ECLI:NL:RBROT:2024:8926

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
11187004 VZ VERZ 24-6181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens werkweigering niet rechtsgeldig; arbeidsovereenkomst eindigt per 31 mei 2024

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, en de besloten vennootschap Surgerytimeistanbul B.V. (STI), vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing. De kern van het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat door STI aan [verzoekster] is gegeven op 6 mei 2024. Dit ontslag volgde op een eerdere opzegging van de arbeidsovereenkomst door STI op 1 april 2024, welke opzegging op 30 april 2024 was ingetrokken en opnieuw was opgezegd tegen 31 mei 2024.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat [verzoekster] op de dag van het ontslag niet op het werk was verschenen, maar dit niet kon worden aangemerkt als werkweigering. De rechter oordeelde dat er te veel onduidelijkheid was over de status van de arbeidsovereenkomst, vooral gezien het feit dat er een kort geding aanhangig was over de eerdere ontslagaanzegging. Bovendien had [verzoekster] aangegeven dat zij ziek was, wat ook een rol speelde in de beoordeling van de dringende reden voor ontslag.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2024 is geëindigd, omdat [verzoekster] niet tijdig heeft verzocht om vernietiging van de opzegging. De rechter heeft de vordering van [verzoekster] om haar weer toe te laten tot de werkvloer afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst al was geëindigd. Wel heeft de rechter bepaald dat [verzoekster] recht heeft op loon over de periode van 7 mei 2024 tot en met 31 mei 2024, met een wettelijke verhoging van 20%. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 11187004 VZ VERZ 24-6181
uitspraak: 3 september 2024
beschikking van de kantonrechter
in de zaken van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Surgerytimeistanbul B.V.,
gevestigd: Capelle aan den IJssel,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.A. Wensing.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ‘[verzoekster]’ en ‘STI’.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 1 juli 2024), met bijlagen;
 het verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 augustus 2024. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

2.De beoordeling

De kern van het geschil

2.1.
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verzoekster] is op 29 januari 2024 in dienst getreden bij STI in de functie van tandartsassistente, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden. Op 1 april 2024 heeft STI de arbeidsovereenkomst opgezegd. Die opzegging heeft zij vervolgens ingetrokken bij brief van 30 april 2024. In deze brief heeft zij de arbeidsovereenkomst (opnieuw) opgezegd tegen 31 mei 2024. Vervolgens heeft STI [verzoekster] op 6 mei 2024 op staande voet ontslagen. [verzoekster] vordert nu vernietiging van dat ontslag op staande voet. Volgens STI is het ontslag op terechte gronden gegeven. Voor het geval geoordeeld wordt dat het ontslag niet terecht was, verzoekt STI een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2024 is geëindigd, en subsidiair verzoekt zij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per 31 mei 2024 althans een door de kantonrechter te bepalen datum, op grond van verstoorde verhoudingen.
2.1.1.
Beide partijen krijgen op punten gelijk. Het ontslag op staande voet houdt geen stand, maar de opzegging tegen 31 mei 2024 wel. Die beslissingen worden hierna verder uitgelegd.
Het gegeven ontslag op staande voet
2.2.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of [verzoekster] terecht op staande voet is ontslagen. Haar vorderingen en verzoeken zijn immers gebaseerd op het uitgangspunt dat dat niet zo is.
2.2.1.
Voor de beantwoording van deze vraag geldt als kader dat in artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor een werkgever kunnen als dringende redenen worden aangemerkt zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [1] . Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen [2] .
2.2.2.
STI heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2024 ingetrokken en de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opnieuw, per 31 mei 2024, opgezegd. In hetzelfde e-mailbericht is [verzoekster] verzocht om op 6 mei 2024 haar werkzaamheden te hervatten [3] . Vast staat dat zij die dag niet is verschenen. STI heeft haar vervolgens op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief, gedateerd op 6 mei 2024 [4] , staat als reden voor het ontslag genoemd: “
Helaas heb ik moeten constateren maandag 06 mei 2024 om 9:00 niet op je werk bent verschenen ik beschouw dit als werkweigering. In het verleden heb ik je vele malen moet waarschuwen gelet hierop laat ik je weten op staande voet te moeten ontslaan. (…)
2.2.3.
In de gegeven omstandigheden kan het feit dat [verzoekster] op 6 mei 2024 niet op het werk is verschenen echter niet worden beschouwd als werkweigering. In een periode van slechts enkele weken had STI haar twee keer ontslag aangezegd. Ook was inmiddels een kort geding procedure aanhangig bij deze rechtbank over de eerste ontslagaanzegging. In deze omstandigheden past het niet om een werkneemster zonder enig overleg te sommeren weer op het werk te verschijnen en haar gelijk te ontslaan als zij dan niet komt. Er was op dat moment té veel onduidelijkheid en het had op de weg van STI gelegen om helderheid te verschaffen. Daar komt nog bij dat [verzoekster] stelt dat geen sprake was van werkweigering, maar van ziekte. De door STI eerder gestuurde waarschuwingen leggen, gelet op dit alles, onvoldoende gewicht in de schaal.
Dringende reden
2.3.
Van een dringende reden was op 6 mei 2024 dus geen sprake. STI is ten onrechte overgegaan tot het geven van een ontslag op staande voet. Het gegeven ontslag zal daarom worden vernietigd, zoals door [verzoekster] verzocht.
Verklaring voor recht
2.4.
De vraag is vervolgens of sprake is van een einde van de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2024 [5] , zoals STI betoogt. Dit is het geval.
2.4.1.
STI heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. [verzoekster] heeft namelijk niet schriftelijk ingestemd met de opzegging en STI beschikte evenmin over toestemming van het UWV. [verzoekster] heeft echter niet binnen de daarvoor geldende (verval-)termijn van twee maanden [6] een verzoek tot vernietiging van die opzegging ingediend [7] . Nu [verzoekster] niet tijdig vernietiging heeft verzocht, kan deze niet meer in rechte worden aangetast. Met andere woorden: de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2024 houdt stand. De door STI op dit punt gevraagde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
Toelating tot het werk
2.5.
[verzoekster] heeft ook verzocht om haar (weer) toe te laten tot de werkvloer. Gelet op het feit dat de arbeidsovereenkomst al op 31 mei 2024 is geëindigd, bestaat voor deze vordering geen grondslag. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Salaris vanaf 7 mei 2024
2.6.
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Daardoor heeft [verzoekster] ook na 6 mei 2024 recht op loon. De verplichting tot betaling van het loon eindigt op 31 mei 2024. De vordering van [verzoekster] op dit punt zal dan ook op de hierna te vermelden manier worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
2.7.
[verzoekster] vordert ook wettelijke verhoging over het achterstallige loon. In de omstandigheden van deze zaak wordt aanleiding gezien om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%. In die beslissing speelt een rol dat de wettelijke verhoging vooral bedoeld is als een prikkel om het loon op tijd te betalen en niet zozeer als schadevergoeding.
Verstrekken salarisspecificatie
2.8.
STI is gehouden tot het verstrekken van een salarisspecificatie over de maand mei 2024 [8] . Zij zal op de hierna te vermelden manier worden veroordeeld tot afgifte daarvan. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden.
Proceskosten
2.9.
Beide partijen worden op punten in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het door STI op 6 mei 2024 gegeven ontslag op staande voet;
3.2.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2024 is geëindigd;
3.3.
veroordeelt STI tot betaling van het netto equivalent van het brutosalaris van [verzoekster] van € 3.210,13 per maand (exclusief toeslagen) over de periode van 7 mei 2024 tot en met 31 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 20%;
3.4.
veroordeelt STI om aan [verzoekster] een salarisspecificatie te vertrekken over de maand mei 2024;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.Artikel 7:678 lid 1 BW
2.Hoge Raad 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849
3.Zie bijlage 11 bij het verzoekschrift
4.Bijlage 12 bij het verzoekschrift
5.Zie bijlage 11 bij het verzoekschrift
6.Artikel 7:686a lid 4 BW
7.Artikel 7:681 BW
8.Artikel 7:626 BW