ECLI:NL:RBROT:2024:9124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
10262771 VZ VERZ 23-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Stichting Islamitisch College (SIC), vertegenwoordigd door mr. I.A. Hoen. De zaak betreft een ontslag op staande voet dat door de SIC is gegeven aan de verzoeker, die werkzaam was als leerkracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, waardoor het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De verzoeker heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

De procedure omvatte getuigenverhoren en de beoordeling van bewijsstukken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de SIC niet in het bewijs is geslaagd dat de verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie, hetgeen de grondslag vormde voor het ontslag. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 10.117,62 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente, en een transitievergoeding van € 7.464,52 bruto. Daarnaast is een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto toegewezen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de gedragingen van de verzoeker.

De kantonrechter heeft de SIC veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.035,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk mogen worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10262771 VZ VERZ 23-20
Uitspraak: 13 september 2024
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
Stichting Islamitisch College,
gevestigd te Schiedam,
verweerster,
gemachtigde: mr. I.A. Hoen.
Partijen zullen hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘SIC’ worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 12 april 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van het op 16 april 2024 gehouden getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van het op 29 mei 2024 gehouden getuigenverhoor;
  • de akte na enquête aan de zijde van SIC, met bijlagen;
  • de akte na enquête aan de zijde van [verzoeker] tevens houdende akte vermeerdering verzoek, met bijlagen;
  • de akte houdende verweer vermeerdering verzoek aan de zijde van SIC.
1.2.
Bij voornoemde tussenbeschikking heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat het door SIC op 3 november 2022 gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt omdat dit niet onverwijld is gegeven en dat daarom [verzoeker] aanspraak heeft op de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De beslissing ten aanzien van de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding is aangehouden.
1.3.
SIC is toegelaten tot het leveren van het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende gedragingen:
[verzoeker] heeft intiem contact gezocht met [naam 1] , waarbij [verzoeker] te kennen heeft gegeven [naam 1] te willen kussen en dat hij fysiek contact met haar wilde;
[verzoeker] heeft (in ieder geval) aan [naam 1] intimiderende en grensoverschrijdende Whatsappberichten gestuurd;
op 6 oktober 2022 heeft [verzoeker] [naam 1] gevraagd mee te lopen naar een kleine ruimte bij het magazijn en haar verhinderd de ruimte te verlaten;
[verzoeker] heeft [naam 2] geknuffeld, omhelsd en regelmatig bij haar middel vastgepakt als er geen andere collega’s aanwezig waren;
[verzoeker] heeft [naam 1] en [naam 2] hinderlijk door de school gevolgd;
[verzoeker] heeft een hand op de benen, middel en billen van [naam 1] en/of [naam 2] gelegd;
[verzoeker] heeft in de privésfeer contact gezocht met [naam 1] en/of [naam 2] .
1.4.
Aan de zijde van SIC zijn achtereenvolgens [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] en [verzoeker] als getuigen gehoord. [verzoeker] heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter is SIC niet geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Ad 1 en 3:
2.2.
Deze twee onderdelen van de bewijsopdracht zien op de gebeurtenissen in de spreekkamer op 6 oktober 2022.
getuigenverklaringen
2.3.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor op 16 april 2024 hierover het volgende verklaard:
“Ik weet niet precies wat er in de gang is besproken. Ik wilde weg lopen, maar liep wel met hem mee. We gingen de spreekkamer in. (…) Hij zei: laat zien dat je niet bang voor mij bent. Ik moest een stapje naar voren doen. Hij deed zijn hoofd opzij, in een gebaar dat ik een kus moest geven. Ik zei: nee. En toen deed hij de deur weer open. Wij stonden de hele tijd en hij stond voor de deur. Toen ik nee zei, deed hij de deur open en liep ik weg. Hij heeft mij niet aangeraakt. Ik liep gelijk terug naar mijn lokaal (…) Ik ben gaan huilen (…) naar de kantine gegaan, zodat ik dat met [naam 3]( [naam 3] , red. ktr.)
kon bespreken. (…) Zij drong erop aan dat ik dit ook met haar en [naam 4] zou bespreken. Ik wilde dat liever niet. Vervolgens heb ik toch met [naam 4] erbij verteld wat er is gebeurd.
2.4.
[naam 3] is op 16 april 2024 als getuige gehoord. Zij is onderwijsassistent op de [naam school] . [naam 1] liep stage in de klas waar [naam 3] werkte. [naam 3] heeft verklaard dat [naam 1] op 6 oktober 2022 haar opzocht in de kantine:
“ [naam 1]( [naam 1] , red. ktr.)
vertelde dat [verzoeker] aan haar bil had gezeten toen zij in een van de spreekkamers bij het magazijn waren. Ze gaf aan dat zij dit heel erg vond. Ik kan mij ook nog heel vaag herinneren dat zij zei dat hij haar om een kusje vroeg. (…) [naam 1] heeft mij verteld dat ze op 6 oktober 2022 met [verzoeker] meeging en dat hij de deur op slot deed en dat hij probeerde haar aan te raken bij haar bil en dat hij dit uiteindelijk ook heeft gedaan.”
2.5.
[naam 4] , de directeur van de [naam school] , heeft in zijn getuigenverklaring van 29 mei 2024 verklaard dat [naam 1] op 6 oktober 2022 huilend naar hem toekwam. [naam 1] vertelde dat zij continu werd lastig gevallen door [verzoeker] .
“Het ging daarbij om verschillende momenten maar ook om wat er die dag, op 6 oktober 2022, was gebeurd. Zij gaf aan dat [verzoeker] met haar in de spreekkamer was en dat hij haar om een kusje vroeg, dat hij aan haar billen zat en haar omhelsde en dat hij intimiderend dichtbij haar was.”
2.6.
[verzoeker] heeft in het getuigenverhoor van 29 mei 2024 het volgende verklaard:
“(..) ik (heb) geen stagiaires ongepast aangeraakt of (…) ongepast (…) aangesproken. (…) Ik sprak [naam 1] op de gang aan op het feit dat mijn hulp aan haar niet vrijblijvend was en dat ik wel inspanning van haar verwachte. Zij gaf aan dat ze moe was en dat [naam 5] haar gebruikte als slaaf. Ik zei toen dat ik dat niet gepast vond. Op dat moment kwam de logopedist uit de spreekkamer en ik heb toen aan [naam 1] voorgesteld om ons gesprek voort te zetten in de spreekkamer. Dat was een kort gesprek (…) Wat [naam 1] heeft verklaard over wat er tijdens het gesprek zou hebben plaatsgevonden is niet waar. Ik heb haar niet gevraagd om mij een kus te geven. Het was een zakelijk gesprek. Tijdens het gesprek stond [naam 1] aan de raamzijde dicht bij de deur en ik stond aan de muurzijde verder van de deur verwijderd.”
camerabeelden
2.7.
Op de camerabeelden van 6 oktober 2022 is onder meer te zien dat [verzoeker] [naam 1] door het raam van het klaslokaal gebaart om naar hem toe te komen. Kort daarna loopt [naam 1] achter hem aan. Vervolgens is te zien dat [verzoeker] en [naam 1] op de gang staan te praten. Er lopen volwassenen en kinderen om hen heen in de gang. [naam 1] wrijft over haar gezicht. Ze doet een paar stappen de andere kant op. Daarna loopt ze achter [verzoeker] aan de vergaderruimte in, rechts achter in beeld. Zij blijven 50 seconden binnen. In de tussentijd loopt een medewerkster met een groepje kinderen in haar kielzog, over de gang richting de spreekkamer. Zij buigt zich voorover richting de deur van de spreekkamer en draait zich dan weer om en loopt met de kinderen terug de gang in. Vervolgens komt [naam 1] naar buiten gevolgd door [verzoeker] . [naam 1] loopt voorop. Ze draait zich nog even om naar [verzoeker] en loopt verder de gang door.
2.8.
Zowel het - openlijk - uit de klas halen van [naam 1] en het voeren van een gesprek midden op de gang passen meer bij het door [verzoeker] geschetste scenario waarbij hij een zakelijk gesprek had met [naam 1] - overigens zonder enige gegronde reden - dan dat hij haar meenam naar de spreekkamer om haar daar te kussen en/of aan te raken. Uit de gedraging van de medewerkster op de gang, die zichtbaar constateert dat de spreekkamer bezet is, kan - anders dan SIC betoogt - bovendien worden afgeleid dat zij vanaf de gang de spreekkamer in kon kijken. Tot slot duidt het omdraaien door [naam 1] richting [verzoeker] terwijl zij van de spreekkamer vandaan loopt ook niet zonder meer op een situatie waarin zij zojuist seksueel door hem zou zijn benaderd.
conclusie
2.9.
De verklaringen van [naam 1] en [verzoeker] staan lijnrecht tegenover elkaar. De getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 4] zien op hetgeen [naam 1] na afloop aan hen heeft verteld. Dergelijke verklaringen van horen zeggen kunnen op zichzelf bijdragen aan het bewijs. Echter, [naam 3] en [naam 4] verklaren beide anders over hetgeen zou hebben plaatsgevonden dan [naam 1] zelf. [naam 3] en [naam 4] verklaren immers dat er sprake was van fysiek contact, dat [verzoeker] [naam 1] heeft aangeraakt aan haar billen, haar heeft omhelsd en haar verhinderde om weg te gaan en de deur op slot draaide. Daar waar [naam 1] al kort na de gebeurtenissen, in haar schriftelijke verklaring van 18 oktober 2022 (productie 9 bij het verweerschrift) heeft verklaard dat [verzoeker] op 6 oktober 2022 in de spreekkamer aangaf haar een kus te willen geven, maar dat hij haar
nietheeft aangeraakt en dat hij haar ook
nietheeft verhinderd om weg te gaan uit de spreekkamer. Ditzelfde heeft [naam 1] tijdens het getuigenverhoor verklaard (zie ro. 2.3). Mede in het licht van de stellige betwisting door [verzoeker] roept dit te veel vragen op over de daadwerkelijke gang van zaken. De camerabeelden bieden ook onvoldoende steun aan de door [naam 1] geschetste gang van zaken. Al met al kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [verzoeker] op 6 oktober 2022 intiem contact heeft gezocht met [naam 1] , waarbij [verzoeker] te kennen heeft gegeven [naam 1] te willen kussen en dat hij fysiek contact met haar wilde (bewijsopdracht ad 1) en evenmin dat hij [naam 1] heeft verhinderd de vergaderruimte te verlaten (bewijsopdracht ad 3). Wel staat als onweersproken vast dat hij [naam 1] heeft gevraagd mee te lopen naar de vergaderruimte. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was seksuele intimidatie.
Ad 2: intimiderende en grensoverschrijdende Whatsappberichten aan [naam 1]
2.10.
heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat [verzoeker] haar geen whatsappberichten heeft gestuurd. “
Het enige wat hij mij stuurde waren stickers. Ik kan mij niet herinneren wat voor stickers dat waren. (…) Hij heeft mij geen whatsapp-berichten gestuurd, wel heeft hij mij per mail schoolopdrachten gestuurd. Ik had daar niet om gevraagd.” In het dossier bevindt zich een whatsapp van 22 september 2022 waarin [verzoeker] aan [naam 1] schrijft: “
Heyy, Als je in de knel komt met je opdrachten kan je mij bellen.” Weliswaar had [verzoeker] geen enkele taak jegens [naam 1] om zich met haar schoolopdrachten te bemoeien, maar intimiderend of grensoverschrijdend kan dit bericht niet genoemd worden. Ook anderszins is van dergelijke berichten niet gebleken. Dit onderdeel van het opgedragen bewijs staat dus niet vast.
Ad 4: [verzoeker] heeft [naam 2] geknuffeld, omhelsd en regelmatig bij haar middel vastgepakt als er geen andere collega’s aanwezig waren en/of (ad 6.) zijn hand op de benen, middel en billen van [naam 2] gelegd
2.11.
Er is onvoldoende bewijs geleverd van grensoverschrijdend fysiek contact jegens [naam 2] . [verzoeker] heeft de gestelde gedragingen betwist en [naam 2] heeft hierover zelf geen verklaring afgelegd. In het dossier bevindt zich een gespreksverslag van 17 oktober 2022 (productie 8 verweerschrift) tussen [naam 6] (de personeels- en kwaliteitsmanager van SIC) en [naam 2] . Hierin staat dat [naam 2] heeft verklaard dat [verzoeker] haar regelmatig in de klas knuffelde, zijn hand om haar middel sloeg en haar naar zich toe trok. Deze verklaring is niet door [naam 2] zelf opgesteld en ook niet door haar ondertekend, zodat hier een slechts beperkte bewijswaarde aan toekomt. [naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor het volgende verklaard:
Mijn vriendin [naam 2]( [naam 2] , red. ktr.)
(…) vertelde dat [verzoeker] zijn hand op haar heup had gelegd.”[naam 4] heeft verklaard dat [naam 2] hem op 6 oktober 2022 vertelde dat [verzoeker] haar bij de middel heeft gepakt en haar heeft geknuffeld. De getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 4] zijn weinig concreet en roepen vragen op die [naam 2] wellicht zou hebben kunnen beantwoorden. [naam 2] is echter niet als getuige gehoord. Dit onderdeel van het opgedragen bewijs is - mede in het licht van de stellige betwisting door [verzoeker] - hiermee niet in voldoende mate komen vast te staan.
Ad 5: hinderlijk volgen door de school
2.12.
Op de camerabeelden is te zien dat [verzoeker] op 4 oktober 2022 - tijdens de werkuren - een bezoek brengt aan [naam 1] . Zij zit op dat moment in een inham in de gang bij haar klaslokaal en houdt toezicht op de spelende kinderen bij de zandbak aldaar. Ook is op de camerabeelden te zien dat [verzoeker] op 6 oktober 2022 [naam 1] uit de klas haalt. Verder zijn er camerabeelden van 6 oktober 2022 waarop te zien is dat [verzoeker] op de begane grond door de gang en in de kantine loopt en om zich heen kijkt. Zijn eigen lokaal bevond zich op de eerste verdieping. Op de begane grond bevindt zich onder meer ook de lerarenkamer en de toegang tot het schoolplein. Anders dan SIC betoogt kan dus uit het enkele gegeven dat [verzoeker] op de begane grond rondliep niet worden opgemaakt dat hij, dus op zoek was naar [naam 1] en haar hinderlijk volgde.
2.13.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat [verzoeker] haar regelmatig uit de klas haalde. Ook [naam 3] heeft uit eigen waarneming verklaard dat [verzoeker] steeds contact zocht met [naam 1] .
“ [verzoeker] kwam heel vaak in de klas. (…) hij kwam wel vaker naar beneden sinds [naam 1]( [naam 1] , red. ktr.)
stage liep en kwam niet op de dagen dat zij er niet was. Het is niet gebruikelijk dat een groepsleerkracht vaak een andere klas bezoekt.”Op basis van deze verklaringen kan in voldoende mate kan worden vastgesteld dat [verzoeker] [naam 1] regelmatig – en overigens zonder gegronde reden, waarover hierna meer – opzocht in de klas waar zij werkte. Hieruit volgt echter niet het
hinderlijk volgendoor de school van [naam 1] . Van hinderlijk volgen van [naam 2] is geen enkel bewijs bijgebracht. SIC is dus niet geslaagd in dit onderdeel van de bewijsopdracht.
Ad 6: [verzoeker] heeft een hand op de benen, middel en billen van [naam 1] gelegd
2.14.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor hierover het volgende verklaard:
“(..) dat hij een arm om mijn middel sloeg. (…) Het klopt dat dat is gebeurd. Ik weet niet precies wanneer, maar het was wel in het begin van mijn stage. (…) [verzoeker] zocht steeds fysiek contact en legde dan een paar seconden zijn arm over mij heen. Het gebeurde bijvoorbeeld als wij een gesprek hadden bij zijn lokaal. Of als we aan het lachen waren, dat hij dan een arm over mijn schouder legde.”
2.15.
[naam 4] heeft op dit punt verklaard:
“ [naam 1] gaf ook aan dat [verzoeker] haar bij de middel had gepakt en dat hij meerdere malen aan haar billen had gezeten. Het ging daarbij om verschillende momenten maar ook om wat er op 6 oktober 2022 was gebeurd.”
[naam 3] heeft anders dan over 6 oktober 2022 niets verklaard over ongepaste aanrakingen door [verzoeker] bij [naam 1] .
2.16.
[verzoeker] heeft in het getuigenverhoor aangegeven geen stagiaires ongepast te hebben aangeraakt.
“Ik heb [naam 1] alleen maar geholpen met haar schoolopdrachten. (…) Ze was wel tijdens een tekenles in de klas, maar ik heb haar niet aangeraakt. (…) Het klopt niet dat ik bij [naam 1] een arm over haar schouder heb heen gelegd. Tijdens gesprekken raak mensen wel aan, maar dat zijn kortstondige aanrakingen.”Ten aanzien van de camerabeelden van 4 oktober 2022 verklaarde [verzoeker] :
“Ik heb haar billen niet aangeraakt. Het waren gepaste aanrakingen. Dat is de manier waarop ik met mensen communiceer.”
2.17.
De camerabeelden van 4 oktober 2022, waarbij [verzoeker] in gesprek is met [naam 1] , laten zien dat [verzoeker] twee keer kort zijn hand op het bovenbeen van [naam 1] legt. [naam 1] legt in dit gesprek zelf haar arm om de schouder van [verzoeker] terwijl ze allebei lachen. Zoals ook reeds (onder ro. 5.11) in voornoemde tussenbeschikking geoordeeld is, had [verzoeker] dit weliswaar niet zo moeten doen, maar er lijkt op de camerabeelden sprake te zijn van een amicale sfeer waarbij zowel [verzoeker] als [naam 1] elkaar aanraken.
2.18.
Ook in dit geval staan de verklaringen van [naam 1] en [verzoeker] tegenover elkaar, hoewel ook [naam 1] aangeeft dat het om korte aanrakingen ging tijdens gesprekken of als zij aan het lachen waren. De camerabeelden bieden onvoldoende steun voor het standpunt van SIC. De verklaring van [naam 4] is op dit punt weinig concreet. Naar het oordeel van de kantonrechter staat al met al onvoldoende vast [verzoeker] [naam 1] heeft aangeraakt aan haar middel en billen. Wel kan worden vastgesteld dat hij in gesprekken met [naam 1] kort haar benen heeft aangeraakt, maar niet dat deze aanrakingen een seksuele connotatie hadden.
Ad 7. [verzoeker] heeft in de privésfeer contact gezocht met [naam 1] en/of [naam 2].
2.19.
[naam 1] heeft zelf onder ede verklaard dat er geen sprake van is geweest dat [verzoeker] haar in de privésfeer opzocht of contact met haar opnam
. “Ik had niet buiten school contacten met [verzoeker] .”In het gespreksverslag met [naam 2] wordt hier evenmin melding van gemaakt. Ter zake is ook geen ander bewijs geleverd, zodat SIC niet is geslaagd in dit onderdeel van de bewijsopdracht.
Seksuele intimidatie staat niet vast
2.20.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gestelde seksuele intimidatie door [verzoeker] , die de grondslag vormde voor het gegeven ontslag op staande voet, niet is komen vast te staan.
2.21.
Op basis van het voorgaande kan wel worden vastgesteld dat [verzoeker] zonder opdracht daartoe van SIC en tijdens werktijd - waarin hij voor zijn eigen klas diende te staan - [naam 1] met regelmaat opgezocht in het klaslokaal waar zij werkte. [verzoeker] heeft verklaard dat hij bij die gelegenheden met haar sprak over haar opleiding en haar hulp bood. [naam 1] heeft verklaard dat zij nooit om deze hulp heeft gevraagd. Niet ter discussie staat bovendien dat de school aan [verzoeker] niet de taak had opgedragen om zich met de stage of de opleidingsverplichtingen van [naam 1] te bemoeien. [naam 1] had een (andere) stagebegeleider op de school. Er was kortom geen enkele gegronde aanleiding voor [verzoeker] om [naam 1] op te zoeken in de klas of haar anderszins te benaderen. De verklaring die [verzoeker] hierover geeft, namelijk dat [naam 1] graag wilde dat hij haar begeleidde, staat op zichzelf en is bovendien in de relatie van [verzoeker] tot SIC, als zijn werkgever, niet van belang. Daarnaast staat vast dat [verzoeker] [naam 1] herhaaldelijk (weliswaar kort) heeft aangeraakt aan in elk geval haar armen en benen en met haar op 6 oktober 2022 in afzondering van de spreekkamer een gesprek heeft gevoerd. Ook is voldoende komen vast te staan dat [naam 1] van streek was na het gesprek met [verzoeker] . Zij is meteen daarna naar [naam 3] en vervolgens naar [naam 4] gegaan, zij was emotioneel en in tranen. Uitgaande van de verklaring van [verzoeker] was hij ‘
er een beetje klaar mee was’ dat [naam 1] haar afspraken jegens hem niet nakwam. Echter, [naam 1] hoefde deze - gestelde - afspraken ook niet na te komen. Zij hadden immers geen werkrelatie. Er was dus geen enkele gegronde reden om haar uit de klas te halen en ter verantwoording te roepen.
2.22.
Het aanraken - ook als dit amicaal bedoeld is - van een vrouwelijke collega, zeker een jonge stagiaire, en het zich afzonderen met haar in een vergaderruimte, zoals op 6 oktober 2022 geschiedde, is in strijd met de binnen de school geldende (religieuze) gedragsregels genoemd in de Gedragscode Personeel en het Protocol ongewenste omgangsvormen, zoals geciteerd in ro. 2.4 van voornoemde tussenbeschikking. Als onbetwist staat vast dat SIC [verzoeker] bij aanvang van zijn dienstverband op deze regels heeft gewezen en dat deze regels ook zijn te raadplegen via het intranet. Uit de proceshouding van [verzoeker] volgt dat hij het niet eens is met SIC dat hij zich van dergelijke gedragingen had moeten onthouden. Dit gedrag vormde niet de grond voor het ontslag op staande voet. De in de ontslagbrief van 2 november 2022 genoemde gedragingen worden immers in de sleutel geplaatst van seksuele intimidatie. Daarvoor is onvoldoende bewijs. Maar dat laat onverlet dat bij de weging van de waarde van de arbeidsovereenkomst in het kader van het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding deze omstandigheden wel een rol spelen. Hierop wordt hieronder (ro. 2.27) nader ingegaan.
[verzoeker] krijgt een vergoeding wegens onregelmatige opzegging
2.23.
Het door SIC gegeven ontslag op staande voet houdt geen stand omdat dit ontslag niet onverwijld is gegeven. Daarom heeft [verzoeker] recht op de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging (artikel 7:672 lid 11 BW). Zoals beslist bij voornoemde tussenbeschikking wordt deze vergoeding van € 10.117,62 bruto toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2022.
Transitievergoeding
2.24.
Nu het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en daarmee niet rechtmatig, heeft [verzoeker] in beginsel aanspraak op een transitievergoeding. Op het in artikel 7:673 lid 1 BW neergelegde recht van de werknemer op een transitievergoeding in de daar omschreven gevallen waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, bestaan enkele uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). Deze uitzonderingsgrond heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. (ECLI:NL:HR:2022:950).
2.25.
De door SIC gestelde seksuele intimidatie door [verzoeker] is niet bewezen. Het gedrag dat wel in voldoende mate is komen vast te staan (zie ro. 2.21) vormde niet de grond voor het ontslag op staande voet en haalt bovendien niet de hoge drempel van ernstige verwijtbaarheid. Dit betekent dat [verzoeker] aanspraak heeft op de gevraagde transitievergoeding van € 7.464,52 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
2.26.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 771.523,48 bruto.
Als uitgangspunt geldt dat op grond van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een ontslag op staande voet in strijd met de wettelijke regels wordt aan de zijde van de werkgever in beginsel geacht ernstig verwijtbaar te zijn. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar is, omdat in dit geval het ontslag niet onverwijld is gegeven.
2.27.
De hoogte van de billijke vergoeding moet worden bepaald aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.28.
Zoals hiervoor overwogen (ro. 2.22) gedroeg [verzoeker] zich niet conform de gedragsregels die binnen de [naam school] gelden. Het ligt daarom in de rede dat als [verzoeker] niet in het ontslag op staande voet zou hebben berust, de arbeidsovereenkomst op verzoek van SIC zou zijn ontbonden wegens (in elk geval) een verstoorde arbeidsrelatie. Ook in dat geval zou de arbeidsovereenkomst dus geen lang leven beschoren zijn, maar nog slechts enkele maanden hebben voortgeduurd. Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding houdt de kantonrechter ook rekening met de vergoeding wegens onregelmatig ontslag. Alles overziend wordt de billijke vergoeding vastgesteld op een bedrag van € 10.000,- bruto, zijnde (afgerond) ruim twee maandsalarissen.
Proceskosten
2.29.
Als grotendeels in het ongelijk gesteld zal SIC worden veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten wordt afgewezen. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden is plaats voor toekenning van deze daadwerkelijk gemaakte kosten. Het betreft dan gevallen waarin sprake is van misbruik van procesbevoegdheid dan wel onrechtmatig handelen. Dat van deze uitzonderlijke situatie sprake zou zijn is geenszins gebleken. De kantonrechter stelt de proceskosten dan ook vast op grond van de gebruikelijke tarieven, aan de kant van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 86,- aan griffierechten, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten, dus in totaal van € 1.035,-. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.30.
De beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de veroordelingen meteen mogen worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt SIC tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 10.117,62 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 november 2022 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt SIC tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 7.464,52 bruto en een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto;
3.4.
veroordeelt SIC in de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 1.035,-;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
33179