ECLI:NL:RBROT:2024:9487
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een WW-uitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een WW-uitkering aanvroeg. Het UWV had haar aanvraag op 26 februari 2024 afgewezen, omdat zij geen geldig verblijfsdocument zou hebben. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd eerder op 11 april 2024 afgewezen. Na een nieuw besluit van het UWV op 23 augustus 2024, waarin de afwijzing werd gehandhaafd, diende verzoekster opnieuw een verzoek in.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen belangrijke wijziging van feiten en omstandigheden was ten opzichte van de eerdere uitspraak. Verzoekster voerde aan dat haar financiële situatie verslechterd was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit geen nieuwe feiten waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de eerdere uitspraak van 11 april 2024 geen ernstige onvolkomenheden bevatte en dat het UWV niet verantwoordelijk was voor de verblijfscode van verzoekster, maar dat dit de taak van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster op dit moment niet rechtmatig verblijf had in Nederland en dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
De uitspraak houdt in dat het UWV geen voorschotten hoeft te verstrekken aan verzoekster en dat er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht zal plaatsvinden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.