ECLI:NL:RBROT:2024:9276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
11024567 CV EXPL 24-8805
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van koopovereenkomst vloerdelen en terugbetaling aanbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], eiser in conventie en verweerder in reconventie, en ESTHEC B.V., gedaagde en eiseres in reconventie. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst voor vloerdelen die [persoon A] had afgesloten met ESTHEC. De overeenkomst werd op 2 juni 2023 door [persoon A] ontbonden, omdat de verwachte levertermijn van vier tot acht weken niet werd nageleefd. De kantonrechter oordeelde dat ESTHEC in verzuim verkeerde, omdat de levering niet tijdig kon plaatsvinden, en dat [persoon A] recht had op restitutie van de aanbetaling van € 41.650,96. De kantonrechter wees ook de wettelijke rente toe vanaf 16 juni 2023 en de buitengerechtelijke kosten van € 1.191,51. In reconventie werden de vorderingen van ESTHEC afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat ESTHEC geen recht had op vergoeding van kosten, aangezien de ontbinding van de overeenkomst rechtmatig was. De proceskosten werden aan de zijde van [persoon A] begroot op € 2.577,73, en ESTHEC werd veroordeeld in deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11024567 CV EXPL 24-8805
datum uitspraak: 11 oktober 2024
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A], hierna: ‘ [persoon A] ’,
woonplaats: [woonplaats] (Frankrijk),
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. A.C.M. Verhoeven,
tegen
ESTHEC B.V., hierna: ‘Esthec’
vestigingsplaats: Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigden: mrs. J.M. Henriquez en S. Overbeeke.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het op 27 maart 2024 onder nummer 664708 HA ZA 23-763 door de handelskamer van deze rechtbank gewezen vonnis en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, bij welk vonnis de zaak ter verdere behandeling werd verwezen naar de kantonrechter;
  • de griffiersbrief van 13 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte, met bijlage, van Esthec;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [persoon A] .
1.2.
Op 10 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens [persoon A] aanwezig zijn gemachtigde mr. A.C.M. Verhoeven. Aan de zijde van Esthec is toen verschenen mevrouw [persoon B] met de gemachtigden van Esthec mr. J.M. Henriquez en mr. S. Overbeeke. De aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld om het eigen standpunt mondeling toe te lichten en vragen van de kantonrechter te beantwoorden. Van wat er op de zitting besproken is, heeft de griffier aantekening gehouden.

2.Het geschil

2.1.
Onder punt 2 van het onder 1.1 bedoelde vonnis van de handelskamer van deze rechtbank is het over en weer gevorderde en de grondslagen daarvan kort omschreven. Daarnaar wordt hier verwezen.
2.2.
Op wat partijen (overigens) ter onderbouwing van de eigen vorderingen dan wel ter afwering van die van de ander hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.
3. De beoordeling
in conventie
3.1.
Partijen worden onder meer verdeeld gehouden door (het antwoord op) de vraag of [persoon A] recht heeft op restitutie van de door hem gedane aanbetaling, volgens hem
primairomdat hem het recht toekwam de overeenkomst op 2 juni 2023 zonder opgaaf van redenen te ontbinden als bedoeld in artikel 6:230o lid 1 sub b BW en
subsidiairomdat hij toen het recht had de overeenkomst te ontbinden wegens toerekenbaar tekortschieten van Esthec.
3.2.
Esthec heeft aangevoerd dat hier sprake is van aanneming van werk en niet van consumentenkoop en dat, als daarover anders wordt geoordeeld, [persoon A] niet het recht had de overeenkomst op de voet van artikel 6:230o lid 1 sub b BW te ontbinden omdat het hier gaat om volgens specificaties van [persoon A] vervaardigde zaken, die niet zijn geprefabriceerd en zijn vervaardigd op basis van zijn individuele keuzes (artikel 6:230p sub f onder 1 BW).
3.3.
Geoordeeld wordt dat het antwoord op de vraag of hier (naar Nederlands recht dan wel naar Frans recht) sprake is van een consumentenkoop en zo ja, of [persoon A] in verband daarmee het recht toekwam de overeenkomst zonder opgaaf van redenen te ontbinden, in het midden kan blijven omdat de kantonrechter hem volgt in zijn subsidiaire standpunt en dit tot dezelfde uitkomst leidt. In dat verband wordt opgemerkt dat de gemachtigden van partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij het erover eens dat die subsidiaire situatie naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld.
3.4.
Het gaat hier om de levering van vloerdelen ten behoeve van een zwembad bij de woning van [persoon A] in Frankrijk. Esthec heeft hem op 9 maart 2023 een eerste offerte verstrekt (bijlage 4 van Esthec), die (na aanpassingen) op 12 april 2023 door [persoon A] getekend is geretourneerd (bijlage 6 van Esthec). In deze offerte wordt gewag gemaakt van een verwachte levertermijn van vier tot acht weken, afhankelijk van de gekozen kleur en maten. Vast staat ook dat [persoon A] op 12 april 2023 direct een aanbetaling van 50% oftewel € 41.650,96 van de in deze offerte genoemde prijs aan Esthec heeft gedaan.
3.5.
Nadat vervolgens duidelijkheid is gekomen over de door [persoon A] gewenste kleur van de te leveren vloerdelen, heeft Esthec hem een tweede offerte doen toekomen, die door [persoon A] getekend is geretourneerd op 19 mei 2023 (bijlage 18 van Esthec). Ook in deze offerte is een verwachte levertermijn van vier tot acht weken, afhankelijk van de gekozen kleur en maten, vermeld. Partijen zijn het erover eens dat deze offerte de inhoud van hun overeenkomst voor wat betreft kleur, maten en prijs weergeeft terwijl nergens uit blijkt dat ( [persoon A] had moeten begrijpen dat) voor de totstandkoming van de overeenkomst toen nog een voorbehoud gold. Met het retourneren van de door [persoon A] getekende tweede offerte is de overeenkomst tussen partijen dan ook tot stand gekomen.
3.6.
Niet in geschil is verder dat [persoon A] Esthec duidelijk heeft gemaakt dat hij belang had bij een spoedige levering van de vloerdelen in verband met de planning van de bouw- en installatiewerkzaamheden ten behoeve van zijn zwembad. Dit vindt ook onder meer steun in de e-mails van 12 april 2023 (bijlage 6 van Esthec), 19 mei 2023 (bijlage 18 van Esthec) en 22 mei 2023 (bijlage 21 van Esthec).
3.7.
Esthec heeft [persoon A] op 25 mei 2023 met een orderbevestiging medegedeeld dat de leveringsdatum 20 oktober 2023 zou zijn. Uit de daarna tussen haar en (de architect van) [persoon A] gevoerde e-mailcorrespondentie (bijlagen 24 en 25 van Esthec) blijkt dat Esthec vervolgens nog heeft aangeboden te leveren medio augustus 2023 en – daarna – eind juli 2023. Daarop is [persoon A] echter niet ingegaan. Hij heeft Esthec bij e-mail van (zijn architect van) 2 juni 2023 (bijlage 26 van Esthec) medegedeeld dat de voorgestelde verkorte termijn hem niet uitkomt, dat hij de overeenkomst ‘annuleert’ en dat hij zijn aanbetaling terug wil. De kantonrechter is van oordeel dat deze mededeling kwalificeert als een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring (artikel 6:267 lid 1 BW).
3.8.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat elke tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of deels te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij geldt dat volgens het tweede lid van dit artikel die bevoegdheid pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is.
3.9.
Gegeven dat toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat Esthec op de voet van artikel 6:83 sub c BW jegens [persoon A] in verzuim verkeerde toen hij op 2 juni 2023 de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst inriep. Immers, ook al zou Esthec, naar zij nog heeft aangeboden, eind juli 2023 hebben kunnen leveren, dan zou toen, gelet op de datum van aanvaarding daarvan – 19 mei 2023 –, de in de tweede offerte vermelde termijn van vier á acht weken al (ca twee weken) zijn verstreken. Weliswaar is in die offerte daarbij vermeld dat de verwachte termijn afhankelijk is van de gekozen kleur en maten maar die gegevens waren, zo staat vast, bij Esthec in ieder geval bekend op 19 mei 2023. Waarom [persoon A] tegen de achtergrond van dit alles, gegeven het lopende, bij Esthec ook bekende zwembadproject, dan toch had moeten begrijpen dat de vermelde termijn nog steeds niet meer dan een schatting was en geen uiterste levertermijn, heeft Esthec niet uitgelegd. Het enkele gebruik van het woord “prévisionelle” in de offerte is daartoe in elk geval onvoldoende.
3.10.
Dat alles maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat [persoon A] er in de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat Esthec de vloerdelen in ieder geval zou kunnen leveren uiterlijk acht weken na aanvaarding van de tweede offerte, 14 juli 2023 dus. Dat vindt overigens nog bevestiging in de e-mail van 2 juni 2023 van de heer [persoon C] van Esthec aan de architect van [persoon A] (bijlage 30 van Esthec), waarin deze immers schrijft over een ‘agreed time frame’ (en niet over een geschatte levertermijn). Uit de vervolgens door Esthec medegedeelde leveringsdata – 20 oktober 2023, medio augustus 2023 en eind juli 2023 – mocht [persoon A] dan ook afleiden dat Esthec de voorgehouden termijn van niet meer dan acht weken niet zou halen zodat zij daarop jegens hem in verzuim is geraakt en hij bevoegd was, naar hij op 2 juni 2023 ook heeft gedaan, de overeenkomst te ontbinden.
3.11.
Voor dit geval heeft Esthec een beroep gedaan op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW. Volgens die bepaling is de wederpartij van de tekortschietende partij niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden als sprake is van een tekortkoming die, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met al haar gevolgen niet rechtvaardigt. De stelplicht en bewijslast dat van deze uitzondering op de hoofdregel sprake is, rust daarbij op Esthec. Zij heeft gesteld dat, als uitgegaan wordt van een levertermijn van vier tot acht weken, er met de aangeboden levering uiterlijk eind juli 2023 sprake is van een geringe overschrijding, die, gelet ook op het geldelijk belang van de overeenkomst, de ontbinding van de overeenkomst met al haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarin volgt de kantonrechter Esthec echter niet. Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde omstandigheden bezien kan naar haar oordeel niet gezegd worden dat een oprekking van de ‘geschatte’ levertermijn van vier tot acht weken met nog eens (dik) twee weken slechts een geringe tekortkoming is, zeker niet gegeven dat hier, naar Esthec wist, sprake was van een lopend project waarbij [persoon A] een en ander met derden, onder wie de door hem in de arm genomen installateur en metselaar in Frankrijk, moest afstemmen. Het bijkomende feit dat het hier gaat om een substantieel bedrag, leidt tot geen ander oordeel. Dit verweer mist dan ook doel.
3.12.
Nu uit het voorgaande volgt dat [persoon A] op 2 juni 2023 de overeenkomst met recht heeft ontbonden, is Esthec op de voet van artikel 6:271 BW gehouden hem, bij wege van ongedaanmakingsverbintenis, de aanbetaling van € 41.650,96 terug te betalen. Daartoe wordt zij dan ook veroordeeld.
3.13.
Ook de daarover gevorderde wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) is toewijsbaar, zij het pas vanaf 16 juni 2023. De datum van ontbinding van de overeenkomst is immers 2 juni 2023 en daarbij is tevens aanspraak gemaakt op terugbetaling van het voorschot. Weliswaar is daarbij geen termijn voor betaling genoemd maar een termijn van twee weken komt de kantonrechter redelijk voor en dat betekent dat het verzuim geacht wordt te zijn ingetreden op 16 juni 2023.
3.14.
Uit de processtukken blijkt dat van de zijde van [persoon A] buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Hij heeft dan ook jegens Esthec recht op vergoeding daarvan, zij het, gelet op de ter zake geldende tarieven, voor een bedrag van € 1.191,51. Dat bedrag wordt dan ook toegewezen.
3.15.
Esthec is hier de in het ongelijk gestelde partij en zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter begroot de kosten die Esthec aan [persoon A] moet betalen op € 106,73 aan dagvaardingskosten, € 706,- aan griffierecht, € 1.630,- aan salaris voor zijn gemachtigde (twee punten á € 815,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.577,73. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
3.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [persoon A] dat heeft geëist en Esthec daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.17.
Het hiervoor in conventie gegeven oordeel brengt met zich dat de door Esthec onvoorwaardelijk in reconventie ingestelde vorderingen worden afgewezen.
3.18.
Onder de voorwaarde dat, zoals nu, wordt beslist dat [persoon A] de overeenkomst met recht heeft ontbonden, heeft Esthec geëist te verklaren voor recht dat [persoon A] (in het kader van een ongedaanmakingsverbintenis) de kosten van Esthec moet vergoeden ten belope van de waarde van de reeds geleverde prestaties. In verband daarmee heeft zij toegelicht dat zij ten behoeve van de overeenkomst de (specifieke) door [persoon A] verzochte materialen heeft ingekocht en laten produceren. Zij heeft dus kosten gemaakt ten behoeve van [persoon A] voor materialen, die zij nu niet meer kwijt kan. Bovendien heeft zij, aldus Esthec, veel tijd in (de voorbereiding van) de uitvoering van de overeenkomst gestoken, welke tijd zij niet heeft kunnen besteden aan andere opdrachten of projecten.
3.19.
Voor toewijzing van deze eis ziet de kantonrechter geen aanleiding. Daarmee wordt immers miskend dat, zoals hiervoor in conventie is beslist, dat het Esthec is die aan [persoon A] recht en reden heeft gegeven de overeenkomst te ontbinden terwijl bovenal niet is gesteld of gebleken dat [persoon A] reeds prestaties van Esthec heeft ontvangen die voor ongedaanmaking of waardevergoeding in aanmerking komen.
3.20.
Ook in deze instantie is Esthec de in het ongelijk gestelde partij en wordt zij daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. In dat kader heeft [persoon A] verzocht Esthec te veroordelen de door hem daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden om reden dat in de conclusie van Esthec ten onrechte geen melding is gemaakt van de e-mail van de gemachtigde van [persoon A] van 22 augustus 2023 (bijlage 8 van [persoon A] ) en eveneens ten onrechte daarin wordt gesteld dat de dagvaarding vijf dagen na 22 augustus 2023 betekend is, waarmee, in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, een evident onwaar en misleidend beeld wordt geschetst van de gang van zaken op 22 en 23 augustus 2023. Daar komt bij dat de wijze van procederen van Esthec in reconventie, waarin zij slechts een verklaring voor recht heeft gevorderd, volgens [persoon A] kwalificeert als onrechtmatig procesgedrag dat ook noopt tot een hogere proceskostenveroordeling, aldus [persoon A] .
3.21.
De kantonrechter overweegt dat de proceskosten in beginsel worden vastgesteld overeenkomstig de daarvoor geldende forfaitaire tarieven. Voor afwijking daarvan, in die zin dat de werkelijk gemaakte proceskosten worden toegekend, bestaat slechts bij hoge uitzondering aanleiding, namelijk als de eisende partij het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan achterwege had behoren te laten in verband met de betrokken belangen van de wederpartij. Daarvan is volgens de Hoge Raad pas sprake als de eisende partij haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (
ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure of het instellen van een tegenvordering past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
3.22.
Naar het oordeel van de kantonrechter is hier deze – hoge – lat niet gehaald, ook niet als daarbij de door [persoon A] bedoelde schending van de waarheidsplicht door Esthec wordt betrokken. De door Esthec te vergoeden proceskosten worden dan ook, gelet op de ter zake geldende tarieven en rekening houdend met de omstandigheid dat de tegenvorderingen zijn voortgevloeid uit het verweer in conventie, begroot op € 815,- aan gemachtigdensalaris.
in conventie en in reconventie
3.23.
Wat verder nog is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en wordt daarom niet (afzonderlijk) besproken.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt Esthec om aan [persoon A] te betalen € 41.650,96 aan hoofdsom, met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 16 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald, en € 1.191,51 aan buitengerechtelijke kosten;
4.2.
veroordeelt Esthec in de kosten van de procedure, aan de kant van [persoon A] begroot op € 2.577,73;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af;
in reconventie
4.4.
wijst het door Esthec gevorderde af;
4.5.
veroordeelt Esthec in de kosten van de procedure, aan de kant van [persoon A] begroot op € 815,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
654