ECLI:NL:RBROT:2024:9419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/4384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan levensmiddelenproducenten wegens overtredingen van de Wet dieren en EU-verordeningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2024, wordt het beroep van eiseressen tegen drie bestuurlijke boetes van in totaal € 42.500,- beoordeeld. De boetes zijn opgelegd door de [naam verweerder] wegens overtredingen van de Wet dieren, specifiek omdat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie beschermd waren tegen verontreiniging. De eiseressen, [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], hebben geen zienswijze ingediend op de voornemens tot boeteoplegging en hebben de opgelegde boetes betwist op basis van de procedurele gang van zaken en de hoogte van de boetes. De rechtbank oordeelt dat de [naam verweerder] terecht de boetes heeft opgelegd, aangezien de bevindingen van de toezichthouders van de NVWA voldoende onderbouwd zijn en de eiseressen niet hebben aangetoond dat de boetes onevenredig zijn. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boetes in stand blijven, omdat de eiseressen eerder zijn beboet voor soortgelijke overtredingen en de verhogingen van de boetes in overeenstemming zijn met de wetgeving. De rechtbank wijst het beroep van eiseressen af en bevestigt de boetes.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] ., uit [plaats] , eiseressen

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en
[naam verweerder], voorheen [voormalige naam verweerder]
(gemachtigde: mr. R. Berkhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen drie door de [naam verweerder] opgelegde bestuurlijke boetes vanwege overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften. Hiertoe heeft de [naam verweerder] ten aanzien van [naam eiseres 1] . ( [naam eiseres 1] ) besloten op respectievelijk 24 februari 2023 [1] en 17 maart 2023 [2] en ten aanzien van [naam eiseres 2] . ( [naam eiseres 2] ) op 3 maart 2023. [3]
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 mei 2023 op het bezwaar van eiseressen is de [naam verweerder] bij die besluiten gebleven.
1.2.
De [naam verweerder] heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseressen, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de [naam verweerder] , vergezeld door [persoon B] , werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. De [naam verweerder] heeft zijn besluiten gebaseerd op drie rapporten van bevindingen, opgemaakt door toezichthouders van de NVWA.
In dossier [dossiernummer 1]
2.1.
In het rapport van bevindingen van 3 januari 2023 ( [rapportnummer 1] ) staat onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 23 augustus 2022 omstreeks 10:00 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de heer [persoon C] , functie: Manager Uitbenerij en Verpakking.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de buffercel van het kalverslachthuis [naam eiseres 1] . (…) De gezondheidsstempels met het EG-nummer waren aanwezig op deze vleesdelen, deze waren goedgekeurd voor humane consumptie. Alle controles die het bedrijf heeft gedaan in het kader van hun op HACCP gebaseerde procedures waren afgerond op het moment dat ik de verontreiniging aantrof.
Op 4 verschillende kalfscropssen, (het voorstuk van een kalf, de twee voorpoten met de nek gezaagd na de schouder, zie foto 6) zag ik fecale bezoedeling ter hoogte van de nek. Op de kalfcropssen zag ik één of meerdere gele-bruine plantaardige stukjes (zie foto 1 t/m 4). Dit werd door mij herkend als inhoud vanuit het maagdarmkanaal (fecale bezoedeling). Op één kalfscrops zag ik bezoedeling met haren ter hoogte van de schouder (zie foto 5).
Ik heb opdracht gegeven om deze bezoedeling te verwijderen.
Vervolgens heb ik de heer [persoon C] een rapport van bevindingen aangezegd. (…)”
2.1.1.
Op 3 februari 2023 heeft de [naam verweerder] zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan [naam eiseres 1] een bestuurlijke boete op te leggen. [naam eiseres 1] heeft geen zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 24 februari 2023 (boetezaaknummer [zaaknummer 1] ) heeft de [naam verweerder] aan [naam eiseres 1] een bestuurlijke boete van € 12.500,- opgelegd.
In dossier LNV-2023-0024
2.2.
In het rapport van bevindingen van 19 december 2022 ( [rapportnummer 2] ) staat onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 19 augustus 2022 omstreeks 11:15 uur.
(…) Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de expeditie van het slachthuis. De chef van de expeditie had mij gebeld dat het vlees dat geëxporteerd ging worden, klaar hing om in de vrachtwagen geladen te worden. Ik ben naar de expeditie gegaan en de chef heeft mij het te exporteren vlees aangewezen, zodat ik het kon inspecteren.
Ik zag daar tijdens deze inspectie tussen het voor humane consumptie goedgekeurde te exporteren vlees te zien aan de stempel met EG keurmerk, twee halve kalverkarkassen hangen waarop bezoedeling te zien was, met slachtnummer [slachtnummer 1] en [slachtnummer 2] , zie foto 1 en 3. Bij beide karkassen zat de bezoedeling aan de buitenzijde van de bil. De bezoedeling was bruin/groenig van kleur en had een vezelige structuur, zie foto 2, 4 en 5. Door de kleur en structuur van de bezoedeling herkende ik het als mest.
Ik heb de chef van de expeditie hiervan op de hoogte gesteld en deze de opdracht gegeven om deze bezoedeling te verwijderen. Vervolgens heb ik de heer [persoon C] een rapport van bevindingen aangezegd. (…)
Ik bracht de heer [persoon C] , manager uitbenerij en verpakking van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Het rapport is tevens aangezegd per e-mail, zie bijlage aanzegging rapport per email 19-8-2022. (…)”
2.2.1.
Op 3 februari 2023 heeft de [naam verweerder] zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan [naam eiseres 1] een bestuurlijke boete op te leggen. [naam eiseres 1] heeft geen zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 17 maart 2023 (boetezaaknummer [zaaknummer 2] ) heeft de [naam verweerder] aan [naam eiseres 1] een bestuurlijke boete van € 12.500,- opgelegd.
In dossier [dossiernummer 2]
2.3.
In het rapport van bevindingen van 11 januari 2023 ( [rapportnummer 3] ) staat onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 15 september 2022 omstreeks 12:00 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [persoon D] , functie: operationeel manager
Op donderdag 15 september 2022 omst[r]eeks 12:00 uur zag ik tijdens een controle, bruin vezelig materiaal met een diameter van ongeveer 5 cm op de voorschenkel van een kalverkarkas, in de expeditie bij [naam eiseres 2] ., zie foto's. De bezoedeling werd door mij herkend als mest. Het karkas was goedgekeurd voor humane consumptie doormiddel van een EG-stempel.
Alle controles die het bedrijf heeft gedaan in het kader van hun op HACCP gebaseerde procedures waren afgerond op het moment dat ik de verontreiniging aantrof.
(…) Ik bracht de heer [persoon D] , operationeel manager van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Het rapport is tevens aangezegd per e-mail, zie bijlage aanzegging rapport per e-mail 15-9-2022. (…)”
2.3.1.
Op 7 februari 2023 heeft de [naam verweerder] zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan [naam eiseres 2] een bestuurlijke boete op te leggen. [naam eiseres 2] heeft geen zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 3 maart 2023 (boetezaaknummer [zaaknummer 3] ) heeft de [naam verweerder] aan [naam eiseres 2] een bestuurlijke boete van € 17.500,- opgelegd.
In alle zaken
2.4.
De [naam verweerder] heeft alle drie de bestuurlijke boetes opgelegd omdat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie werden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd. Volgens de [naam verweerder] hebben eiseressen daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 4, tweede lid, in verbinding met Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van de Verordening (EG) 852/2004.
De [naam verweerder] heeft verder het standaardboetebedrag in alle drie de zaken verhoogd, omdat eiseressen eerder zijn beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds die eerdere boetes onherroepelijk zijn geworden. De boetes zijn gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
2.5.
Het bestreden besluit berust - samengevat - op de volgende overwegingen. Eiseressen hebben niet betwist dat de bezoedelingen aanwezig waren op de (delen van) kalverkarkassen. Er moet vóór het stempelen zijn voldaan aan het bepaalde in Bijlage II, Hoofdstuk IX, punt 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Vo. 852/2004). Nu de verontreinigde kalfscropssen en kalverkarkassen in de buffercel en op de expeditie zijn gezien staat daarmee vast dat niet aan die eisen is voldaan en dat dus sprake is van beboetbare overtredingen. De wetgever heeft een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig is. Bij de vaststelling van de boetehoogte is verder gekeken naar de ernst van de overtreding en de effectiviteit van de boete. Eiseressen hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat moet worden afgeweken van de vaste boetebedragen. Omdat eiseressen eerder zijn beboet voor eenzelfde overtreding zijn de standaardboetebedragen verhoogd. De boetes zijn gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete. De [naam verweerder] heeft ten aanzien van [naam eiseres 2] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het eigenlijke boetebedrag van € 20.000,- te beperken tot een bedrag van € 17.500,- omdat dat bedrag nog wel in verhouding staat tot de geconstateerde overtreding.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en de evenredigheid van de aan eiseressen opgelegde bestuurlijke boetes. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht de [naam verweerder] de bestuurlijke boete baseren op het rapport van bevindingen?
5. Eiseressen betogen dat zij pas geruime tijd na het constateren van de feiten door middel van een voornemen en het daarbij horende rapport van bevindingen op de hoogte gesteld van de beweerdelijke overtredingen. Zij zetten daarom vraagtekens bij de juistheid van de bevindingen en vragen zich af waarom zomaar aangenomen moet worden dat de betrokken toezichthouders zich na deze lange periode nog alle details konden herinneren. In het bestreden besluit is daar nog geen begin van bewijs voor aangeleverd. Die lange periode maakt dat er extra motivering mag worden verwacht van de stelling dat de inhoud van de rapporten juist is. Dit raakt de betrouwbaarheid van het rapport. Het raakt ook de verdedigingspositie van eiseressen, want de toezichthouders hebben eerst de beweerdelijke bezoedelingen laten verwijderen en hebben dan pas een rapport van bevindingen aangezegd. Dat betekent dat eiseressen geen enkele kans is gegeven om de situatie zelf te bekijken en iets van de bevindingen te vinden. Dat is ook de reden dat er geen verklaring is afgelegd of een zienswijze is ingediend. Eiseressen konden dus ook helemaal niet meer betwisten dat er bezoedelingen waren, omdat nog vóór de aanzegging van een rapport alle bewijs op last van de toezichthouders is verwijderd. Deze omstandigheden maken dat de boetes niet in stand kunnen blijven.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.1.
Uit vaste rechtspraak [4] van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) volgt dat in gevallen als deze, waarin boetes zijn opgelegd, de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
5.1.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om aan de juistheid van de bevindingen in de rapporten te twijfelen. De toezichthouders hebben duidelijk beschreven op welke delen van de kalverkarkassen zij de bezoedelingen hebben aangetroffen en om wat voor soorten bezoedeling het ging. De rapporten zijn ondersteund met foto’s van de bezoedelingen. Verder is in alle drie de gevallen beschreven dat het vlees op het moment van het aantreffen van de bezoedelingen al was goedgekeurd voor humane consumptie. Met de [naam verweerder] is de rechtbank van oordeel dat de rapporten van bevindingen voldoende duidelijk zijn en dat het tijdsverloop daar niet aan afdoet.
5.1.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de [naam verweerder] niet te volgen in diens standpunt dat de omstandigheid dat het rapport van bevindingen op een bepaalde datum is ondertekend niet betekent dat de toezichthoudend dierenarts het rapport van bevindingen pas op die datum heeft opgesteld, maar dat het slechts aangeeft dat het rapport van bevindingen op die datum is afgerond door de toezichthoudend dierenarts.
5.1.4.
Anders dan eiseressen betogen, zijn zij niet pas geruime tijd na constatering van de feiten op de hoogte gesteld. De [naam verweerder] stelt in het verweerschrift terecht dat uit de rapporten van bevindingen volgt dat de toezichthouders op dezelfde dag als het constateren van de overtredingen of een dag daarna de aanzeggingen van een rapport van bevindingen per email aan eiseressen hebben gestuurd. Ook stelt de [naam verweerder] in het verweerschrift terecht dat bij een overtreding met ernstige gevolgen direct corrigerende interventies moeten plaatsvinden en dat dit is gebeurd door de opdracht te geven de bezoedeling te verwijderen. Ter zitting heeft de toezichthouder nog toegelicht dat de werkwijze in de praktijk is dat de toezichthouders de bezoedeling vinden, zij er dan iemand van het bedrijf bij roepen die de opdracht krijgt om de bezoedeling weg te snijden en dat daarna bij de verantwoordelijke binnen het bedrijf een boeterapport wordt aangezegd. De toezichthouders snijden zelf nooit iets weg. Gelet hierop en omdat bij alle rapporten van bevindingen foto’s zitten, ziet de rechtbank niet in waarom eiseressen in hun verdediging zouden zijn geschaad. Er is bij het wegsnijden van de bezoedeling een medewerker van eiseressen aanwezig geweest en eiseressen konden ook mede op basis van de foto’s een zienswijze formuleren.
5.1.5.
Het gaat bij de norm van Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van de Verordening om een resultaatsverplichting en de norm schrijft voor dat levensmiddelen
in alle stadiaworden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging. Zoals al meerdere malen is geoordeeld in de rechtspraak [5] markeert het aanbrengen van de gezondheidsmerken het einde van het slachtproces. Als er op dat moment nog een verontreiniging wordt aangetroffen op een karkas is sprake van een overtreding van Bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3, van Vo. 852/2004. Daarbij merkt de rechtbank op dat dit voorschrift een ruime norm bevat; het gaat om elke vorm van verontreiniging en op grond van artikel 2, eerste lid, onder f, van Vo. 852/2004 is sprake van verontreiniging bij de aanwezigheid of introductie van een gevaar. Daarnaast hoeft gelet op het woord ‘kunnen’ niet vast te staan dat de levensmiddelen daadwerkelijk zijn verontreinigd of niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie. Dat de karkassen na het einde van het slachtproces indien nodig worden opgeknapt doet daar niet aan af. De [naam verweerder] stelt in het verweerschrift terecht dat op het punt waar de overtredingen zijn vastgesteld, alle controles en schoonmaakhandelingen van eiseres al waren afgerond. De controle door de toezichthouder heeft dus niet te vroeg in het slachtproces plaatsgevonden.
5.2.
Bij brief van 12 augustus 2024 heeft de gemachtigde van eiseressen gereageerd op het verweerschrift en in die reactie betoogd dat de [naam verweerder] er in alle drie de zaken van uitgaat dat de bezoedeling tijdens het uitslachten heeft plaatsgevonden en reeds aanwezig was toen het vlees werd gestempeld en dat in vergelijkbare zaken daar een andere norm op is toegepast, te weten de punten 7 en 10 van hoofdstuk IV, Bijlage III van de Verordening EG nr. 853/2004.
5.2.1.
De rechtbank ziet niet in waarom het standpunt van eiseres dat de [naam verweerder] ten onrechte heeft gekozen voor punt 3 van Vo. 852/2004 en had moeten kiezen voor punten 7 en 10 van Vo. 853/2004 haar kan baten. In de eerste plaats zijn de bezoedelingen aangetroffen na de goedkeuring van de karkassen voor humane consumptie (en daarmee na de uitslachtfase waarop de punten 7 en 10 specifiek zien). Daarnaast spreekt punt 3 van
alle stadiavan de productie. Daaronder valt ook de uitslachtfase, waarop de punten 7 en 10 zien. Deze stelling leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
6. Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat eiseressen in strijd hebben gehandeld met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 4, tweede lid, in verbinding met Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van de Vo. 852/2004. De [naam verweerder] was daarom bevoegd eiseressen daarvoor boetes op te leggen.
Hoogte en evenredigheid van de boete
7. Eiseressen betogen dat in deze zaak ongekend hoge boetes van in totaal € 42.500,- zijn opgelegd. De boetes, maar zeker ook de verhogingen zijn buiten proportie en niet evenredig. In het strafrecht worden dergelijke boetes voor dit soort zaken niet opgelegd, terwijl de Raad van State geadviseerd heeft juist in het geval van bestuurlijke boetes de hoogte van de boetes beter af te stemmen met de in het strafrecht gebruikelijke boetes. Dit heeft temeer te gelden als het aantal overtredingen wordt afgezet tegen de volledige productie van eiseressen. Het beweerdelijke gevaar voor de volksgezondheid is op geen enkele manier gemotiveerd. Het bedrijf levert uiteindelijk geheel schone karkassen op en de bedrijfsvoering is daar op ingericht. Het te vroeg in het proces gaan controleren doet daar niets aan af: het gaat om het eindresultaat. Er is dus geen enkel gevaar voor de volksgezondheid geweest. De boete is dus niet evenredig. Ook de verhogingen zijn niet evenredig. De eerste verhoging van € 2.500,- wordt steeds weer opnieuw gebruikt, de verhoging wordt op die manier meerdere malen betaald. De [naam verweerder] schermt nu met de overweging dat na zeven maal het boetebedrag de boete niet meer in verhouding staat. Het is niet duidelijk waar dit op is gebaseerd en of er sprake is van openbaar beleid. Helder is dat ook de [naam verweerder] ziet dat het oneindig stapelen van boetes niet evenredig is. Niet is gemotiveerd waarom de maximale boete dan zeven maal de oorspronkelijke boete is, en niet bijvoorbeeld drie maal. Ook is niet gemotiveerd dat kennelijk een verhoogde boete ouder dan vijf jaar kan zijn en waarom reeds opgelegde en betaalde verhogingen opnieuw opgelegd kunnen worden. Dat is in strijd met de wettelijke bepalingen. Dit alles maakt dat de opgelegde boetes niet evenredig zijn en het besluit niet in stand kan blijven.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
Ten aanzien van de hoogte van de boete stelt de rechtbank voorop dat de wetgever een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding passend moet worden geacht. De rechtbank acht het standaardbedrag van € 2.500,- voor deze overtreding niet onredelijk. Het met Vo. 852/2004 gediende doel - het beschermen van de volksgezondheid - staat voorop.
7.1.2.
In dit geval heeft de [naam verweerder] beide boetes voor [naam eiseres 1] verhoogd naar € 12.500,- omdat zij eerder een boete van € 10.000,- heeft gekregen voor een soortgelijke overtreding. De [naam verweerder] heeft de boete voor [naam eiseres 2] verhoogd naar € 17.500,- omdat zij eerder een boete van € 17.500,- heeft gekregen voor een soortgelijke overtredingen. Deze verhogingen zijn in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De rechtbank sluit zich aan bij de uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2023 [6] waarin toepassing van deze recidiveregeling op zichzelf niet onevenredig wordt geacht. De wetgever ziet recidive als een strafverzwarende omstandigheid en heeft er daarom nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval (speciale preventie). Eiseressen hebben opnieuw overtredingen begaan waarbij zij levensmiddelen niet in alle stadia van de productie en verwerking hebben beschermd tegen elke vorm van verontreiniging. Juist die herhaling van de overtreding is een ernstige situatie en biedt grond voor het verhogen van de boete.
7.1.3.
De wetgever heeft geen maximum vastgesteld voor verhoging van de boetes vanwege recidive. Dat neemt niet weg dat op een gegeven moment de conclusie kan zijn dat een boete na veelvuldige verhoging niet meer redelijk is te achten, gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het geval. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake, temeer nu de [naam verweerder] de boete in de zaak van [naam eiseres 2] . zelf al heeft gemaximeerd. Ook dat is in lijn met de uitspraak van de meervoudige kamer. De rechtbank vindt in dit geval de opgelegde boetes evenredig, gelet op de aard en ernst van de geconstateerde overtreding en de omstandigheid dat eiseressen deze meerdere malen hebben begaan. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat het voor eiseres onmogelijk zou zijn om overtreding van deze norm te voorkomen en daarmee een verhoging van een boete voor een herhaalde overtreding te voorkomen.
7.1.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft aangevoerd op grond waarvan de [naam verweerder] de boete had moeten matigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de boetes dezelfde dag of een dag na de geconstateerde overtredingen zijn aangezegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boetes van twee keer € 12.500,- ( [naam eiseres 1] ) en één keer € 17.500,- ( [naam eiseres 2] ) in stand blijven. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46, eerste en derde lid
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Verordening (EG) nr. 852/2004
Artikel 4, tweede lid
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
Bijlage II, hoofdstuk IX, onder punt 3
In alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten levensmiddelen worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
Wet dieren
Artikel 6.2, eerste lid
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze [naam verweerder] kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4, eerste lid, onder c
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
c. de artikelen (…) 4, (…), tweede (…) lid, (…), van verordening (EG) nr. 852/2004.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, onder c en derde lid
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze [naam verweerder] aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
c. categorie 3: € 2500;
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Artikel 2.3
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling dierlijke producten Categorie
Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, voor zover dat onderdeel betrekking heeft 3
op de artikelen (…) 4, eerste tot en met derde lid (…) van verordening (EG)
nr. 852/2004.

Voetnoten

1.Boetezaaknummer [zaaknummer 1] , dossier [dossiernummer 1] .
2.Boetezaaknummer [zaaknummer 2] , dossier [dossiernummer 3] .
3.Boetezaaknummer [zaaknummer 3] , dossier [dossiernummer 2] .
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juni 2024, ECLI:NL:CBB:2024:390.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb van 10 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:810.
6.Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4949.