ECLI:NL:RBROT:2024:9657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684467 / FA RK 24-6161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure inzake toediening van medicatie onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 september 2024, wordt een klacht behandeld van verzoekster over de toediening van medicatie onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die lijdt aan een psychische aandoening, heeft een klacht ingediend tegen de zorgverantwoordelijke, Antes Zorg B.V., over de beslissing om haar depotmedicatie, olanzapine, toe te dienen. De rechtbank onderzoekt de rol van de rechter in deze klachtprocedure en de wettelijke criteria voor het toedienen van verplichte medicatie. De rechtbank oordeelt dat er ruimte is voor toetsing van de beslissing van de zorgverantwoordelijke, maar dat in dit geval de klacht ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de zorgverantwoordelijke voldoende rekening heeft gehouden met de wensen van verzoekster en dat de toediening van olanzapine proportioneel was, gezien de ernst van haar psychische toestand. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de klacht ongegrond is verklaard. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/684467 / FA RK 24-6161
Beschikking van 13 september 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel
10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz
op verzoek van:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. D.H. van Tongerlo te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder Antes Zorg B.V. (hierna: verweerder); en
  • de zorgverantwoordelijke van verzoekster (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster met bijlagen, ingekomen op 19 augustus 2024;
  • het bericht van deze rechtbank aan verweerder van 19 augustus 2024 ten aanzien van het schorsingsverzoek;
  • het bericht van verweerder aan deze rechtbank van 20 augustus 2024 ten aanzien van het schorsingsverzoek;
  • het verweerschrift van verweerder met bijlagen, ingekomen op 28 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoekster met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam zus] , de zus van verzoekster;
  • [naam psychiater] , psychiater, en [naam jurist] , jurist, beiden verbonden aan verweerder.

2.Feiten

2.1.
Op 21 mei 2024 heeft de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoekster.
2.2.
Op 22 mei 2024 is verzoekster schriftelijk in kennis gesteld van de artikel 8:9 Wvggz beslissing van de zorgverantwoordelijke tot – voor zover hier van belang – het verlenen van de volgende vormen van verplichte zorg: het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie.
2.3.
Verzoekster werd aanvankelijk op 21 mei 2024 in het kader van de crisismaatregel opgenomen in kliniek [naam kliniek] . Bij beschikking van 24 mei 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoekster een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 14 juni 2024. Vanaf 30 mei 2024 was verzoekster ongeoorloofd afwezig, waarna zij op 4 juni 2024 weer werd opgenomen in kliniek [naam kliniek] .
2.4.
Bij beschikking van 21 juni 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van
verzoekster een zorgmachtiging verleend tot en met 21 december 2024, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.5.
Op 21 juni 2024 is verzoekster schriftelijk in kennis gesteld van de artikel 8:9 Wvggz beslissing om – voor zover hier van belang – de volgende vormen van verplichte zorg te verlenen: het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
2.6.
Verzoekster heeft op 2 juli 2024 klachten ingediend bij Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond (hierna: de klachtencommissie) tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verplichte zorg te gaan verlenen. Kort en zakelijk weergegeven is verzoekster het oneens met depotmedicatie olanzapine, omdat ze veel last heeft van bijwerkingen. Daarnaast heeft de behandelaar onvoldoende aandacht voor het door medepatiënten vertonen van grensoverschrijdend gedrag, is verzoekster het niet eens met de beslissing tot beperken van de bewegingsvrijheid, en luisteren de behandelaren niet dan wel onvoldoende naar verzoekster. Verzoekster stelt op grond van de slechte zorg immateriële schade te hebben geleden en verzoekt om schadevergoeding.
2.7.
Verzoekster heeft ingevolge artikel 10:5 Wvggz om schorsing van de verplichte zorg verzocht. Bij afzonderlijke beslissing van de klachtencommissie van 8 juli 2024 is het schorsingsverzoek afgewezen en zijn partijen hiervan in kennis gesteld.
2.8.
De klachtencommissie heeft op 18 juli 2024 de beslissing op de klachten van verzoekster gegeven en deze op 23 juli 2024 vastgesteld. De klachtencommissie heeft alle klachten van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.9.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is verzoekster ontslagen uit de accommodatie.
2.10.
In haar verzoekschrift van 19 augustus 2024 heeft verzoekster de rechtbank verzocht om de beslissing om olanzapine toe te dienen, te schorsen. Op 19 augustus 2024 heeft deze rechtbank per e-mail aan verweerder gevraagd of verweerder bereid is om het toedienen van deze medicatie te stoppen tot aan de zitting. Op 20 augustus 2024 heeft verweerder aan deze rechtbank bericht dat – kort en zakelijk weergegeven – verweerder bereid is het toedienen van de olanzapine/Zypadhera te stoppen, dat verweerder wel verplicht medicatie wil toedienen en dat in een reguliere afspraak op 23 augustus 2024 een alternatief depot met verzoekster besproken zou worden.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Omdat de rechtbank niet beschikt over het originele klaagschrift van 2 juli 2024, waarin verzoekster haar klachten heeft geformuleerd, zal de rechtbank – wat betreft de aard en omvang van de klachten – uitgaan van dat wat verzoekster daarover in haar verzoekschrift heeft vermeld en dat wat verzoekster hierover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Verzoekster verzoekt haar klacht ten aanzien van het verplicht accepteren van de medicatie olanzapine, alsnog gegrond te verklaren en de uitspraak van de klachtencommissie voor zover deze ziet op het ongegrond verklaren van deze klacht, te vernietigen.
3.1.1.
Kort weergegeven, stelt verzoekster dat er geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de door verzoekster genoemde bijwerkingen van de medicatie olanzapine. De bijwerkingen waren onder andere dat zij steken in het hart kreeg, een evenwichtsstoornis, een zeer droge mond, een spraakstoornis en een lage bloeddruk met een onderdruk van 40. Na een zoektocht op het internet bleek verzoekster dat de combinatie van lithium met olanzapine hele vervelende bijwerkingen geeft, aldus verzoekster. Met deze bijwerkingen kan verzoekster niet functioneren in de maatschappij en heeft zij geen leven. Verzoekster ontkent dat in overleg met haar is besloten om olanzapine te gaan slikken. Verzoekster is gemanipuleerd om onder dwang olanzapine te nemen, omdat de behandelaren haar vertelden dat zij niet naar huis mocht gaan als zij geen olanzapine zou innemen. Bovendien was en is verzoekster niet psychotisch, zij is gewoon heel eigenwijs. Met haar reis naar Israël heeft zij het goede gedaan door kinderen te willen helpen, verzoekster heeft niet weggekeken. Zij heeft al jaren aangetoond dat het innemen van lithium volstaat. Met lithium kan zij haar werkzaamheden weer oppakken.
3.1.2.
Daarnaast verzoekt verzoekster de rechtbank haar een redelijke schadevergoeding toe te kennen, de hoogte door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster dit verzoek onderbouwd. Verzoekster stelt dat wanneer de rechter zou oordelen dat verzoekster geen depot olanzapine gegeven had mogen worden, verzoekster een bedrag van € 250,- per depot toekomt. In de woorden van de advocaat: “een depot werkt weken en dat is niet niks”. Verzoekster heeft drie keer een depot olanzapine toegediend gekregen en zij stelt daarmee recht te hebben op een schadevergoedingsbedrag van in totaal € 750,-.
3.2.
Verweerder voert gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank de klacht ongegrond te verklaren.
3.3.
Aangezien verweerder betoogt dat de klacht ongegrond is, stelt verweerder dat er geen grond bestaat voor schadevergoeding. Bovendien is zowel de geleden schade als het causale verband tussen de vermeende normschending en de schade in het verzoekschrift niet onderbouwd. Verweerder stelt dat, mocht de onderbouwing pas op de mondelinge behandeling volgen, de rechter deze in het kader van de goede procesorde buiten beschouwing zou moeten laten. Subsidiair stelt verweerder dat een schadevergoeding van € 250,- per depot te hoog is. Bij het bepalen van het schadevergoedingsbedrag moet de rechter ermee rekening houden dat verzoekster wel medicatie wil en dat elk middel gepaard gaat met bijwerkingen.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.2.
Aangezien het verzoekschrift op 19 augustus 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
4.3.
Voor het overige verklaart de rechtbank verzoekster ook ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
Klacht
4.4.
In de kern gaat de klacht over de vraag welke rol de rechter heeft bij een klacht over de invulling van de zorgvorm ‘het toedienen van medicatie’. In het verweerschrift stelt verweerder dat een oordeel over de keuze van een medicijn een geneeskundig oordeel betreft, waarbij de rechtbank zich terughoudend dient op te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling voegt verweerder hieraan toe dat verweerder meent dat de rechter hier geen rol heeft. De rechtbank heeft in de zorgmachtiging bepaald dat verplicht medicatie mag worden toegediend. Het is volgens verweerder aan de arts om te beoordelen of medicatie nodig is en ook welke medicatie. Een arts moet zich vrij voelen om over te stappen op een ander middel zonder dat de rechter daar een oordeel over geeft. Anders gaat de rechter in feite op de stoel van de arts zitten, aldus verweerder.
Tijdens de mondelinge behandeling stelt verzoekster dat deze klacht wel aan de rechter voorgelegd kan worden.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ruimte voor een toetsing. De rechtbank leest de klacht zo dat bij het verplicht toedienen van medicatie niet is voldaan aan de wettelijke criteria. De wettelijke criteria bieden een algemeen kader waaraan de rechter het verplicht toedienen van een bepaald type medicatie kan toetsen. Hierbij moet de rechter zich terughoudend opstellen en ervoor waken dat een geneeskundig oordeel wordt gegeven. Dit klinkt ook door in de wetsgeschiedenis. Hierin valt onder meer te lezen: “Als de zorgverantwoordelijke een bepaald medicijn in bepaalde hoeveelheid voorschrijft, kan de rechter daar niet van afwijken, tenzij hij een gedegen medisch advies heeft van
een andere deskundige die gemotiveerd en overtuigend iets anders voorstelt(…)”, [1] en “de
rechter trekt (…) geen witte jas aan, want de rechter neemt geen medische beslissingen.” [2] Dit kan verklaard worden doordat de rechter geen deskundige is. Maar in het kader van de rechtsbescherming – een van de pijlers waarop de Wvggz is gestoeld – is het noodzakelijk dat er een rechterlijke toetsing plaatsvindt, ook met betrekking tot welke medicatie wordt toegediend. Mocht dat anders zijn, dan zou in feite de arts op de stoel van de rechter zitten. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Een en ander klinkt ook door in (Bopz-)rechtspraak, waarin in het kader van een klachtprocedure is overwogen dat de rechtbank “in volle omvang” onderzoekt of een dwangbehandeling noodzakelijk is. [3]
4.5.1.
Verweerder heeft toegelicht dat verzoekster voorafgaand aan haar opname al langere tijd in een slechte toestand verkeerde, wat heeft geleid tot frequente meldingen van overlast door buren bij politie en woningbouw. Ze was moeilijk bereikbaar voor haar behandelteam en stond niet open voor zorg van het GGZ-team. Op 21 mei 2024 werd verzoekster met een crisismaatregel opgenomen wegens een manisch psychotisch beeld. In de weken voor haar opname was ze twee keer opgepakt op Schiphol, waar ze naar Israël wilde reizen om kinderen te redden. Haar gedrag was daarbij zeer verward, wat uiteindelijke leidde tot haar opname bij verweerder op 21 mei 2024.
4.5.2.
Bij opname werd haar thuismedicatie, lithium 800 mg, herstart. Ongeveer een week na opname ontsnapte zij tijdens begeleide vrijheden en was zij een week ongeoorloofd afwezig. In deze periode reisde zij in een psychotische toestand naar Israël, waar zij op het vliegveld van Tel Aviv werd vastgehouden. Na enkele dagen werd zij teruggestuurd naar Praag en keerde zij via omwegen terug naar Nederland, waar zij op 4 juni 2024 opnieuw werd opgenomen.
4.5.3.
Aangezien de manische psychose ondanks een therapeutische lithiumspiegel aanhield en er sprake was van een langdurige psychose zonder stemmingscomponent, werd besloten om antipsychotische medicatie toe te voegen, waarbij rekening werd gehouden met de voorkeuren van verzoekster. Eerder had verzoekster bijwerkingen ervaren van haloperidol, waardoor werd gestart met aripiprazol. Toen aripiprazol, na verhoging tot 20 mg, geen effect liet zien, werd besloten om te switchen naar olanzapine. In overleg met verzoekster, die de voorkeur gaf aan olanzapine boven haldol, werd gestart met 10 mg olanzapine, ’s avonds toegediend om slaperigheid te verminderen.
4.5.4.
De volgende dag werd verzoekster beoordeeld vanwege lage bloeddruk en zich niet lekker voelen, vermoedelijk als bijwerking van olanzapine. De dosering werd verdeeld over de dag: 5 mg in de ochtend en 5 mg voor het slapen, waarna de klachten afnamen en de
bloeddruk stabiel bleef. Vanwege het uitblijven van effect werd de olanzapine verhoogd
naar 15 mg, wederom verdeeld over de dag (7,5 mg in de ochtend en 's avonds). Ten tijde
van het indienen van de klacht leek de manie enigszins af te nemen, hoewel de psychose
nog steeds aanwezig was.
4.5.5.
Verzoekster ontving herhaaldelijk noodmedicatie op de afdeling vanwege onhandelbaarheid door haar manie. Verzoekster had schulden, betaalde haar rekeningen niet en haar woning was bijna leeg, wat aantoont dat ze niet in staat was om haar leven te organiseren. Ze had geen ziektebesef of -inzicht. Verzoekster leed onder haar psychotische wanen, waaronder belaging (stalking) door een voetballer en een winkelmedewerker, en ervaarde pesterijen van medepatiënten en buren. Haar leven werd volledig beheerst door deze wanen, wat haar in gevaarlijke situaties bracht, zoals haar reis naar Israël om het conflict in Gaza op te lossen. Daarnaast was er sprake van maatschappelijke teloorgang; het lukte haar niet om te werken of sociale contacten te onderhouden, hoewel ze die wens wel uitte.
4.5.6.
Vanwege haar gedrag op de afdeling, maatschappelijke teloorgang, problemen in
familiebanden, financiële moeilijkheden en haar lijden onder de manische psychose,
achtte verweerder het rechtmatig om haar stoornis te behandelen met antipsychotica. Gezien
de stemmingscomponent was gekozen voor olanzapine, met aandacht voor de
bijwerkingen die verzoekster ervaart.
4.5.7.
De rechtbank volgt niet het standpunt van verzoekster dat er niet naar haar geluisterd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende ingespannen om rekening te houden met de wensen en voorkeuren van verzoekster. Zo is rekening gehouden met het feit dat verzoekster geen haldol wilde innemen en zijn vanwege de bijwerkingen aanpassingen gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat bij het toedienen van medicatie (olanzapine) is voldaan aan de wettelijke criteria. Gelet op het feit dat andere typen medicatie, waaronder bepaalde antipsychotica, een onvoldoende psychiatrisch stabiliserend effect hadden, was het toedienen van olanzapine naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en waren er op dat moment geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hadden. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoekster zwaar moet zijn geweest dat zij zoveel bijwerkingen heeft ervaren. Dat betekent echter nog niet dat die medicatie uit verhouding is tot het doel dat de medicatie heeft, namelijk dat het goed gaat met verzoekster. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de psychiater verklaard dat de behandelaren vanwege deze mondelinge behandeling zijn gestopt met de medicatie, maar ook omdat het depot moeilijk leverbaar is. Na de mondelinge behandeling zal mogelijk een ander depot overwogen worden.
4.6.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de klacht van verzoekster ongegrond. De rechtbank laat dus de beslissing van de klachtencommissie in stand.
Schadevergoeding
4.7.
Op grond van artikel 10:11 lid 2 Wvggz kan verzoekster bij de rechter tevens om schadevergoeding verzoeken. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen en kan ook ambtshalve tot schadevergoeding besluiten.
4.8.
Omdat de door verzoekster ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding ten aanzien van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding dan ook af.
Proceskosten
4.9.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht van verzoekster ongegrond;
5.2.
wijst af het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. McFedries, griffier op 13 september 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Voetnoten

1.
2.
3.HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3539, rov. 4.2.