ECLI:NL:RBROT:2024:9496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11035763 VZ VERZ 24-3775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal en schadevergoeding door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen CWS Hygiëne Nederland B.V. en een werknemer die op staande voet was ontslagen wegens diefstal van contant geld. De werkgever, CWS Hygiëne Nederland B.V., vroeg om te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was en dat de werknemer onrechtmatig had gehandeld. De werknemer, die sinds 1 mei 2019 als area manager werkte, werd op 7 februari 2024 op staande voet ontslagen nadat hij had toegegeven geld te hebben gestolen. De werkgever vorderde onder andere een gefixeerde schadevergoeding, kosten voor een onderzoeksbureau en advocaatkosten. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en dat de werknemer onrechtmatig had gehandeld. De kantonrechter kende de werkgever een schadevergoeding toe van € 12.692,28, inclusief wettelijke rente, en veroordeelde de werknemer tot betaling van deze schadevergoeding. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot afgifte van een bruto/netto salarisspecificatie en de eindafrekening. De proceskosten werden vastgesteld op € 949,-, die de werknemer ook moest vergoeden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11035763 VZ VERZ 24-3775
datum uitspraak: 25 september 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
CWS Hygiëne Nederland B.V.,
vestigingsplaats: ’s-Hertogenbosch,
verzoekster,
gemachtigden: mr. drs. N. Mauer en mr. S.J.P.M. Crauwels,
tegen
[naam werknemer],
woonplaats: Rotterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. U. Karatas.
De partijen worden hierna ‘de werkgever’ en ‘de werknemer’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van de werkgever (ontvangen op 5 april 2024), met bijlagen;
  • het verweerschrift van de werknemer;
  • de akte overlegging aanvullende producties en wijziging van het verzoek, met bijlagen;
  • de mail van de werknemer van 25 juni 2024;
  • de mail van de werkgever van 26 juni 2024;
  • de spreekaantekeningen van de werkgever.
1.2.
Op 10 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [persoon A] (HR manager) en [persoon B] (HR manager) met mr. S.J.P.M. Crauwels en mr. drs. N. Mauer namens de werkgever en de werknemer met mr. U. Karatas.

2.De beoordeling

Waar deze zaak over gaat
2.1.
De werkgever exploiteert openbare toiletten in onder meer de Markthal in Rotterdam. Klanten van de werkgever kunnen via een tourniquet met contant geld betalen. De tourniquets worden regelmatig leeggehaald, waarbij het contante geld in zogenaamde
sealbagswordt opgeslagen.
2.2.
De werknemer werkte sinds 1 mei 2019 bij de werkgever. De functie van de werknemer was area manager. De werknemer is op 7 februari 2024 op staande voet ontslagen omdat hij enkele
sealbagsmet contant geld van de werkgever heeft gestolen.
De verzoeken van de werkgever en de werknemer
2.3.
De werkgever vraagt in deze zaak om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat de werknemer onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast vraagt de werkgever de werknemer te veroordelen om de gefixeerde schadevergoeding, de kosten voor het onderzoek, de advocaatkosten, de buitengerechtelijke incassokosten en het gestolen geld aan de werkgever te betalen. Ook wil de werkgever dat de werknemer wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten. De werknemer heeft gevraagd de werkgever te veroordelen tot afgifte van een bruto/netto specificatie van de eindafrekening.
Verklaringen voor recht
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat de werknemer rechtsgeldig op staande voet is ontslagen omdat hij geld van de werkgever heeft gestolen. De gevraagde verklaring voor recht dat de werknemer op 7 februari 2024 terecht op staande voet is ontslagen wordt dan ook toegewezen. Ook de gevraagde verklaring voor recht dat de werknemer onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de werkgever door contant geld zonder toestemming weg te nemen uit de locatie(s) van de werkgever wordt toegewezen.
2.5.
De overige verzoeken (gefixeerde schadevergoeding, schadevergoeding voor het gestolen geld, de advocaatkosten en de kosten voor het onderzoeksbureau) heeft de werkgever bestempeld als connexe verzoeken ex artikel 7:686a lid 3 BW. Gelet op de ruime werking die de wetgever bedoeld heeft te geven aan deze wetsbepaling, kunnen deze verzoeken naar het oordeel van de kantonrechter ook in de onderhavige verzoekschriftprocedure worden gedaan.
Gefixeerde schadevergoeding en afgifte specificatie eindafrekening
2.6.
De werknemer heeft door het plegen van diefstal door opzet of schuld een dringende reden gegeven voor ontslag op staande voet. Daarom heeft de werkgever recht op een gefixeerde schadevergoeding. Dit heeft de werknemer ook niet weersproken.
2.7.
Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van het loon, dat als grondslag zou moeten dienen voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding (wel of niet rekening houden met ploegentoeslag). Daarover hoeft de kantonrechter echter geen beslissing te nemen, omdat het verweer van de werknemer dat er geen plaats meer is voor de gefixeerde schadevergoeding, omdat hij er gelet op onder andere de tekst van de ontslagbrief op mocht vertrouwen dat deze al verrekend was met de eindafrekening, in de gegeven situatie slaagt. In de ontslagbrief schrijft de werkgever het volgende over de gefixeerde schadevergoeding en de verdere schade:
“De uit deze schadeplichtigheid voortvloeiende schadeloosstelling is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de dienstbetrekking bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren. Met andere woorden: het loon over de opzegtermijn. CWS zal deze schadevergoeding verrekenen met het aan jou toekomende loon en emolumenten, berekend tot de einddatum.
Daarnaast stelt CWS jou aansprakelijk voor alle door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van jouw handelswijze. Deze schade omvat – voor zover op dit moment bekend – de waarde van de door jou weggenomen contante geld, de kosten van het onderzoek, waaronder maar niet beperkt tot de kosten van CEFA Bedrijfsrecherche”.
2.8.
Enig voorbehoud dat het eventuele restant aan gefixeerde schadevergoeding nog zou worden gevorderd als de eindafrekening ontoereikend zou zijn, heeft de werkgever in de brief niet gemaakt. Bovendien heeft de werkgever tot en met de zitting bij de kantonrechter nagelaten om een eindafrekening op te stellen, waaruit de werknemer zou kunnen opmaken dat de gefixeerde schadevergoeding hoger is dan de eindafrekening. Dit terwijl de (advocaat van de) werknemer op het ontbreken van de eindafrekening en de salarisspecificatie over de maand februari 2024 bij brief van 2 juli 2024 nog expliciet heeft gewezen. Gelet hierop slaagt het verweer van de werknemer dat hij erop mocht vertrouwen dat de gefixeerde schadevergoeding volledig met de eindafrekening was verrekend. Er is dan ook geen reden meer om de werkgever in de gelegenheid te stellen alsnog de eindafrekening in het geding te brengen, welk aanbod de (advocaat van de) werkgever overigens pas op de valreep aan het eind van de zitting heeft gedaan. Dit nadat hij zich tot dat moment op het primaire standpunt had gesteld dat alle verzoeken van de werkgever integraal zouden moeten worden toegewezen en daarbij geen rekening zou moeten worden gehouden met wat de werknemer uit hoofde van de eindafrekening nog tegoed had.
Kosten onderzoeksbureau
2.9.
De werkgever heeft onderzoeksbureau CEFA ingeschakeld, nadat was geconstateerd dat er contant geld was verdwenen. De factuur voor de verrichte werkzaamheden bedroeg € 1.500,- (exclusief btw). De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer deze kosten moet vergoeden. Dat de werkgever een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld om met de werknemer te spreken over het verdwenen geld, is in de gegeven omstandigheden begrijpelijk. De hoogte van de factuur is naar het oordeel van de kantonrechter ook redelijk en die kosten zijn ook in redelijkheid gemaakt. Dat de werkgever ook wel zelf met de werknemer in gesprek had kunnen gaan, zoals de werknemer stelt, miskent naar het oordeel van de kantonrechter de ernst van de situatie. In dit verband heeft de werkgever er ook terecht op gewezen dat hij zich niet beroepsmatig bezig houdt met dit soort kwesties en daarom een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld.
Advocaatkosten
2.10.
De werkgever verzoekt verder om vergoeding van de schade die hij heeft geleden in de vorm van gemaakte advocaatkosten, voor een bedrag van € 3.381,- (exclusief btw). Het gaat om kosten anders dan ter voorbereiding van de onderhavige procedure. Specifiek gaat het onder meer om advisering over het ontslag op staande voet, het opstellen van de ontslagbrief en een brief over de hoogte van de door de werkgever gewenste schadevergoeding, overleg tussen de werkgever en haar advocaat/advocaten en werkzaamheden in verband met een eventuele vaststellingsovereenkomst ter voorkoming van een procedure. De kantonrechter is van oordeel dat deze advocaatkosten een concrete schadepost zijn en de werknemer in beginsel deze schade moet vergoeden. Deze schade is immers veroorzaakt doordat de werknemer onrechtmatig tegenover de werkgever heeft gehandeld door geld te stelen van zijn werkgever.
2.11.
De kosten moeten wel de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Dit betekent dat de kosten redelijk zijn als de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang ook redelijk zijn. Het ging om een relatief eenvoudige kwestie: een werknemer die zodra hij werd gehoord door het door de werkgever ingeschakelde onderzoeksbureau heeft toegegeven dat hij een aantal
sealbagsmet geld had gestolen en vervolgens op staande voet is ontslagen. Tegen dat ontslag heeft de werknemer ook niet geprotesteerd en daarnaast heeft hij zich vervolgens ook bereid verklaard om de door de werkgever geleden schade te vergoeden. Tegen de hoogte van de bij brief van 4 maart 2024 door de werkgever gevraagde schadevergoeding (€ 21.539,88) heeft de werknemer voorafgaand aan deze procedure ook niet geprotesteerd, hij heeft alleen aangegeven dat hij gezien zijn financiële situatie slechts een relatief beperkte betalingsregeling kon aanbieden. Dat de werkgever zich over het ontslag op staande voet en de verder te nemen stappen juridisch heeft laten adviseren is desondanks niet meer dan logisch en dus redelijkerwijs noodzakelijk. Het luistert namelijk nauw bij het verlenen van een ontslag op staande voet en ook gedegen juridisch advies over de tekst van een ontslagbrief is heel belangrijk. Ook de werkzaamheden van de advocaat van de werkgever om een redelijke betalingsregeling met de werknemer af te spreken teneinde een procedure als de onderhavige te voorkomen, kwalificeren als redelijkerwijs noodzakelijke werkzaamheden. Dat het niet is gelukt om een procedure te voorkomen ligt eraan dat de betalingsregeling die de werknemer heeft aangeboden zo laag was, dat het zo’n 12 jaar zou gaan duren voordat de werknemer zijn schuld aan de werkgever zou hebben afgelost.
2.12.
Uit de stukken blijkt over de hoogte van de door de werkgever gemaakte kosten het volgende. In januari 2024 zijn door de advocaat van de werkgever 2,4 uur besteed aan deze kwestie en in februari 2024 7,3 uur. Dit tegen een uurtarief van respectievelijk € 255,- en € 315,-, factuurbedrag respectievelijk € 714,- en € 2.005,50 (exclusief btw). Welke werkzaamheden vermeld op de specificatie bij de factuur over de maand maart 2024 nog zijn verricht door de advocaten, anders dan ter voorbereiding van de onderhavige procedure, is niet nader toegelicht en blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. De data in de betreffende maand op de specificatie zijn door de werkgever zwart gemaakt en naast beperkte correspondentie zijn de werkzaamheden in de maand maart vrijwel uitsluitend ‘opstellen processtukken’. De kantonrechter is van oordeel dat de omvang van de advocaatkosten in de maanden januari en februari (zowel voor wat betreft het aantal uren als het uurtarief) de redelijkheidstoets kan doorstaan. Over de maand maart komen de advocaatkosten niet voor vergoeding in aanmerking, gelet op wat hiervoor is overwogen. Dit betekent dat een bedrag van € 2.719,50 zal worden toegewezen als schadevergoeding ter zake van advocaatkosten.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
Naast de advocaatkosten verzoekt de werkgever ook om buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever heeft geen deugdelijke grondslag gesteld voor dit verzoek, aangezien hij al ook vergoeding van de (volledige) advocaatkosten die zijn gemaakt in de periode voorafgaand aan de procedure heeft verzocht. Dit is dus dubbelop. Daarom zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Schade als gevolg van de verdwenen sealbags
2.14.
De werkgever verzoekt om veroordeling van de werknemer tot betaling van schadevergoeding ter zake van het weggenomen geld. Ook hiervoor geldt dat de werknemer door zijn onrechtmatig handelen deze schade heeft veroorzaakt en moet vergoeden. De werkgever verzoekt om een schadevergoeding van € 9.000,-. Dit baseert de werkgever op de verklaring van de werknemer dat hij zes zakken met geld heeft weggenomen en gaat uit van een inhoud van € 1.500,- per geldzak. De werknemer heeft tijdens het gesprek met de onderzoekers van CEFA toegegeven dat hij meerdere geldzakken (
sealbags) heeft weggenomen. Hij schat dat hij vijf keer een geldzak heeft weggenomen uit de kluis in de locatie Markthal en één keer een zak met geld uit de kluis op de locatie Magna Plaza in Amsterdam. Over de inhoud van de eerste
sealbag, die de werknemer volgens zijn eigen verklaring in oktober 2023 heeft gestolen, heeft hij verklaard dat hij schat dat daar € 1.000,- tot € 1.500,- in zat. Verder heeft hij verklaard dat hij met het gestolen geld een schuld heeft ingelost van € 3.500,- tot 4.000,-. Ter zitting heeft hij overigens verklaard dat dit een bedrag van € 4.219,- was.
2.15.
Uit de administratie van de werkgever kan – naar de kantonrechter begrijpt – niet precies worden opgemaakt hoeveel geld in elke geldzak zat. Het bedrag van € 1.500,- per geldzak baseert de werkgever – naast de verklaring van de werknemer – op een overzicht, dat als aanvullende productie 9 in het geding is gebracht. Uit dit overzicht blijkt, dat de inhoud van de geldzakken in de periode van het overzicht wisselend is geweest:
  • periode 27.06.23 – 22.07.23 (5 zakken) inhoud per geldzak: € 980,32;
  • periode 23.07.23 – 18.08.23 (8 zakken) inhoud per geldzak: € 1.312,67;
  • periode 19.08.23 – 18.09.23 (6 zakken) inhoud per geldzak: € 1.689,50;
  • periode 19.09.23 – 23.10.23 (5 zakken) inhoud per geldzak: € 1,477,49;
  • periode 24.10.23 – 21.11.23 (3 zakken) inhoud per geldzak: € 1.744,16;
  • periode 22.11.23 – 18.12.23 (1 zak) inhoud geldzak: € 1.268,65.
2.16.
De inhoud van de geldzakken varieerde dus van € 980,32 tot € 1.744,16. De gemiddelde inhoud van de geldzakken komt neer op € 1.412,13. Nu de exacte hoogte van het gestolen geld niet kan worden vastgesteld, zal de kantonrechter de schade ex aequo et bono begroten op 6 × € 1.412,13 = € 8.472,78.
Afgifte salarisspecificatie februari 2024 en eindafrekening
2.17.
De werkgever zal conform het verzoek van de werknemer worden veroordeeld tot afgifte van een bruto/netto salarisspecificatie over de maand februari en van de eindafrekening.
Wettelijke rente
2.18.
De rente wordt toegewezen over € 9.972,78 [1] vanaf 5 april 2024 (de dag van de indiening van het verzoekschrift). De werkgever heeft namelijk voor dit bedrag genoeg gesteld waaruit volgt deze rente moet worden betaald en de werknemer heeft dat niet betwist.
Proceskosten
2.19.
De werknemer zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, gebaseerd op het liquidatietarief. Het verzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure wordt afgewezen. De reden hiervoor is het volgende.
2.20.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat veroordeling in de werkelijke kosten van een procedure alleen mogelijk is in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij gedacht dient te worden aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Ook een verweer tegen een verzoek of vordering kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als dit verweer, gelet op de evidente gegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Ook hier past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de verweerder het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen. Dit toetsingskader geldt zowel voor de dagvaardingsprocedure als voor de verzoekschriftprocedure.
2.21.
Dat de werknemer in de arbeidsrelatie onrechtmatig tegenover zijn werkgever heeft gehandeld door diefstal te plegen, kan gelet op voornoemd toetsingskader dan ook geen integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Wel zal de werknemer worden veroordeeld in de kosten van de procedure conform het liquidatietarief.
2.22.
De proceskostenveroordeling conform het liquidatietarief bedraagt € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.23.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de werknemer op 7 februari 2024 terecht door de werkgever op staande voet is ontslagen;
3.2.
verklaart voor recht dat de werknemer onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de werkgever door de betreffende contante gelden zonder toestemming weg te nemen uit de locatie(s) van de werkgever;
3.3.
veroordeelt de werknemer om aan de werkgever € 12.692,28 te betalen ter zake van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.972,78 vanaf 5 april 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt de werkgever tot afgifte van een bruto/netto salarisspecificatie over de maand februari en de eindafrekening;
3.5.
veroordeelt de werknemer in de proceskosten, die aan de kant van de werkgever tot vandaag worden vastgesteld op € 949,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat deze beschikking is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
26975

Voetnoten

1.€ 1.500,- aan kosten van het onderzoeksbureau + € 8.472,78 aan gestolen geld