ECLI:NL:RBROT:2024:9438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/7711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek op basis van artikel 15 AVG en beoordeling van de volledigheid van verstrekt metadata-overzicht

In deze zaak heeft eiser, wonende in [plaatsnaam], een verzoek ingediend op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij het College voor de Rechten van de Mens. Dit verzoek, ingediend op 5 mei 2023, was gericht op het verkrijgen van een overzicht van zijn persoons- en zaaksgegevens. Het College heeft dit verzoek op 2 juni 2023 ingewilligd en een metadata-overzicht verstrekt. Eiser heeft echter bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 13 oktober 2023, waarin zijn bezwaar kennelijk ongegrond werd verklaard. Hij heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 28 augustus 2024 heeft behandeld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het door verweerder verstrekte overzicht volledig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gegevens ontbreken. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij de namen van de medewerkers die betrokken waren bij de besluitvorming niet heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat deze namen niet onder de AVG vallen als persoonsgegevens van eiser. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat het bezwaar geen kans op succes had. Eiser heeft ook geen recht op een dwangsom, omdat er geen bewijs is dat verweerder niet tijdig heeft beslist. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het griffierecht niet teruggegeven aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

het College voor de Rechten van de Mens, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Tempel).

Inleiding

Met het besluit van 2 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het door eiser op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming ((EU) 2016/679, hierna: AVG) ingediende verzoek toegewezen.
Met het besluit van 13 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft gereageerd op het beroepschrift met een verweerschrift. Eiser heeft vervolgens op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder. Namens verweerder is ook [naam] ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 5 mei 2023 per e-mail een op artikel 15 van de AVG gebaseerd verzoek bij verweerder ingediend. Eiser verzoekt om een overzicht van al zijn persoons- en zaaksgegevens, zodat hij een overzicht heeft van alle door hem ingediende verzoeken en hij kan controleren of verweerder zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig verwerkt.
1.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek ingewilligd. Daarbij heeft verweerder een metadata-overzicht van de persoons- en zaakgegevens van eiser aan hem verstrekt. Het gaat om een overzicht dat eiser op 6 december 2022 ook al heeft ontvangen, aangevuld en bijgewerkt met de verwerkingen door verweerder tot en met 31 mei 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder is het door hem verstrekte overzicht volledig. Hij stelt zich op het standpunt dat hij niet de namen hoeft te verstrekken van de besluitnemer van het primaire besluit, van de personen die hebben bijgedragen aan de voorbereiding van het overzicht, en van de persoon die per e-mail een mededeling aan eiser heeft verzonden dat het overzicht compleet is. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, heeft verweerder eiser niet gehoord (artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Beoordeling door de rechtbank

Onvolledig overzicht
2. Eiser voert in beroep aan dat het aan hem verstrekte overzicht niet volledig is. Hij stelt dat dit kan worden gecontroleerd door de in het bezwaarschrift genoemde punten en de verstrekte lijst te vergelijken met het overzicht dat hij heeft ontvangen.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij bij uitspraak van 21 juli 2023 [1] al heeft geoordeeld over een eerder aan eiser vertrekt meta-dataoverzicht. De rechtbank heeft toen geen reden gezien om aan te nemen dat verweerder niet in alle verwerkte persoonsgegevens van eiser inzage heeft gegeven. De rechtbank gaat niet in op wat eiser heeft aangevoerd over die uitspraak. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan daar in hoger beroep tegen die uitspraak een oordeel over geven.
2.2.
Verweerder heeft een bijgewerkt meta-dataoverzicht aan eiser verstrekt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit overzicht volledig is. De rechtbank ziet ook nu geen reden om aan te nemen dat verweerder niet in alle persoonsgegevens van eiser inzage heeft gegeven. Eiser heeft bij het bezwaarschrift van 22 juli 2023 een lijst verstrekt en in de aanvullende gronden van beroep van 17 december 2023 een tabel met persoonsgegevens die volgens hem ontbreken in het overzicht. Verweerder heeft gesteld dat dat het overzicht volledig is en dat alle gegevens zijn vermeld. Deze mededeling van verweerder komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Het is daarom aan verzoeker om aannemelijk te maken dat de door hem gevraagde gegevens toch onder verweerder berusten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat verweerder al deze persoonsgegevens verwerkt en dat het gegevens betreft die nog niet in het meta-dataoverzicht staan vermeld. Anders dan eiser lijkt te suggereren, kan niet van verweerder worden verwacht dat hij de door eiser verstrekte lijst of tabel invult. Eiser gaat namelijk niet over de vorm waarin verweerder op grond van artikel 15 van de AVG inzage biedt in zijn persoonsgegevens.
2.3.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekte meta-dataoverzicht onvolledig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Namen medewerkers
3. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet de namen heeft gekregen van de persoon of personen die (a) het besluit heeft genomen, (b) hebben bijgedragen aan de voorbereiding van het overzicht (c) per e-mail een mededeling aan hem heeft verzonden dat het overzicht compleet is. Alleen als eiser de namen van de medewerkers ontvangt, kan hij controleren of de verwerking van zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig is geweest.
3.1.
Zoals de rechtbank ook al bij uitspraak van 21 juli 2023, [2] onder 6.4, heeft overwogen, zijn de namen van de medewerkers van verweerder niet aan te merken als persoonsgegevens van eiser, zodat voor verweerder ook geen aanleiding bestond deze op enige wijze met eiser te delen of hem daarin inzage te geven. De namen van de medewerkers van verweerder vallen namelijk niet onder ‘informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon’, zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1) van de AVG. Ook als de namen van de medewerkers wél gelieerd zouden zijn aan de persoonsgegevens van eiser, zou verstrekking daarvan op grond van artikel 15, vierde lid, van de AVG achterwege kunnen blijven, omdat dit afbreuk zou doen aan de (privacy)rechten en vrijheden van de medewerkers. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1331, onder 7.
3.2.
Anders dan eiser betoogt, is de verstrekking van de namen van medewerkers bovendien niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens van eiser. Met het door verweerder verstrekte meta-dataoverzicht is voldaan aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG, nu eiser daarmee op de hoogte is gesteld van de verwerkingen en hij in staat is gesteld om de juistheid van de ten aanzien van hem verwerkte persoonsgegevens alsmede de rechtmatigheid van die verwerkingen te controleren.
3.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiser ook geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die erop duiden dat de medewerkers van verweerder in strijd met artikel 32, vierde lid, van de AVG hebben gehandeld of anderszins niet binnen het kader van hun bevoegdheid hebben gewerkt. Anders dan eiser stelt, is een mandaatregeling niet relevant. Het besluit is immers niet volgens mandaat genomen, maar door verweerder zelf. Uit het door eiser genoemde arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:3, volgt ook niet dat eiser het recht heeft om de namen van de medewerkers te ontvangen. Uit dat arrest volgt weliswaar dat de verwerkingsverantwoordelijke verplicht kan zijn om de identiteit van de ontvangers van de persoonsgegevens mee te delen, maar met ‘ontvangers’ wordt gedoeld op rechtspersonen, en dus niet op natuurlijke personen.
3.4.
Verweerder hoefde dus niet de namen van de medewerkers aan eiser te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Niet horen
4. Eiser voert aan dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
4.1.
Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan die maatstaf is voldaan. In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser ingewilligd en aan hem het eerder genoemde meta-dataoverzicht verstrekt. Wat eiser daarover in bezwaar heeft aangevoerd, kon redelijkerwijs niet tot een ander standpunt van verweerder leiden. De rechtbank wijst hierbij op wat hiervoor onder 2 en 3 is overwogen. Daar komt bij dat eiser over een eerder vergelijkbaar meta-dataoverzicht ook al de onder 2.1 genoemde procedure heeft gevoerd en dat hij in dat kader al in bezwaar is gehoord. De rechtbank heeft zich in de uitspraak van 21 juli 2023 ook al uitgelaten over meerdere gronden die eiser nu in bezwaar heeft aangevoerd. Gelet op het voorgaande was er voor verweerder redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kon leiden dan in het primaire besluit is vervat. Verweerder hoefde eiser dus niet te horen in bezwaar.
De beroepsgrond slaagt niet.
Dwangsom
5. Voor zover het beroep van eiser inhoudt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek en dat de rechtbank verweerder een dwangsom dient op te leggen, faalt dat betoog. Niet is gebleken dat verweerder niet tijdig op het verzoek van eiser heeft beslist. Overigens heeft eiser verweerder evenmin in gebreke gesteld. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder een dwangsom is verschuldigd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze uitspraak is bekend onder het kenmerk ROT 23/204.
2.Deze uitspraak is bekend onder het kenmerk (ROT 23/204).