ECLI:NL:RBROT:2024:9356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
ROT 22/2903
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van boetes opgelegd aan varkenshouder wegens overtredingen van het Besluit houders van dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2024, wordt het beroep van eiseres, een varkenshouder, tegen een boete van € 3.000,- beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor twee overtredingen van de Wet dieren, vastgesteld tijdens een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 20 september 2021. De toezichthouders constateerden dat de varkens niet permanent beschikten over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, en dat zeugen en gelten in de laatste week voor het werpen niet over adequaat nestmateriaal beschikten. De rechtbank oordeelt dat de minister de overtredingen terecht heeft vastgesteld en de boetes terecht heeft opgelegd.

Eiseres voerde aan dat zij voldoende spelmateriaal bood en dat de toezichthouders geen overtredingen hadden geconstateerd. De rechtbank weerlegt deze argumenten door te stellen dat de materialen die eiseres bood, zoals metalen kettingen en bijtringen, niet voldoen aan de eisen van het Besluit houders van dieren, dat specifiek eet- en wroetbaar materiaal voorschrijft. De rechtbank benadrukt dat het welzijn van de dieren voorop staat en dat eiseres niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 3.000,- voor de twee overtredingen passend is, gezien het risico op aantasting van het welzijn van de dieren. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van in totaal € 3.000,- die verweerder haar met het besluit van 4 februari 2022 heeft opgelegd voor twee overtredingen van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 mei 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Namens eiseres is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 26 oktober 2021 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouders schrijven daarin over hun bevindingen bij een controle op 20 september 2021 onder meer het volgende.

Kraamstal:
Wij, [naam] en [naam] , zagen en telden in de afdelingen van de kraamstal 250 zeugen / gelten die alleen konden beschikken over een metalen ketting en een bijtring dan wel alleen een metalen ketting als materiaal voor hokverrijking en om te onderzoeken en mee te spelen. Wij zagen geen materiaal bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan. Wij zagen geen ander geschikt materiaal voor hokverrijking en om te onderzoeken en mee te spelen.
Een metalen ketting en een bijtring zijn niet eetbaar, wroetbaar, afbreekbaar en vernieuwend en voldoet hiermee niet aan 4 van de 9 eisen zoals beschreven in de brochure Hokverrijking. Dit is een overtreding van artikel 2.22 lid 1 Besluit houders van dieren.
Wij zagen op de zeugenkaarten die boven de hokken van desbetreffende gelten / zeugen hingen dat 31 gelten / zeugen binnen 7 dagen vanaf de controledatum 30 september 2021 moesten biggen.
[…]
Wij zagen bij deze 31 gelten / zeugen geen jute lap of ander adequaat nestmateriaal aanwezig. Dit is een overtreding van artikel 2.22 lid 2 Besluit houders van dieren.
Bij 21 gelten / zeugen die op korte termijn moesten biggen zagen wij wel een verse jute lap in het kraamhok en beschikbaar voor deze gelten / zeugen. Deze 21 gelten / zeugen beschikten hiermee over voldoende materiaal voor hokverrijking, voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen en adequaat nestmateriaal.
Dekstal:
In de dekstal zagen wij, [naam] en [naam] , 106 fokzeugen dan wel opfokzeugen in afgesloten voerligboxen. Wij zagen dat 106 varkens alleen konden beschikken over een bijtring dan wel een metalen ketting dan wel beide als materiaal voor hokverrijking en om te onderzoeken en mee te spelen.
Wij zagen geen materiaal bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan. Wij zagen geen ander geschikt materiaal voor hokverrijking en om te onderzoeken en mee te spelen.
[…]
Aan het einde van de rijen voerligboxen zagen wij 2 berenhokken met in elk hok 1 beer. Wij zagen dat beide berenhokken niet waren ingestrooid met strooisel als bedoeld in artikel 2.22 lid 3 van het Besluit houders van dieren.
[…]
Wij zagen dat deze 2 beren alleen konden beschikken over een bijtring dan wel een metalen ketting dan wel beide als materiaal voor verrijking en om te onderzoeken en mee te spelen. Wij zagen bij deze 2 beren geen materiaal bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan. Wij zagen geen ander geschikt materiaal voor hokverrijking en om te onderzoeken en mee te spelen. Dit is een overtreding van artikel 2.22 lid 1 Besluit houders van dieren.
Dragende zeugenstal:
Wij zagen en telden in een afdeling voor dragende zeugen 130 dragende gelten / zeugen. Wij zagen dat deze 130 dragende gelten / zeugen werden gehouden in 11 rijen afgesloten voerligboxen. Wij zagen in de tussenruimte tussen de voerligboxen stro en wij zagen stro op de voergang. Dit stro was niet bereikbaar voor 119 gelten / zeugen omdat zij werden gehouden in afgesloten voerligboxen. Alleen de eerste gelt / zeug in elke rij voerligboxen had de beschikbaarheid over het stro wat op de voergang lag. Indien de voerligboxen niet waren afgesloten konden de gelten / zeugen wel beschikken over het stro tussen de rijenvoerligboxen. Tijdens de controle konden 119 zeugen niet beschikken over materiaal bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres de volgende twee beboetbare feiten heeft gepleegd.
Beboetbaar feit 1:
  • Varkens beschikten niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.
  • Zeugen en geiten beschikken in de laatste week voor het werpen niet over voldoende en adequaat nestmateriaal.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren.
Beboetbaar feit 2: Het dichte deel van de vloer van een stal bestemd voor een beer of een zogende zeug met biggen is niet voorzien van strooisel als bedoeld in het eerste lid dan wel, voor wat betreft een zogende zeug met biggen, niet bedekt met een rubber mat.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.22, derde lid, van het Besluit houders van dieren.
3.2.
Verweerder heeft eiseres voor deze beboetbare feiten een boete opgelegd van € 1.500,- per beboetbaar feit, in totaal € 3.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat geen sprake is van overtredingen van artikel 2.22 van het Besluit houders van dieren. Eiseres biedt de varkens voldoende spelmateriaal en daarmee wordt aan de norm van artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren voldaan. De door verweerder genoemde Aanbeveling 2016/336 [1] van de Europese Commissie en de brochure Hokverrijking [2] van de WUR hebben geen juridische status en binden eiseres niet.
Eiseres richt bovendien haar bedrijfsvoering anders in, zoals ook uit een verklaring van haar dierenarts blijkt. Eiseres kiest voor een uitgebalanceerde voeding, wat leidt tot een veel beter welzijn en hogere gezondheid van de dieren. Dit brengt mee dat de dieren minder behoefte hebben aan spelmateriaal. Zoals de toezichthouders ook hebben geconstateerd zijn de dieren tevreden en liggen ze er gezond en goed bij. Van een tekort aan hokverrijking blijkt dus geen sprake te zijn. Met betrekking tot het nestmateriaal wijst eiseres erop dat dit voor haar technisch niet uitvoerbaar was. Zij heeft getracht jute zakken te bevestigen aan de hokinrichting, maar de dieren hebben het materiaal vervolgens zelf bij herhaling verwijderd, aldus eiseres.
6.1.
In artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren staat:
“Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.”
Op 26 maart 2024 [3] heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in uitspraken over dit onderwerp overwogen dat het aan de rechter is om de bepaling van artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren uit te leggen en dat daarbij allereerst de tekst van belang is. Deze bepaling somt specifiek als materiaalsoorten om te onderzoeken en mee te spelen op: stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan. Het CBb overweegt dat die materiaalsoorten alle eet- en wroetbaar zijn en dat de bepaling wel ruimte laat voor ander geschikt materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, maar dat daarvan slechts sprake is als het materiaal vergelijkbaar is met of aansluit bij de in de bepaling specifiek opgesomde materiaalsoorten en dus evenzeer in ieder geval eet- en wroetbaar is. Om aan de norm van artikel 2.22, eerste lid van het Besluit houders van dieren te kunnen voldoen, moeten varkens dus permanent kunnen beschikken over materiaal dat eet- en wroetbaar is. Omdat de tekst van deze bepaling voldoende duidelijk en bepaald is, is het volgens het CBb voor de varkenshouder kenbaar wat voor soort materiaal is aan te merken als materiaal om te onderzoeken en mee te spelen en welk materiaal daar niet aan voldoet. De Aanbeveling en de brochure Hokverrijking missen daarom bij de uitleg betekenis, aldus het CBb.
6.2.
In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouders zagen dat 250 zeugen / gelten in de kraamstal, 106 fokzeugen in de dekstal en 2 beren in de berenhokken alleen konden beschikken over een metalen ketting en/of een bijtring en dat de toezichthouders geen materiaal bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan zagen. Eiseres betwist op zichzelf deze bevindingen niet. De rechtbank stelt vast dat een metalen ketting of bijtring geen materiaal betreft dat wordt genoemd in de reeks van materialen die zijn opgesomd in artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Ook zijn de metalen ketting en bijtring niet aan te merken als ander geschikt materiaal als bedoeld in die bepaling, omdat zij niet eet- en wroetbaar zijn. [4] De varkens in de kraamstal, de dekstal en de berenhokken beschikten dus niet (permanent) over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen. Datzelfde geldt voor de 119 gelten / zeugen in de afdeling voor dragende zeugen, nu de toezichthouders hebben vastgesteld dat het neergelegde stro voor deze dieren niet bereikbaar was en de dieren ook niet over ander materiaal (hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan) beschikten. Dat eiseres zich in haar bedrijfsvoering richt op een uitgebalanceerde voeding om het welzijn en de gezondheid van de dieren te verhogen valt te prijzen en de toezichthouders hebben in het rapport ook vermeld dat zij een positief beeld hebben van de conditie, gezondheid en eerste indruk van de varkens. Dit ontslaat eiseres niet van de verplichting om, net als elke andere varkenshouder, de varkens voldoende speelmateriaal te bieden. Daarbij is van belang dat het aanbieden van speelmateriaal ook een preventieve werking heeft. Door permanent eetbaar en wroetbaar materiaal beschikbaar te stellen moet worden voorkomen, althans het risico worden verkleind, dat de varkens zich op enig moment door een gebrek aan afleiding tot elkaar gaan richten en agressie vertonen, zoals staartbijten. Wanneer het aangeboden speelmateriaal voldoende is om dat risico daadwerkelijk te verkleinen kan weliswaar per situatie verschillen, maar in alle gevallen moet varkens tenminste enig wroetbaar en eetbaar materiaal ter beschikking worden gesteld. Dit heeft eiseres niet gedaan en daarmee heeft zij het risico op agressie en staartbijten en daarmee een aantasting van het dierenwelzijn niet zo gering mogelijk gemaakt. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft overtreden.
6.3.
Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van het Besluit houders van dieren moeten zeugen en gelten in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal beschikken. In het rapport staat dat de toezichthouders zagen dat bij 31 gelten / zeugen, die binnen 7 dagen moesten biggen, geen jute lap of ander adequaat nestmateriaal aanwezig was. Op zichzelf betwist eiseres deze bevindingen niet. Dat het technisch niet uitvoerbaar zou zijn om de dieren nestmateriaal aan te bieden, is niet aannemelijk geworden. Weliswaar is voorstelbaar dat varkens een opgehangen jute lap zelf verwijderen, maar de toezichthouders hebben in het rapport gewezen op de mogelijkheid om het met klemmen aan de hokafscheiding te bevestigen. Bij het rapport hebben de toezichthouders ook foto’s als voorbeeld gevoegd. Daarbij hebben de toezichthouders bij de inspectie ook gezien dat er bij 21 gelten / zeugen in de kraamstal wél jute lappen werden aangeboden, wat de stelling dat dat technisch niet uitvoerbaar is weerspreekt. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres ook artikel 2.22, tweede lid, van het Besluit houders van dieren heeft overtreden.
6.4.
In artikel 2.22, derde lid, van het Besluit houders van dieren staat dat het dichte deel van de vloer van een stal bestemd voor een beer voorzien moet zijn van strooisel. In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouders zagen dat twee berenhokken met in elk hok één beer, niet waren ingestrooid met strooisel. Eiseres heeft dit niet betwist. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres beboetbaar feit 2 heeft begaan.
6.5.
Nu verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres beboetbaar feit 1 en beboetbaar feit 2 heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren [5] is voor beide feiten een boetebedrag van € 1.500,- vastgesteld. De rechtbank vindt dit bedrag op zichzelf niet onredelijk. Het met het Besluit houders van dieren gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Eiseres heeft ruim 500 varkens geen eet- en wroetbaar materiaal, nestmateriaal of strooisel ter beschikking gesteld en dat betekent een (risico op) aantasting van het welzijn van de dieren. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. De rechtbank vindt de boete van in totaal € 3.000,- voor de twee feiten in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 september 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanbeveling (EU) 2016/336 van de Commissie van 8 maart 2016 betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken
2.Brochure ‘Hokverrijking’, november 2018, Wageningen University & Research (WUR)
4.Zie ook r.o. 5.6 in ECLI:NL:CBB:2024:214 over een soortgelijk gebruikt materiaal
5.Gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren