ECLI:NL:RBROT:2024:9250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
10.261185-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op 9-jarige zoon door moeder met kussen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar 9-jarige zoon heeft gesmoord met een kussen. De verdachte, geboren in 1987, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade haar zoon van het leven heeft beroofd. De feiten zijn als volgt: op 7 oktober 2023 werd de verdachte aangetroffen met het levenloze lichaam van haar zoon in bed. De verdachte verklaarde dat zij haar zoon slaapmedicatie had gegeven en vervolgens een kussen op zijn gezicht had gedrukt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op haar daad, wat de voorbedachte raad bevestigt. De verdediging stelde dat er geen sprake was van moord, maar de rechtbank verwierp dit argument. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien haar psychische problematiek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een vrijspraak. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden en de samenleving, wat de rechtbank zwaar heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.261185-23
Datum uitspraak: 20 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[naam PI] ,
raadsvrouw mr. S. Pershad, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van moord, omdat de daarvoor vereiste voorbedachte raad ontbreekt. De verdachte had geen vooropgezet plan om haar zoon van het leven te beroven. Dit betekent dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord. Ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
In de ochtend van zaterdag 7 oktober 2023 wordt de verdachte in haar slaapkamer aangetroffen met het levenloze lichaam van haar negenjarige zoon (hierna: [voornaam slachtoffer] ) naast zich in bed. De aanwezige verbalisanten horen de verdachte tegen het ambulancepersoneel zeggen dat zij [voornaam slachtoffer] achterna wilde, dat zij ook dood wilde en dat het donderdag al was gebeurd.
Bij de politie heeft de verdachte de volgende dag verklaard dat zij [voornaam slachtoffer] slaapmedicatie heeft gegeven en daarna een kussen op zijn gezicht heeft gedrukt tot hij niet meer ademde. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut naar de doodsoorzaak van [voornaam slachtoffer] . De rechtbank acht bewezen dat de verdachte [voornaam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte al dan niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad daadwerkelijk na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Tijdens het eerste politieverhoor op 7 oktober 2023 heeft de verdachte verklaard dat zij voor haar gevoel alles al had geprobeerd voor zichzelf en [voornaam slachtoffer] en dat zij, desondanks, dit leven niet meer wilde. Daarom wilde zij samen weg uit dit leven. Tijdens haar verhoor op
8 oktober 2023 heeft de verdachte herhaald dat het niet de bedoeling was dat zij er allebei nog zouden zijn. Wanneer aan de verdachte wordt gevraagd of zij op donderdagmiddag
(5 oktober 2023) hiermee is begonnen, corrigeert zij de verbalisant en zegt zij: ‘nee, het is woensdagavond al begonnen. Ik dacht dat ik dan genoeg tijd zou hebben in die drie dagen dat ik niemand zou zien. Dat als het niet lukte dat misschien een andere optie nog zou lukken’. Vervolgens heeft de verdachte toegelicht welke andere opties zij had uitgezocht: het gebruik van gasflessen om zuurstof weg te nemen, helium met een plastic zak en verschillende pillen, zoals oxazepam, temazepam en antidepressiva.
De verdachte heeft over woensdag 4 oktober 2023 verklaard dat zij samen met [voornaam slachtoffer] naar het terras is geweest om het voor hem ‘nog even fijn te maken’, want zij voelde dat ‘het eraan zat te komen’. [voornaam slachtoffer] en de verdachte zijn die avond vroeg naar bed gegaan en de verdachte bedacht dat zij [voornaam slachtoffer] slaapmedicatie kon toedienen, zodat hij vast zou slapen en het niet zou merken als het gas in zijn kamer zou komen. De volgende ochtend bleek [voornaam slachtoffer] niet te zijn overleden, want hij liep de slaapkamer van de verdachte binnen en kroop bij haar in bed. De verdachte heeft toen aan [voornaam slachtoffer] gevraagd of hij nog van die slaappilletjes wilde, zodat hij verder kon slapen. De verdachte heeft hierover verklaard dat ze niet wilde dat hij het echt zou merken en dat zij dacht dat stikken dan de snelste en meest pijnloze optie zou zijn. Na het toedienen van de slaapmedicatie en toen de verdachte merkte dat [voornaam slachtoffer] een beetje aan het slapen was en slap werd, heeft de verdachte een kussen op het hoofd van [voornaam slachtoffer] gedrukt tot ze hem niet meer hoorde ademen, waarna ze hem naast zich heeft neergelegd. Nadat [voornaam slachtoffer] niet meer ademde, heeft de verdachte spullen voor zichzelf gepakt om een einde aan haar eigen leven maken. Bij de politie en desgevraagd ter zitting heeft de verdachte hierover verklaard dat [voornaam slachtoffer] als eerste moest sterven, omdat zij niet wilde dat [voornaam slachtoffer] als gevolg van haar beslissing alleen zou achterblijven.
De verdachte heeft ten slotte bij de rechter-commissaris verklaard dat zij al langer het idee had om samen met [voornaam slachtoffer] uit het leven te stappen. Zij wilde niet verder leven, want het leven was ‘alleen maar vechten’. Dat is ook de strekking van haar afscheidsbrief uit maart 2023. Zij richt zich daarin onder meer tot haar ouders en schrijft: ‘De wereld is te hard voor ons; ik geloof oprecht dat we genoeg gestreden hebben en ik hoop dat jullie ooit zullen begrijpen en voelen dat we nu eindelijk rust kunnen hebben’.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte al langere tijd bezig was met de uitweg van een (zelf)doding voor haar en [voornaam slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit de gang van zaken sinds woensdag 4 oktober 2023 af dat bij de verdachte sprake was van een situatie waarbij zij zich gedurende geruime tijd heeft kunnen beraden op het door haar genomen besluit om een einde te maken aan het leven van [voornaam slachtoffer] en dat zij daarom niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap gegeven. De door de verdediging genoemde contra-indicaties, zoals de boodschappen in de koelkast en de bestelde nieuwe kleren voor [voornaam slachtoffer] ten behoeve van een fotoshoot, staan aan het aannemen van voorbedachte raad niet in de weg. De rechtbank kent in dit verband meer gewicht toe aan de omstandigheid dat de verdachte, nadat de eerste poging om [voornaam slachtoffer] te doden met slaapmedicatie en gas in zijn kamer was mislukt, op die donderdagochtend nogmaals slaapmedicatie heeft toegediend, vervolgens rustig heeft gewacht tot [voornaam slachtoffer] in slaap was gevallen en slap was voordat zij verder uitvoering gaf aan haar plan om [voornaam slachtoffer] te doden en daarna zichzelf. In het kader van de overtuiging weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte in maart 2023 al een afscheidsbrief had geschreven waarin duidelijk werd dat zij plannen had om samen met [voornaam slachtoffer] uit het leven te stappen. Het verweer van de verdediging wordt in het licht van al het voorgaande verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de impliciet primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 5 oktober 2023 tot en met 7 oktober 2023 te
Hardinxveld-Giessendam, haar zoon, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2014),
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door
- die [slachtoffer] medicijnen toe te dienen en
- vervolgens die [slachtoffer] met een kussen te smoren tot die [slachtoffer] niet meer
ademde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een strafbare dader, omdat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte kampt al jaren met depressieve gedachten en gevoelens en er is sprake van ADHD en PTSS. De verdachte vraagt al geruime tijd om hulp voor haar problematiek en zij heeft ook hulp aanvaard. Deze voorgeschiedenis is onvoldoende meegewogen in het opgestelde Pro Justitia-rapport. Daarnaast is er ten onrechte geen rekening gehouden met de invloed van het gebruik van het anti-depressivum paroxetine, temazepam en oxazepam bij het handelen van de verdachte. Anders dan de deskundigen meent de verdediging dat het handelen van de verdachte haar in het geheel niet kan worden toegerekend. De vraag naar de toerekenbaarheid is een juridische vraag nu het gaat om de vaststelling van een strafuitsluitingsgrond. De verdediging wijst ter onderbouwing van dit standpunt op een uitspraak van de Hoge Raad. [1]
Indien de rechtbank op basis van de reeds aanwezige stukken niet tot het oordeel komt dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, meent de verdediging dat de rapportage onvoldoende duidelijkheid verschaft. In dat geval wordt er subsidiair verzocht om alsnog aanvullend persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten.
6.2.
Beoordeling
Bij de beantwoording van de vraag naar de toerekenbaarheid kan de rechtbank gebruik maken van adviezen van gedragskundigen. Over de verdachte is een Pro Justitia rapport in de vorm van een triple rapportage opgemaakt. Hierin zijn de bevindingen en conclusies naar de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte uiteengezet. Zo is de gehele levensloop van de verdachte in beeld gebracht, waarbij zowel zijzelf als naasten uit haar omgeving uitgebreid bevraagd zijn. Daarnaast heeft onder meer de verdediging ter terechtzitting nog de ruimte gekregen de psycholoog en de psychiater die de verdachte hebben onderzocht te bevragen.
Ingaand op het primaire standpunt van de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het Pro Justitia-rapport in voldoende mate en op duidelijke wijze de getrokken conclusies onderbouwt. Hierdoor is er voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken en dat deze stoornis ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. De deskundigen hebben geadviseerd het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Over de door de verdediging gestelde diagnoses van ADHD en PTSS hebben de psycholoog en psychiater zowel mondeling als schriftelijk toegelicht dat alle klachten die ter onderbouwing van deze ADHD en PTSS door de verdediging zijn aangehaald, beter passen bij de bij de verdachte geconstateerde narcisme en borderline problematiek. Ook aan de juistheid van deze conclusie wordt niet getwijfeld.
In het Pro Justitia-rapport is aan het al dan niet gebruik van het anti-depressivum paroxetine in de ten laste gelegde periode een uitgebreide overweging gewijd. Doordat er paroxetine in het bloed van de verdachte is aangetroffen, is een invloed van paroxetine op het ten laste gelegde niet uit te sluiten. Uit het rapport blijkt volgens informatie van de huisarts echter dat de verdachte in maart 2023 al is begonnen met het gebruik van paroxetine. Vier dagen na de start met de paroxetine gaf de verdachte bij de huisarts aan veel bijwerkingen te ervaren door de medicatie. Zij was misselijk, duizelig, trillerig en voelde zich emotioneel. Hierop werd besloten de paroxetine weer af te bouwen. Volgens de berichtgeving van de huisarts ervaarde zij geen agressieve gevoelens door het gebruik van paroxetine. Ook schreef zij eerder nog, voor de start met de paroxetine een afscheidsbrief, waaruit de intentie bleek dat zij samen met [voornaam slachtoffer] uit het leven wilde stappen. Dat had dus geen samenhang met het gebruik van de paroxetine. Agressieve gevoelens bij het gebruik van antidepressiva worden in de literatuur beschreven. Als hiervan sprake is ontstaat dit meestal in de eerste dagen tot weken na de start. Het wordt echter wel als (zeer) zeldzaam beschreven, of, volgens het farmacotherapeutisch kompas, als ‘met onbekende frequentie’ en niet als allesbepalend in het handelen. Bij de verdachte zou dit dan hypothetisch gezien de drempel om tot het ten laste gelegde te komen verlaagd kunnen hebben. De onderzoekers achten het echter meer waarschijnlijk dat de verdachte, vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek, haar eigen handelen externaliseert door middel van het aanwenden van een mogelijke inname van paroxetine, dan dat zij dit daadwerkelijk innam en dit bij haar agressieve gevoelens en gedrag heeft versterkt.
Gelet op de hierboven aangehaalde passages uit het Pro Justitia-rapport en de toelichting hierop ter terechtzitting door de psycholoog en de psychiater, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht. De rechtbank neemt de conclusies in het rapport over en stelt vast dat de verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde. Er is geen reden om aan de bevindingen in het rapport te twijfelen omdat deze onvoldoende onduidelijk zouden zijn. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast is het verzoek tot het verrichten van nader onderzoek onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de verdachte zich niet kan verenigen met de conclusies van de deskundigen, maakt niet dat die onduidelijk, onjuist of onvolledig zijn. Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
6.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft besloten om een einde te maken aan het leven van haar eigen kind. [voornaam slachtoffer] en zijn moeder waren, sinds het beëindigen van de relatie met de vader van [voornaam slachtoffer] , veel samen en hadden daardoor een zeer hechte band. Dat het dan juist zijn eigen moeder is geweest die hem in de eigen vertrouwde omgeving van thuis van het leven heeft beroofd, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Met haar handelen heeft de verdachte bovendien onherroepelijk beslist over het leven van [voornaam slachtoffer] , maar ook over het leven van de nabestaanden van [voornaam slachtoffer] die hem in hun leven moeten missen. Zij heeft hen onbeschrijfelijk leed en verdriet toegebracht. Dit hebben de vader van [voornaam slachtoffer] en zijn (half)broer verwoord in hun indrukwekkende slachtofferverklaringen, waarin tot uitdrukking werd gebracht dat hen de kans is ontnomen om [voornaam slachtoffer] te zien opgroeien. De dood van [voornaam slachtoffer] heeft daarnaast grote beroering teweeg gebracht bij de rest van zijn familie en in zijn woon- en leefomgeving. De berichtgeving in de media, onder andere over het onderhavige strafproces, toont aan dat ook de samenleving in wijder verband door dit misdrijf ernstig is geschokt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage NIFP
De deskundigen [persoon A] (psychiater), [persoon B] (GZ-psycholoog) en [persoon C] (forensisch milieuonderzoeker) hebben een triple-rapportage opgemaakt in een Pro Justitia-rapport, daterend van 28 augustus 2024. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
Ondanks de medewerking die de verdachte verleende, liep het onderzoek moeizaam. De verdachte had sterk de neiging de aandacht te richten op anderen en wat anderen in haar ogen niet goed deden, waardoor er minder focus op haar lag. Dat beeld is geheel passend bij haar problematiek.
De verdachte kampt met het gevoel van chronisch tekort te zijn gedaan in haar leven en worstelt met een basaal leeg innerlijk dat zij op moet vullen. Haar zoon gaf haar leven in haar beleving eindelijk bestaansrecht. Door haar zachte en gevoelige buitenlaag heen, is
de dwingende agressie en manipulatie goed voelbaar waardoor zij afdwingt dat haar omgeving zich aan haar aanpast. Er is sprake van een heftige en narcistische dynamiek waarbij de verdachte van niemand weerwoord kan verdragen en waarbinnen zij haar rol als moeder boven het belang van haar kind stelde. Zij zonderde haar kind langzaam steeds verder af van de maatschappij en ontnam hem sociale ontwikkelmogelijkheden vermoedelijk in een (onbewuste) poging hem volledig van haar afhankelijk te houden en de allerbelangrijkste in zijn leven te blijven; feitelijk was sprake van een vorm van wat voorheen
Münchhausen by Proxywerd genoemd (tegenwoordig kindermishandeling door falsificatie). De verdachte presenteerde haar kind hierbij als ziek/gestoord(er dan hij werkelijk geweest lijkt te zijn) en liet hier alles om draaien, geloofde hier zelf in terwijl haar omgeving, nu er de mogelijkheid is een en ander met wat afstand te bezien, dit zeker zo niet voelde maar wel meegesleept werd in haar zeer betrokken verhaal. De verdachte kon het niet verdragen als een ander, althans iemand waar zij dit zelf niet mee had, een plezierig contact had met haar kind en dit maakte haar angstig en woedend. Op deze wijze wordt begrijpelijk waarom de relatie met de vader van haar kind zo gecompliceerd was terwijl iedereen in haar omgeving, behalve de verdachte, weet dat haar kind het hier goed naar zijn zin had en plezier maakte.
Onderzoekers hebben de hypothese dat de verdachte zich vanuit haar narcistische en borderline kenmerken steeds verder met [voornaam slachtoffer] in een ‘bubbel’ terugtrok; zij keerde zich van de maatschappij en van belangrijke anderen af, aangezien deze niet goed (genoeg) voor hen waren. Zij creëerde in deze ‘bubbel’ de voorwaarden die zij nodig achtte voor [voornaam slachtoffer] en zichzelf, stond daarbij niet meer open voor input van anderen en haar denken vernauwde hierdoor steeds verder. Toen haar werkgever dreigde een loonkorting op te leggen, toen ze een waarschuwing van de leerplicht kreeg over de schoolgang van [voornaam slachtoffer] , toen de vader van [voornaam slachtoffer] juridisch advies ging inwinnen over zijn omgang met [voornaam slachtoffer] en toen ook nog een e-mail volgde op 4 oktober dat er een school was waar [voornaam slachtoffer] kort erna naartoe zou gaan, sloot het net zich om haar heen en was het niet meer mogelijk om de maximale controle over haar leven en over hoe zij vond dat het moest gaan te behouden. Zij kon niet langer het beeld van zichzelf hooghouden waarin zij bepaalde hoe haar leven en dat van [voornaam slachtoffer] zouden gaan, zij kon de zaken niet meer naar haar hand zetten. Vanuit haar narcistische problematiek zag zij [voornaam slachtoffer] als een verlengstuk van zichzelf en besloot zij voor hen samen dat zij uit het leven zouden stappen, zonder na te gaan of dit voor hem ook goed was, en zodoende vond het ten laste gelegde plaats
Er is sprake van chronische en complexe persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte waarbij zij een uitgebreid scala aan afweermechanismen zal inzetten om zo te voorkomen dat zij haar problematiek daadwerkelijk onder ogen hoeft te komen, aangezien dit vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek juist zo moeilijk is. Zij heeft het nodig haar zelfbeeld hoog te houden en een behandeling zou dit juist aantasten. Zodoende is de verwachting dat zij vanuit haar borderline en narcistische problematiek in een ingewikkelde dynamiek met behandelaren terecht komt waardoor er veel tijd nodig is om tot een behandeling te komen. Er is dan ook behandeling door een multidisciplinair team nodig dat gespecialiseerd is in persoonlijkheidsproblematiek. Gezien de ernst van de problematiek, de verwachte moeizame behandeling, de ernst van het ten laste gelegde, de kans dat de verdachte nog een (pleeg)kind krijgt en indien dat zou gebeuren een reëel recidiverisico aanwezig is, wordt geadviseerd om een behandeling op te leggen in het kader van een tbs-maatregel. Aangezien er bij de verdachte beperkt tot geen ziektebesef en daarmee geen echte bereidheid is tot het aangaan van een behandeling waar zij haar problematiek onder ogen komt, deels passend bij de problematiek, wordt geadviseerd om tbs met dwangverpleging op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Vastgestelde stoornis en toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. Dit betekent dat wordt vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken. Van deze stoornis was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in verband waarmee zij verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gevangenisstraf
Gezien de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een gevangenisstraf die gelijk staat aan de duur van het voorarrest, zoals verzocht door de verdediging, acht de rechtbank gezien de ernst van het feit absoluut niet passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde. Het feit dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie in de verhouding van moeder en zoon weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee. In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat zij na het incident enige openheid van zaken heeft gegeven en dat zij heeft meegewerkt aan het onderzoek. De eis van de officier van justitie met betrekking tot de duur van de op te leggen gevangenisstraf doet recht aan zowel de ernst van het feit als de persoon van de verdachte. Alles overwegend zal de verdachte worden veroordeeld conform deze eis tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.
Terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Uit de rapportage blijkt dat de verdachte – mede gelet op de aard en de ernst van het feit – eenmaal afgestraft en onbehandeld een groot gevaar vormt voor de samenleving en de veiligheid van personen. Het is niet ondenkbaar dat de verdachte na het uitzitten van haar gevangenisstraf terug in de samenleving, opnieuw een relatie aangaat en (pleeg)kinderen krijgt. De deskundigen komen tot de inschatting van een laag tot matig recidiverisico op geweld in het algemeen. Het recidiverisico op geweld zoals bij het ten laste gelegde is echter niet geheel betrouwbaar in te schatten, aangezien het ten laste gelegde niet goed met de verdachte besproken kon worden. Indien zij nog een kind zou krijgen (of onder haar gezag zou krijgen) en er daarbij specifieke omstandigheden aanwezig zijn, dan is de verwachting dat er een reële kans op herhaling aanwezig is. De rechtbank acht gelet hierop – nu het ten laste gelegde is bewezen – het recidiverisico op een soortgelijk delict bij het uitblijven van adequate behandeling van haar stoornis niet onaannemelijk en ziet hierin dus een gevaar voor herhaling.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit, de aard en ernst van de door de psychiater en psycholoog vastgestelde stoornis ten tijde van het gepleegde feit waarvoor een langdurige klinische behandeling geïndiceerd wordt geacht, acht de rechtbank oplegging van de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege noodzakelijk met het oog op de veiligheid van anderen. Behandeling van de verdachte buiten het bestek van die maatregel (in een minder vergaand kader) acht de rechtbank niet reëel en niet afdoende.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit ter zake waarvan de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 en 2 Sr. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen feit immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, terwijl het begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist.
De maatregel zal worden opgelegd wegens moord, een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is en de totale duur een periode van vier jaar te boven kan gaan. Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Het verzoek van de verdediging om, in geval de rechtbank overgaat tot het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging, de mogelijkheid van tbs met voorwaarden te (laten) onderzoeken, wordt afgewezen. Nog daargelaten dat de rechtbank een gevangenisstraf van 12 jaar hier passend en geboden acht en bij een tbs met voorwaarden een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar kan worden opgelegd, heeft de rechtbank hierboven uiteengezet waarom dwangverpleging van de verdachte noodzakelijk is. Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding voor onderzoek naar de mogelijkheid van tbs met voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben de volgende personen zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd:
  • [benadeelde 1] , met een bedrag van € 20.000,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 2] , met een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 3] , met een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 4] , met een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 5] , met een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 6] , met een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade;
  • [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , met een bedrag van € 5.000,- aan materiële schade.
Mevrouw [benadeelde 8] heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat de vordering van haar en haar man van € 5.000,-, inmiddels betaald is. Zodoende hoeft dit bedrag niet meer te worden vergoed. Reeds om die reden zal de rechtbank [benadeelde 7] en [benadeelde 8] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de afzonderlijke vorderingen ter zake van affectieschade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vordering van [benadeelde 1] erkend en geconcludeerd tot toewijzing daarvan. De overige benadeelde partijen die een vordering hebben ingediend ter zake van affectieschade dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering. De verdediging heeft de nauwe persoonlijke relatie betwist. Ter onderbouwing hiervan is het volgende aangevoerd. Het uitgangspunt van de wet is dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op affectieschade, tenzij er sprake is van een bijzonder geval waarin een hechte affectieve relatie uitgaat boven de gewone hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben. Alhoewel er wordt aangenomen dat er tussen alle benadeelde partijen en de overledene een hechte en nauwe relatie bestaat, is dat niet meer dan iedere andere relatie die broers/zussen/stiefouders kunnen hebben.
8.3.
Standpunt raadsvrouw benadeelde partijen
In de schriftelijke toelichting is gewezen op uitspraken, waarin tot toekenning van affectieschade aan broers en zussen is overgegaan op grond van de hardheidsclausule. Tevens is een uitgebreide verklaring met foto’s overgelegd van de broer en zus/zusjes en de stiefmoeder, ter onderbouwing van de bijzondere en uitzonderlijke band. Verder is relevant dat het de uitdrukkelijke wil van de wetgever is om broers/zussen alsmede stiefbroers en zussen in het algemeen onder het bereik van de wet te laten vallen. Hierbij wordt verwezen naar de wetsgeschiedenis en een aangenomen motie, waarin expliciet staat dat broers en zussen onder de werking van de wet moeten vallen. Dit heeft weliswaar betrekking op de beoogde wetswijzigingen, maar ook met de toepassing c.q. interpretatie van de huidige wet kan hierop acht worden geslagen.
8.4.
Beoordeling
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komt. De grondslag hiervan is opgenomen in artikel 6:108 BW. De wetgever heeft hierbij expliciet niet bedoeld om aan zussen en broers affectieschade toe te kennen, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen zoals opgenomen in de hardheidsclausule, artikel 6:108, lid 4, onder g BW. De wetgever heeft broers en zussen aldus bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. Als uitzondering hierop kan worden gedacht aan broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank neemt dit kader als uitgangspunt bij de beoordeling van het gevorderde ter zake van affectieschade.
Vader [benadeelde 1]
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde 1] door de bewezenverklaarde moord op zijn zoon affectieschade is toegebracht. Dit is verder niet betwist door de verdediging. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- wordt toegewezen. Verzocht is het gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023.
[benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4]
De rechtbank erkent dat de gevolgen van het overlijden van [voornaam slachtoffer] bijzonder ingrijpend zijn voor de nabestaanden en dat dit bij hen heeft geleid tot veel pijn en verdriet. Deze erkenning kan echter niet de grond zijn voor toewijzing van de afzonderlijke vorderingen ter zake van affectieschade zoals respectievelijk ingediend door [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4] . Daarvoor moet, zoals onbestreden gesteld door de verdediging, komen vast te staan dat tussen hen en de overledene sprake was van een nauwe persoonlijke relatie. Voor een beroep op de genoemde uitzonderingsregel zijn er echter in deze procedure onvoldoende bijkomende bijzondere omstandigheden gebleken. Nu de verdediging de grondslag van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4] gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank die vorderingen afwijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de overige vorderingen zullen worden afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een bedrag van € 20.000,- betalen ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in het dictum vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 4] worden afgewezen.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van de heer [benadeelde 7] en mevrouw [benadeelde 8] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij L de Jong , te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro),bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partijen:
- [benadeelde 2] ;
- [benadeelde 3] ;
- [benadeelde 4] ;
- [benadeelde 5] ;
- [benadeelde 6] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de overige benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mr. L.J.M. Janssen en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2023 tot en met 7 oktober 2023 te
Hardinxveld-Giessendam, in elk geval in Nederland,
haar zoon, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2014),
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door
- die [slachtoffer] slaapmiddelen, althans medicijnen toe te dienen en/of
- vervolgens die [slachtoffer] met een kussen te smoren tot die [slachtoffer] niet meer
ademde.

Voetnoten