ECLI:NL:RBROT:2024:8925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
11068272 VZ VERZ 24-4313
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen ICTS B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was van 15 april 2022 tot 28 februari 2024 in dienst bij ICTS als Finance Manager, met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 30 juni 2024. De overeenkomst bevatte echter geen tussentijdse opzegmogelijkheid. De werknemer heeft de overeenkomst tussentijds opgezegd, wat ICTS betwistte. ICTS vorderde een vergoeding wegens onregelmatige opzegging op basis van artikel 7:677 lid 4 BW, omdat de werknemer niet gerechtigd was om de overeenkomst op te zeggen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2024 heeft de werknemer aangevoerd dat ICTS instemde met zijn opzegging, maar de kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een instemming van ICTS. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een vergoeding verschuldigd was aan ICTS, gelijk aan het loon over de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 juni 2024. De kantonrechter honoreerde ook een verzoek van de werknemer om de vergoeding te matigen tot de wettelijke ondergrens, gezien de korte duur van het dienstverband.

Daarnaast heeft ICTS gevorderd om bedragen die de werknemer aan zichzelf had uitbetaald, terug te vorderen. De kantonrechter oordeelde dat deze betalingen niet onverschuldigd waren, omdat de werkgever verplicht is om de financiële afwikkeling van een dienstverband te regelen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11068272 VZ VERZ 24-4313
uitspraak: 24 juli 2024
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ICTS B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.H. Doornbos,
tegen
[verweerder],woonplaats: [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. J.B. Kloosterman.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ICTS en [verweerder].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ontvangen op 24 april 2024, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de aanvullende producties van de zijde van ICTS;
  • de aanvullende productie van de zijde van [verweerder];
  • de spreekaantekeningen van mr. Doornbos;
  • de aantekeningen van mr. Kloosterman.
2.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 26 juni 2024. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Het geschil van partijen en de beoordeling daarvan

Kern van het geschil

2.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om het volgende. [verweerder] is van 15 april 2022 tot 28 februari 2024 in dienst geweest bij ICTS in de functie van Finance Manager. Tussen partijen bestond een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die als einddatum 30 juni 2024 had. Deze overeenkomst bevatte geen tussentijdse opzegmogelijkheid. Volgens ICTS kon [verweerder] de overeenkomst daarom niet opzeggen tegen 28 februari 2024 en zij vordert nu, na wijziging van haar verzoeken ter zitting, betaling van de vergoeding in verband met onregelmatige opzegging. Ook vordert zij terugbetaling van de eindafrekening.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
2.2.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds heeft beëindigd, terwijl partijen de mogelijkheid daartoe niet waren overeengekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW [1] is [verweerder] daarom een vergoeding verschuldigd aan ICTS.
2.2.1.
Volgens [verweerder] hoeft hij geen vergoeding te betalen, omdat ICTS heeft ingestemd met zijn opzegging. ICTS betwist dat zij heeft ingestemd.
2.2.2.
Vast staat dat [verweerder] zijn opzegging op 31 januari 2024 eerst telefonisch heeft medegedeeld aan [naam]. Vervolgens heeft hij zijn opzegging per e-mail schriftelijk bevestigd [2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam] verklaard dat hij al tijdens het telefoongesprek met [verweerder] te kennen heeft gegeven dat [verweerder] een overeenkomst voor bepaalde tijd zonder opzegmogelijkheid had en dat hij [verweerder] heeft geadviseerd om dit te overleggen met zijn raadsman. [verweerder] heeft in reactie daarop verklaard dat [naam] inderdaad tegen hem heeft gezegd dat hij van mening was dat partijen nog een contract hadden. [verweerder] wijst op de e-mail van 16 februari 2024, waarin ICTS aan de collega’s bericht dat [verweerder] zijn carrière buiten ICTS voort gaat zetten en op het feit dat op 19 februari 2024 al een vervanger voor hem was gevonden, aan wie hij zijn werk heeft overgedragen. Hieruit leidt [verweerder] af dat hij mocht aannemen dat zijn opzegging akkoord was. Gelet echter op de telefonische mededeling van [naam] en de mail van 8 februari 2024, waarin ICTS mededeelt dat dhr. [naam] de verdere zaken zo snel mogelijk met [verweerder] zal bespreken, had het [verweerder] duidelijk moeten zijn dat ICTS niet zonder meer instemde met zijn opzegging. Uit de e-mail van 16 februari 2024 en het aanstellen van een vervanger kan niet meer worden afgeleid dan dat ICTS heeft gehandeld ten aanzien van de gevolgen van de opzegging voor haar bedrijf. Het aanvaarden dat een werknemer opzegt en daar naar handelen is echter wezenlijk anders dan ook
instemmenmet die opzegging.
2.2.3.
Kortom: in de gegeven omstandigheden mocht [verweerder] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat ICTS instemde met zijn opzegging. Hij heeft als gevolg daarvan opgezegd, terwijl dit op grond van de overeenkomst niet mogelijk was en is daardoor de hiervoor genoemde vergoeding verschuldigd geworden. Deze bedraagt het loon over de tijd dat de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd, als deze van rechtswege was geëindigd. Dat is dus een bedrag ter hoogte van het loon over de periode van 1 maart 2024 tot en met 30 juni 2024.
Beroep op redelijkheid en billijkheid slaagt niet
2.3.
[verweerder] heeft als verweer aangevoerd dat het toekennen van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Onder omstandigheden kan een beroep op deze wettelijke regeling onaanvaardbaar zijn. De regeling met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding is echter van dwingendrechtelijke aard en bevat in zichzelf al de mogelijkheid tot matiging. Met het buiten werking stellen van deze wettelijke bepaling moet dus terughoudend worden omgegaan. Met andere woorden: de lat ligt hoog.
2.3.1.
[verweerder] voert aan dat hij gedurende zijn dienstverband een (zeer) hoge werkdruk heeft ervaren en dat ICTS niet daadwerkelijk schade heeft geleden door zijn opzegging. Dit laatste element speelt op grond van vaste jurisprudentie geen rol en de door hem ervaren werkdruk legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan de hiervoor omschreven eisen te voldoen. Zijn verweer op dit punt slaagt dus niet.
Het beroep op matiging slaagt
2.4.
[verweerder] heeft meer subsidiair verzocht om een toe te kennen vergoeding te matigen. Dit verzoek wordt gehonoreerd tot de wettelijke ondergrens, te weten een vergoeding tot betaling van het loon over een periode van drie maanden. In die beslissing speelt mee dat het dienstverband van [verweerder] relatief kort heeft geduurd, nog geen twee jaar, waardoor een toekenning van een bedrag ter hoogte van het loon over vier maanden hem onevenredig zwaar treft.
De berekening van de vergoeding
2.5.
Partijen zijn verdeeld over de vraag wat moet worden verstaan onder het loon dat dient als grondslag voor de berekening van de vergoeding. ICTS merkt terecht op dat hierover in rechtspraak en literatuur verdeeldheid bestaat, maar dat in ieder geval de vakantiebijslag hiertoe behoort. De bijtelling voor de auto wordt echter buiten beschouwing gelaten. Dit is namelijk een fictief bedrag dat bij het maandelijkse loon wordt opgeteld, waarover [verweerder] belasting betaalt en daarmee geen ‘bedongen loon’.
2.5.1.
Gelet hierop wordt een bedrag van € 22.680,- (€ 7.000,- x 1,08 x 3 maanden) toegekend. De wettelijke rente hierover is toewijsbaar vanaf 29 februari 2024.
Terugbetaling eindafrekening
2.6.
Volgens ICTS heeft [verweerder] ook zonder toestemming betalingen aan zichzelf gedaan en daarmee zijn bevoegdheid misbruikt. Het gaat om uitbetaling c.q. eindafrekening van vakantiedagen en vakantiebijslag [3] . ICTS vordert terugbetaling van die bedragen, omdat [verweerder] niet gerechtigd was om deze aan zichzelf te betalen.
2.6.1.
De vordering van ICTS wordt aldus begrepen dat zij stelt dat de bedragen onverschuldigd zijn betaald aan [verweerder]. Van een onverschuldigde betaling is sprake als deze is verricht zonder rechtsgrond, dus zonder dat hier een rechtsverhouding aan ten grondslag ligt.
2.6.2.
Wanneer een dienstverband eindigt, zoals in deze zaak het geval [4] , moet de werkgever dit financieel afwikkelen. Dit is een verbintenis voor ICTS. De betaalde bedragen zijn daarom niet onverschuldigd betaald. Dat [verweerder] hier mogelijk geen toestemming voor had, maakt dit niet anders.
2.6.3.
Voor zover ICTS heeft betoogd dat het saldo aan afgerekende vakantiedagen niet klopt, is die stelling onvoldoende onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen, omdat een werkgever een deugdelijke vakantie-administratie moet bijhouden.
2.6.4.
ICTS stelt dat verder nog zij de eindafrekening had willen verrekenen met schade die zij heeft geleden. Deze schade kan zij thans nog niet begroten en zal later worden verhaald, zo stelt zij. Daarmee heeft zij op dit moment dus geen opeisbare, verrekenbare vordering.
2.6.5.
Dát sprake is van onverschuldigde betaling en voor welk bedrag is gelet op dit alles niet gebleken. Deze vordering wordt daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd afgewezen.
Proceskosten
2.7.
Beide partijen zijn op punten in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerder] om binnen 14 dagen na vandaag aan ICTS te betalen een bedrag van € 22.680,- aan vergoeding wegens het voortijdig opzeggen van zijn arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch, 16 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:537, voor de wetsgeschiedenis op dit punt
2.Producties 4 en 5 bij verzoekschrift
3.Productie 14 bij verzoekschrift
4.Artikel 17 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en artikel 7:641 BW