024, wordt een klacht behandeld van verzoekster, die zich richt tegen de toepassing van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster heeft een klacht ingediend over de beslissing van de zorgverantwoordelijke om aanvullende verplichte zorg te verlenen, en stelt dat deze zorg niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster psychisch ontregeld was en dat er sprake was van ernstig nadeel, wat niet in een ambulant kader kon worden afgewend. De rechtbank heeft de klacht over de te late uitreiking van de artikel 8:9 Wvggz beslissing gegrond verklaard, maar de overige klachten van verzoekster ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de toegepaste vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren en dat de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn nageleefd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 100,- aan verzoekster voor de te late uitreiking van de beslissing, terwijl het verzoek om schadevergoeding voor de toepassing van verplichte zorg is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/684575 / FA RK 24-6216
Beschikking van 30 september 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz), houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz tevens schriftelijke vastlegging van de mondeling uitgesproken beslissing met betrekking tot continuering van verplichte zorg
op verzoek van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoekster,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
op dit moment verblijvende in [naam instelling] te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder [naam instelling] te [plaatsnaam 2] (hierna: verweerder);
  • de zorgverantwoordelijke van verzoekster (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster met bijlagen, ingekomen op 20 augustus 2024.
  • de schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 22 augustus 2024 betreffende de beslissing op het verzoek tot schorsing van de beslissing waartegen de klacht op grond van artikel 10:7 lid 1 van de Wvggz) is gericht;
  • het verweer van verweerder, ingekomen op 27 augustus 2024.
Op verzoek van de rechtbank heeft verzoekster op 21 augustus 2024 de bijlage ‘Productie 2’ nogmaals toegestuurd, omdat deze niet leesbaar was.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoekster met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 1] , arts, en [naam 2] , psychiater, verbonden aan verweerder.
1.3.
Op 2 september 2024 is, na afloop van de mondelinge behandeling, zoals aangekondigd tijdens de mondelinge behandeling, telefonisch aan de advocaat van verzoekster en aan verweerder de mondelingen beslissing bericht, dat de verplichte zorgvormen die ten tijde van de mondelinge behandeling nog door verweerder worden toegepast, niet beëindigd worden. Hierbij is medegedeeld dat de motivering voor deze beslissing en de beslissing op de andere elementen van het verzoek schriftelijk volgen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 23 oktober 2023 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoekster tot en met 23 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van medicatie;
  • het verrichten van medische controles;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
en wanneer bij betrokkene sprake is van een psychische ontregeling en ambulante behandeling niet langer voldoende is om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het opnemen in een accommodatie;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het insluiten;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen.
2.2.
Op 8 juli 2024 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van aanvullende verplichte zorg middels een artikel 8:9 Wvggz beslissing, welke beslissing op 11 juli 2024 aan verzoekster is uitgereikt, bestaande uit:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
  • het beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
  • het insluiten in de separeer (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
  • het insluiten in de intensive care unit (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
  • het opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
2.3.
Verzoekster heeft op 9 juli 2024 een klaagschrift met schorsingsverzoek ingediend bij de Klachtencommissie [naam instelling] (hierna: de klachtencommissie) tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om de in rechtsoverweging 2.3 genoemde aanvullende verplichte zorg te gaan verlenen. Ook heeft verzoekster geklaagd dat de artikel 8:9-beslissing te laat aan haar is uitgereikt.
2.4.
Op 11 juli 2024 heeft de klachtencommissie het schorsingsverzoek afgewezen.
2.5.
De klachtencommissie heeft op 25 juli 2024 de beslissing op de klachten van verzoekster mondeling gegeven en op een voor de rechtbank onbekende datum in juli 2024 een schriftelijke uitwerking aan verzoekster toegezonden. Blijkens deze schriftelijke uitwerking zijn alle klachten van verzoekster ongegrond verklaard.
2.6.
De klachtencommissie heeft alle klachten ongegrond verklaard, maar is het eens met de klacht van verzoekster dat de artikel 8:9 Wvggz beslissing te laat is uitgereikt.
2.7.
Verzoekster heeft op 20 augustus 2024 een verzoekschrift ter verkrijging van een beslissing over de klachten, met een schorsingsverzoek en een schadevergoedingsverzoek, ingediend bij de rechtbank.
2.8.
Op 22 augustus 2024 heeft de rechtbank het schorsingsverzoek afgewezen.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Kort en zakelijk weergegeven verzoekt verzoekster haar klachten alsnog gegrond te verklaren en de uitspraak van de klachtencommissie voor zover deze ziet op het ongegrond verklaren van klachten te vernietigen. De opname in de kliniek en beperking van de bewegingsvrijheid waren niet noodzakelijk en bovendien niet effectief. Zij hebben eerder een averechts effect gehad omdat ze verzoekster angstig en boos maakten. Ook de toepassing van de overige vormen van verplichte zorg had vermeden kunnen worden. Verzoekster vindt dan ook dat bij het nemen van de artikel 8:9 Wvggz beslissing niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Tijdens de mondelinge behandeling voert verzoekster aan dat de rechter de toepassing van verplichte zorg zowel ex-tunc als ex-nunc moet toetsen.
3.2.
Volgens de zorgmachtiging van 23 oktober 2023 mag verzoekster worden opgenomen en beperkt in haar bewegingsvrijheid, wanneer er bij verzoekster sprake is van een psychische ontregeling en ambulante behandeling niet langer voldoende is om het ernstig nadeel af te wenden. Verzoekster betwist dat er bij haar sprake was van een psychische ontregeling. Ook stelt zij dat er geen sprake was van ernstig nadeel en voor zover de rechter van oordeel is dat sprake was van ernstig nadeel, dat dit ernstig nadeel in een ambulant kader kon worden afgewend. In de stukken staan namelijk feitelijke onjuistheden. Zo liep zij niet halfnaakt op straat, maar in haar woning, omdat zij wilde gaan douchen. Ook zou volgens de stukken sprake zijn van een
flink vervuild huis. Volgens verzoekster stond er alleen wat was en afwas. Verzoekster at en dronk goed en doucht regelmatig. Er is daarom dan ook geen sprake van ernstige verwaarlozing zoals genoemd in de artikel 8:9 Wvggz beslissing. Verzoekster verklaart daarnaast dat zij niet agressief is geweest naar derden. Zij heeft inderdaad met een paraplu richting een agent gegooid, maar volgens het crisisverslag zouden er geen tekenen van agressie naar derden zijn. Verzoekster vindt het dan ook onbegrijpelijk dat dit een motivering is geweest voor de opname. Verzoekster is heel negatief over [naam instelling] . De agitatie, onrust en verzet die bij verzoekster is ontstaan, was het gevolg van een traumatische ervaring tijdens een eerdere opname en separatie. Verzoekster voegt tijdens de mondelinge behandeling daaraan toe dat zij ‘in alle staten’ was, omdat gedreigd werd met een opname. Zij was angstig en boos, ging zich daarom verzetten, wilde nergens meer aan meewerken en weigerde lorazepam.
3.3.
Verzoekster stelt dat het nu veel beter met haar gaat dan toen zij werd opgenomen. Verzoekster is stabiel en een (gedwongen) opname is niet meer noodzakelijk. Verzoekster verdient de kans om naar huis te gaan. Zij gaat al drie keer per week met verlof naar huis en dit is steeds goed gegaan. Er zijn geen incidenten geweest. Verzoekster heeft angst voor het depot, maar is bereid om de medicatie oraal in te nemen. Desnoods kan het depot dan gedwongen toegediend worden. Er is geen sprake meer van ernstig nadeel dat niet in de ambulante setting kan worden afgewend.
3.4.
Verzoekster verzoekt de rechtbank haar een schadevergoeding toe te kennen van € 4.600,- plus € 100,- per dag dat de opname en de beperking van de bewegingsvrijheid van verzoekster na indiening van haar verzoekschrift hebben voortgeduurd.
Ook voor het feit dat de 8:9 Wvggz beslissing te laat aan verzoekster is uitgereikt, vindt zij dat een schadevergoeding op zijn plaats is. Verzoekster verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat zij een schadevergoeding zal ontvangen van € 100,- na de klachtprocedure maar een schadevergoeding van € 400,- passend vindt.
3.5.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt de rechtbank de klachten ongegrond te verklaren en stelt dat er geen grond bestaat voor schadevergoeding.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.2.
Het verzoekschrift is op 20 augustus 2024, en dus tijdig, ontvangen door de rechtbank. Voor het overige verklaart de rechtbank verzoekster ook ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Klacht over de te laat uitgereiking van de artikel 8:9 Wvggz beslissing
4.3.
Niet in geschil is dat de artikel 8:9 Wvggz beslissing te laat aan verzoekster is uitgereikt en dat verweerder schadeplichtig is. De klachtencommissie heeft erkend dat schadevergoeding hiervoor op zijn plaats is, maar heeft desalniettemin in haar uitspraak alle klachtenonderdelen ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat hierbij naar alle waarschijnlijk sprake is geweest van een kennelijke verschrijving. Wat hier ook van zij, de rechtbank verklaart deze klacht gegrond.
Klacht over toepassen verplichte zorg
4.4.
Ten aanzien van het verzoek van verzoekster om haar klacht over de toepassing van verplichte zorg zowel ex tunc als ex nunc te toetsen overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad onder de Wet Bijzonder opneming in psychiatrische ziekenhuizen, die naar mening van de Advocaat Generaal van de Hoge Raad van 11 november 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:1070) onder de Wvggz nog geldt, moet de rechter in volle omvang toetsen of aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid wordt voldaan bij de beslissing tot uitvoering van de crisismaatregel of zorgmachtiging. Dit moet niet alleen beoordeeld worden naar de ten tijde van de beslissing van de verplichte zorg geldende omstandigheden (een toetsing ‘ex tunc’), maar – mocht daarvan sprake zijn indien betrokkene bezwaar maakt tegen de voortzetting van de verplichte zorg – ook in het licht van de omstandigheden ten tijde van de beslissing op het verzoek (toetsing ‘ex nunc’).
4.6.
De rechtbank leest deze jurisprudentie in het licht van artikel 10:7 van de Wvggz zo dat uit het verzoekschrift moet blijken of een betrokkene bezwaar maakt tegen de voortzetting van de verplichte zorg.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt voldoende uit het verzoekschrift dat verzoekster bezwaar maakt tegen de voortzetting van de verplichte zorg, omdat verzoekster in haar verzoekschrift de rechtbank heeft verzocht om de beslissing tot toepassing van verplichte zorg te schorsen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster ook expliciet verzocht om de toepassing van verplichte zorg zowel ex tunc als ex nunc te toetsen. Dit doende, kan naar het oordeel van de rechtbank de ex nunc toets alleen betrekking hebben op de vormen van verplichte zorg die ten tijde van de mondelinge behandeling nog werden toegepast. In de ex tunc beoordeling betrekt de rechtbank dat op 22 augustus 2024 het schorsingsverzoek van verzoekster is afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster toegelicht dat deze klacht ziet op de volgende vormen van verplichte zorg: de opname, het beperken van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie.
4.8.
Uit de overgelegde stukken als ook de verklaringen van de psychiater en de arts tijdens de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat verzoekster psychisch ontregeld was, dat hierdoor sprake was van ernstig nadeel en dat dit ernstig nadeel niet in een ambulant kader kon worden afgewend. In aanloop naar de huidige opname zijn er incidenten geweest en meldingen gedaan, ook door de politie. Zo schreeuwde verzoekster op straat en stond verzoekster een paar dagen voor de opname, op de dag dat verzoekster een depot moest krijgen, niet open voor contact met hulpverleners. De politie moest tussen verzoekster en de hulpverleners in staan. Verzoekster heeft haar depot toen op de kliniek gekregen en is vervolgens naar huis gegaan. Verzoekster is steeds meer ontregeld. De politie heeft gerapporteerd dat verzoekster met een paraplu naar agenten heeft gegooid. Alhoewel verzoekster dit ontkent, heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de rapportage van de politie. Dat komt ook omdat verzoekster volgens de crisisdienst was ontregeld en bij de beoordeling bij opname door de behandelaars is beoordeeld als ontregeld. Hoewel in het crisisverslag staat dat verzoekster veel overlast veroorzaakte op de afdeling ook omdat de politie meeging de afdeling op, heeft aanwezigheid van de politie geen escalerende werking gehad. De behandelend psychiater, die ook bij opname aanwezig was, heeft verteld dat slechts sprake is geweest van een korte overdracht vooraan, waarna de politie weer is vertrokken. Ook daarna schreeuwde ze nog hard en verzette zich tegen de opname. De behandelaren hebben geprobeerd te voorkomen dat verzoekster gesepareerd moest worden, maar dat is niet gelukt. Verzoekster was niet te sturen op de afdeling en ook niet op de IC. Er bestond toen geen andere mogelijkheid dan verzoekster te separeren en medicatie toe te dienen.
4.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de psychiater en de arts noch de overgelegde stukken. Verzoekster heeft onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat verzoekster niet psychisch ontregeld was en dat het ernstig nadeel in een ambulant kader kon worden afgewend. De stellingen van verzoekster kunnen er dan ook niet toe leiden dat haar klachten gegrond worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de toegepaste vormen van verplichte zorg wel degelijk noodzakelijk zijn geweest om het ernstig nadeel af te wenden, omdat verzoekster psychisch ontregeld was en dit in de thuissituatie niet kon worden ondervangen.
4.10.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van de artikel 8:9 Wvggz beslissing (ex tunc) voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
4.11.
Uit de verklaringen van de psychiater en de arts tijdens de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende dat ten tijde van de behandeling van de klachten nog een noodzaak bestaat voor het voortzetten van de toepassing van de in rechtsoverweging 4.7. genoemde vormen van verplichte zorg om ernstig nadeel af te wenden. De psychiater en arts verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat het beduidend beter met verzoekster gaat, maar dat uit overleg met het FACT-team en de wettelijk vertegenwoordiger is gebleken dat het niet haalbaar is voor verzoekster om nu naar huis te gaan. Bovendien wordt nog getwijfeld of verzoekster naar huis kan of dat gezocht zal worden naar een andere (geschiktere) woonplek. Onbekend is wanneer verzoekster in dat geval een andere woonplek kan krijgen. De psychiater heeft hieraan toegevoegd dat, als verzoekster nu naar huis zou gaan, het voorzienbaar is dat het weer mis gaat, ook omdat het contact met het FACT-team niet goed loopt.
4.12.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat ook bij de voortzetting van de opname, het beperken van de bewegingsvrijheid en het toedienen van medicatie (ex nunc) wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Dit oordeel is zonder de voorgaande motivering op 2 september 2024, gelet op het belang van verzoekster, telefonisch medegedeeld aan de advocaat van verzoekster en aan de behandelaar.
4.13.
De rechtbank verklaart de overige klachten van verzoekster dan ook ongegrond. De rechtbank laat dus de artikel 8:9 Wvggz beslissing in stand.
Schadevergoeding
4.14.
Op grond van artikel 10:11 lid 4 Wvggz kent de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de klachten en vooral met de gevolgen hiervan voor verzoekster.
4.15.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding voor het te laat uitgereikt krijgen van de artikel 8:9 Wvggz beslissing overweegt de rechtbank als volgt. De klachten-commissie heeft erkend dat schadevergoeding hiervoor op zijn plaats is en dat de hoogte daarvan zal worden vastgesteld nadat de klachtencommissie hieromtrent de mening van de Raad van Bestuur heeft vernomen. Tijdens de mondelinge behandeling verklaart verzoekster dat zij inmiddels per brief te horen heeft gekregen dat zij een schadevergoedingsbedrag van € 100,- zal ontvangen. Verzoekster handhaaft haar beroepsgrond omdat een schadevergoeding van € 400,- passender is.
4.16.
Onlangs zijn de Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken (hierna: de oriëntatiepunten) van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht (LOVF) op www.rechtspraak.nl gepubliceerd. De oriëntatiepunten bieden een handvat, waarvan kan worden afgeweken als omstandigheden van de zaak daartoe aanleiding geven. Voor de situatie waarin de zorgvuldigheidseisen bij het nemen van een beslissing tot verplichte zorg zijn geschonden, wordt in de oriëntatiepunten een bedrag van € 15,- tot € 20,- per keer genoemd. Toepassing in de situatie van verzoekster zou een lager bedrag dan € 100,- betekenen. Hoewel de rechtbank in de omstandigheden geen aanleiding ziet om van de oriëntatiepunten af te wijken, volgt de rechtbank de oriëntatiepunten niet omdat het niet billijk is een lager bedrag toe te kennen dan aan verzoekster door de klachtencommissie is toegekend. Om die reden zal de rechtbank eveneens een bedrag van € 100,- toekennen.
4.17.
Omdat de door verzoekster ingediende klachten over het toepassen van verplichte zorg ongegrond worden verklaard, is er naar het oordeel van de rechtbank in dat kader geen aanleiding voor toekenning van de in dat kader verzochte schadevergoeding ten aanzien van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af voor zover dit verzoek ziet op de klacht over het toepassen van verplichte zorg.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht van verzoekster voor wat betreft het te laat uitreiken van de artikel 8:9 Wvggz beslissing gegrond;
5.2.
verklaart de overige klachten van verzoekster ongegrond;
5.3.
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 100,- aan verzoeker;
5.4.
wijst af het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding voor zover deze ziet op het toepassen van verplichte zorg;
5.5.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.E. Stoel, griffier, op 30 september 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.