ECLI:NL:RBROT:2024:9482
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om toegang tot maatschappelijke opvang op basis van zelfredzaamheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die toegang tot maatschappelijke opvang vroeg. De aanvraag van verzoekster was eerder op 29 juli 2024 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang. Het college stelde dat verzoekster in staat was om zich met gebruikelijke voorzieningen en hulp vanuit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving en dat zij haar thuissituatie niet had verlaten.
Verzoekster, die in een moeilijke situatie verkeerde na het verbreken van haar relatie, stelde dat zij en haar kinderen emotionele en psychische stress ervaarden in hun huidige woning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat zij oordeelde dat verzoekster zelfredzaam was en niet aan de voorwaarden voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voldeed. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving moest plaatsvinden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster haar thuissituatie niet had verlaten en dat zij in staat was om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. De voorzieningenrechter merkte op dat, hoewel verzoekster in een lastige situatie verkeerde, het college niet verplicht was om opvang te bieden, omdat verzoekster niet tot de doelgroep behoorde. De uitspraak benadrukte ook dat verzoekster zich bij Veilig Thuis kon melden in geval van een verslechtering van de thuissituatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang.