ECLI:NL:RBROT:2024:8765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10327858 \ CV EXPL 23-526 en 10628334 \ CV EXPL 23-2825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade aan huurwoning na politie-inval

In deze zaak vorderde de woningstichting Woonkracht10 van de huurder, die in Zwijndrecht woont, betaling van schade aan de voordeur van de huurwoning. De schade was ontstaan na een politie-inval waarbij de zoon van de huurder was aangehouden. De kantonrechter oordeelde dat de huurder aansprakelijk was voor de reparatiekosten, omdat zij ervoor had gekozen haar zoon, die eerder in aanraking was gekomen met de politie, in de woning te laten wonen. De huurder had de politie in vrijwaring opgeroepen, omdat deze volgens haar verantwoordelijk was voor de schade. De politie had echter telefonisch toezeggingen gedaan dat de schade vergoed zou worden, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurder niet op deze toezeggingen had mogen vertrouwen. De huurder werd veroordeeld om een bedrag van € 1.452,59 te betalen aan Woonkracht10, inclusief wettelijke rente en proceskosten. In de vrijwaringszaak werd de politie veroordeeld om aan de huurder te betalen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak was veroordeeld, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummers: 10327858 \ CV EXPL 23-526 (hoofdzaak)
10628334 \ CV EXPL 23-2825 (vrijwaring)
datum uitspraak: 1 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak (10327858 \ CV EXPL 23-526) van
Stichting Woonkracht10,
vestigingsplaats: Zwijndrecht,
eiseres,
gemachtigde: Wouters Gerechtsdeurwaarder & Incasso's,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Zwijndrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
en in de vrijwaringszaak (10628334 \ CV EXPL 23-2825) van
[gedaagde],
woonplaats: Zwijndrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Nationale Politie,
vestigingsplaats: Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.P. Ceulen.
De partijen worden hierna ‘Woonkracht10’, ‘ [gedaagde] ’ en ‘de Politie’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in de hoofdzaak bestaat uit de volgende processtukken:
  • het vonnis in incident van 29 juni 2023 met de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] , met producties.
1.2.
Het dossier in de vrijwaringszaak bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 juli 2023;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van de Politie van 26 januari 2024, met bijlagen;
  • de akte van de Politie van 7 maart 2024, met bijlage;
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 4 april 2024.
1.3.
Beide zaken zijn op 8 februari 2024 tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens Woonkracht10 aanwezig [persoon A] , bijgestaan door [persoon B] van Wouters Gerechtsdeurwaarder en Incasso’s. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. J.M.C. Wessels. Namens de Politie was [persoon C] , schadecoördinator bij de Politie, aanwezig, bijgestaan door mr. E.P. Ceulen en mr. S. Velers.
1.4.
De zaken zijn vervolgens aangehouden, omdat de Politie in de vrijwaringszaak in de gelegenheid is gesteld om een akte te nemen. [gedaagde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een antwoordakte te nemen.

2.De beoordeling in de hoofdzaak

2.1.
[gedaagde] huurt van Woonkracht10 de woning gelegen aan de [adres] te Zwijndrecht (hierna: de woning). De Politie heeft in de nacht van 5 op 6 maart 2019 een inval gedaan in de woning in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van [gedaagde] . De zoon stond in de Basisregistratie Personen op het adres van de woning ingeschreven en is bij de inval ook aangehouden in de woning. Ook is de woning door de Politie doorzocht. Er zijn wapens en pepperspray in beslag genomen. De Politie heeft bij de inval de voordeur en het slot beschadigd. Woonkracht10 stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de reparatiekosten moet vergoeden die Woonkracht10 heeft moeten maken. [gedaagde] betwist dat, want volgens haar komen deze kosten voor rekening van de Politie.
2.2.
Woonkracht10 vordert tegen deze achtergrond dat [gedaagde] wordt veroordeeld om een bedrag van € 1.452,59 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.179,96 vanaf 2 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Het gevorderde bedrag van € 1.452,59 bestaat uit een bedrag van € 1.162,46 aan hoofdsom, € 214,16 aan incassokosten en € 75,97 aan kennelijk tot 2 februari 2023 (de dag der dagvaarding) berekende rente.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de reparatiekosten van de voordeur, aangezien de Politie aanleiding heeft gehad om de woning binnen te vallen. [gedaagde] heeft ervoor gekozen haar zoon, die in het verleden veelvuldig in aanmerking is geweest met politie en justitie, toch in de woning te laten wonen, zodat het voor haar rekening en risico komt dat haar zoon, die verdacht werd van een overval (en later overigens is veroordeeld voor poging tot afpersing en oplichting in vereniging), de Politie aanleiding heeft gegeven de woning binnen te treden om hem aan te houden. Aldus is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit (de algemene voorwaarden bij) de huurovereenkomst en de wet om zich als goed huurder te gedragen. Overigens is in artikel 12 van de algemene voorwaarden en in artikel 7:219 BW ook met zoveel woorden bepaald dat de huurder jegens de verhuurder op dezelfde wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is voor de gedragingen van hen die vanwege huurder het gehuurde gebruiken, in dit geval het gedrag van haar zoon dat de Politie aanleiding heeft gegeven om de woning binnen te treden. Dat [gedaagde] de concrete inval niet hoefde te verwachten, maakt dit niet anders. Dat gebreken aan de voordeur op grond van artikel 5 van de algemene voorwaarden voor rekening van de verhuurder komen, zoals [gedaagde] nog heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af, aangezien daarop als uitzondering is genoemd de situatie dat het herstel uitgaven vereist die op grond van de wet of de huurovereenkomst voor rekening van huurder komen, zoals hier het geval is. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden en artikel 7:218 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade, zodat zij veroordeeld zal worden om de hoofdsom van € 1.162,46 aan Woonkracht10 te betalen.
2.4.
De incassokosten van € 214,16 zullen worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
2.5.
De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, omdat Woonkracht10 voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De gevorderde rente vanaf 2 februari 2023 zal over een bedrag van € 1.162,46 worden toegewezen, omdat Woonkracht10 tijdens de zitting heeft verklaard dat [gedaagde] al een bedrag van € 17,50 heeft betaald.
2.6.
[gedaagde] zal veroordeeld worden om de proceskosten te betalen, omdat zij de in het ongelijk gestelde partij is (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Woonkracht10 op € 130,66 aan dagvaardingskosten, € 322,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 962,66. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
2.7.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van die uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

3.De beoordeling in de vrijwaringszaak

3.1.
[gedaagde] stelt dat de Politie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de woning binnen te vallen om haar zoon aan te houden. De Politie had ervoor kunnen kiezen om bij de woning aan te bellen in plaats van binnen te vallen. Ook had de politie de keuze om de zoon op te roepen om naar het politiebureau te komen. Er waren volgens [gedaagde] geen aanwijzingen dat de zoon aan een oproep niet zou meewerken. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de Politie tweemaal heeft bevestigd dat zij de kosten van het herstel van haar voordeur voor haar rekening zou komen.
3.2.
[gedaagde] vordert gelet hierop in de vrijwaringszaak dat de Politie veroordeeld wordt om te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak veroordeeld wordt om aan Woonkracht10 te betalen en dat de Politie veroordeeld wordt in de proceskosten. De Politie heeft betwist tot schadevergoeding gehouden te zijn. In verband met de toezeggingen heeft de Politie onder meer aangevoerd dat die onbevoegd zijn gedaan en dat [gedaagde] daar niet op heeft mogen vertrouwen.
3.3.
De kantonrechter ziet aanleiding allereerst in te gaan op de door [gedaagde] gestelde toezeggingen van de Politie dat de schade zou worden vergoed. Daarbij zij vooropgesteld dat het door de Politie in dit verband genoemde bestuursrechtelijke vertrouwensbeginsel als zodanig niet aan de orde is, aangezien het hier niet gaat om schadevergoeding in verband met, kort gezegd, bestuursrechtelijke besluitvorming als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. [gedaagde] heeft zich ook niet beroepen op bestuursrechtelijk handelen door de Politie als bestuursorgaan, maar op civielrechtelijke toezeggingen namens de Politie als rechtspersoon. Uit de aard der zaak staat het de Politie in het algemeen vrij toezeggingen te doen bepaalde betalingen te zullen doen.
3.4.
De aan het vertrouwensbeginsel ten grondslag liggende overwegingen zijn in de context van de civielrechtelijke vertegenwoordiging neergelegd in artikel 3:61, tweede lid, BW. Daarin is bepaald dat indien een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep kan worden gedaan. Voor toerekening van de schijn van volmachtverlening kan ook plaats zijn ingeval de wederpartij, in dit geval [gedaagde] , gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die de vertegenwoordigde, in dit geval de Politie, betreffen, die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Van zodanige feiten en omstandigheden kan ook sprake zijn ingeval van een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie (arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1456). Naar het oordeel van de kantonrechter doet deze situatie zich voor. Hij overweegt daartoe het volgende.
3.5.
[gedaagde] heeft geluidsopnamen van twee op 6 maart 2019 gevoerde telefoongesprekken met de politiemedewerkers overgelegd. In het eerste gesprek, met politiemedewerker [persoon D] van de politie Papendrecht/Zwijndrecht, vertelt [gedaagde] dat de woningstichting haar naar de politie verwijst. Ze noemt haar adres, de aanhouding die ochtend van haar zoon en dat haar vriend ook is meegenomen, en wapens en munitie als reden voor de aanhouding. [persoon D] vertelt haar dat zij de timmerman of sleutelboer moet bellen en de rekening naar de politie kan sturen, omdat de politie niet gaat regelen dat er een timmerman of sleutelboer komt. Als [gedaagde] vraagt of het via de woningstichting gaat, antwoordt [persoon D] : “Misschien dat hun dat ook voor u doen. Kijk de rekening zullen wij moeten gaan betalen. Als wij de schade hebben veroorzaakt, gaan wij de rekening betalen, dat is helder. (…) De rekening stuurt u gewoon naar de politie. Daar heeft de woningbouw wel gelijk in: het zijn niet hun kosten, het zijn de kosten van de politie.” Gevraagd of de kosten dus niet voor haarzelf zijn, antwoordt [persoon D] ontkennend: “nee, nee, nee, nee, nee.” Het zou volgens hem wel netjes zijn als de woningbouw het voor haar regelt. Daar krijgt [gedaagde] dan een rekening van en die moet zij naar de politie sturen en daarbij zeggen dat er door de politie schade aan de deur is veroorzaakt bij de aanhouding van haar zoon, aldus [persoon D] , “en dan wordt het vergoed. Dat is de procedure.”
3.6.
In het tweede gesprek wordt [gedaagde] teruggebeld door politiemedewerker mevrouw [persoon E] van de politie Drechtsteden-Buiten, nadat [gedaagde] eerder op zoek was geweest naar de rechercheur “ [persoon F] ” die die ochtend bij haar thuis was geweest. [persoon E] weet: “Het waren collega’s uit Dordrecht die bij u geweest zijn en dit verzoekje hadden ze naar ons gestuurd.” Vervolgens vertelt [gedaagde] dat zij een inval heeft gehad voor haar zoon, maar dat haar vriend ook is meegenomen. Zij vertelt dat de woonstichting en de politie naar elkaar verwijzen, dat een collega van [persoon E] heeft gezegd dat zij de facturen naar de politie moet sturen en dat het dan wordt vergoed, terwijl de recherche had gezegd dat zij de kosten zelf moest betalen. [persoon E] reageert dat zij een hulpofficier van justitie binnen heeft zitten en het voor de zekerheid even zal navragen. Als zij na enige tijd weer aan de telefoon komt, vertelt zij: “Rekening mag gewoon naar de politie hoor” en vraagt zij of zij [gedaagde] daartoe een antwoordnummer zal geven, van de politie-eenheid Rotterdam. Nadat zij dat gegeven heeft, vraagt zij ook nog: “Zal ik u een nummer geven waaronder het hier is vastgelegd, kan u dat erbij zetten, dan hoeven ze niet te zoeken waar het voor is.” Op de vraag van [gedaagde] of het dan gewoon door de politie wordt vergoed, antwoord [persoon E] tot slot: “Ja, daar zijn we voor verzekerd.”
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [gedaagde] overgelegde geluidsopnames van de twee telefoongesprekken klip en klaar volgt dat de betreffende politiemedewerkers toezeggen dat de Politie de kosten voor het herstellen van de voordeur zou vergoeden.
3.8.
Anders dan de Politie ter zitting en in haar akte na de zitting heeft betoogd, bevatten de gesprekken geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de politiemedewerkers kennelijk dachten dat het ging om een noodreparatie of om een claim van Woonkracht10 (als “onschuldige derde”) jegens de Politie. Uit de opmerking van [persoon D] in het telefoongesprek dat de woonstichting de reparatie misschien kan regelen, volgt, anders dan de Politie heeft betoogd, juist niet dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een rekening en schadevergoedingsverzoek van (“onschuldige derde”) Woonkracht10 aan de Politie ging, zoals hij volgens de Politie inmiddels heeft toegelicht. Hij ging er juist vanuit dat als Woonkracht10 de reparatie al regelde, de rekening daarvoor bij [gedaagde] zou belanden. Eerder in het gesprek had hij bovendien juist duidelijk gemaakt dat de Politie de reparatie niet ging regelen en dat [gedaagde] dat moest doen en de rekening naar de Politie kon sturen.
Uit het gesprek met [persoon E] blijkt dat Woonkracht10 de herstelkosten heeft gemaakt – daarover bestaat geen verschil van mening tussen partijen – maar ook dat een collega van [persoon E] heeft gezegd dat [gedaagde] de facturen naar de politie moet sturen. Dit impliceert dat Woonkracht10 de facturen bij [gedaagde] heeft neergelegd en opnieuw niet, zoals de Politie lijkt te betogen, dat het gaat om facturen die Woonkracht10 als “onschuldige derde” bij de Politie heeft neergelegd, wat ook niet het geval is.
3.9.
Anders dan de Politie heeft betoogd, is de standpuntbepaling ook niet onder voorwaarden gedaan – in het bijzonder ook niet onder de voorwaarde dat de rekening na inzending naar het genoemde antwoordnummer nog door een andere afdeling beoordeeld moest worden, zoals de Politie nog heeft betoogd – of zelfs maar aarzelend, maar stellig en kennelijk welbewust en ook herhaaldelijk, door verschillende politiemedewerkers, ten dele na navraag. Daarbij beschikte de Politie over kennis van de zaak waar het om ging: [gedaagde] gaf zelf de essentiële informatie over de politie-inval en in het tweede gesprek gaf de agent nota bene op eigen initiatief een zaaknummer waaronder de zaak bekend is bij de Politie.
3.10.
Bij dit alles kan [gedaagde] geen kwade trouw worden verweten. Het is alleszins voorstelbaar dat zij zich afvraagt waarom zij, na een kennelijke mededeling van die strekking door een rechercheur, de herstelkosten moet dragen en daarover nadere opheldering wil. Daarbij heeft [gedaagde] in het tweede gesprek, met [persoon E] , nota bene expliciet vermeld dat een rechercheur haar heeft gezegd dat de kosten voor haar rekening komen en daarmee openheid van zaken gegeven. Het was aan de politiemedewerkers met wie [gedaagde] sprak om nadere informatie te vragen als zij die van belang achtten. Waar zij dat niet hebben gedaan, kan de Politie niet achteraf aan [gedaagde] tegenwerpen dat zij had moeten bedenken welke aanvullende informatie waar de Politie niet aan dacht en die ten dele juist in de kennissfeer van de Politie lag (bijvoorbeeld de precieze verdenkingen jegens de zoon), toch van belang was en door haar gedeeld moest worden. De Politie onderbouwt voorts niet dat [gedaagde] tijdens het verhoor van 13 maart 2019 aan rechercheur [persoon F] opnieuw vragen heeft gesteld over de kosten, waaruit volgens de Politie zou volgen dat [gedaagde] zelf ook dacht dat de Politie geen duidelijk standpunt had ingenomen. Dat [gedaagde] nadere vragen heeft gesteld volgt niet uit het proces-verbaal van het verhoor van 13 maart 2019 en de Politie heeft evenmin een verklaring van de rechercheur overgelegd waarin kan volgen dat [gedaagde] hem opnieuw vragen stelde over de kosten en dat hij gezegd heeft dat zij daar zelf verantwoordelijk voor is. Overigens valt wanneer er eenmaal een in rechte te honoreren toezegging is gedaan, ook niet in te zien hoe de Politie daar later naar believen weer op zou kunnen terugkomen.
3.11.
De Politie heeft onbetwist aangevoerd dat slechts de afdeling Schadecoördinatie intern bevoegd is om te beslissen op verzoeken tot schadevergoeding. In dit geval is er naar het oordeel van de kantonrechter echter sprake van gerechtvaardigd vertrouwen door [gedaagde] op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die de vertegenwoordigde, in dit geval de Politie, betreffen, die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Daarbij is van belang, in de eerste plaats, dat juist van de Politie een zorgvuldig opereren binnen de gegeven bevoegdheden mag worden verwacht. Tevens is van belang dat niet sprake is van één enkele vergissing of
slip of the tonguevan een enkele politiemedewerker, maar dat verschillende politiemedewerkers – ook als is verteld dat een rechercheur van mening is dat de schade voor rekening van [gedaagde] moet komen – [gedaagde] verzekeren dat de rekening door de Politie zal worden vergoed en dat geen van hen haar vertelt dat daar een specifieke afdeling over gaat. Daar komt nog bij dat zelfs wanneer navraag wordt gedaan – en [gedaagde] heeft ervan uit mogen gaan dat nu juist navraag zou worden gedaan bij iemand die erover kan oordelen, zeker als erbij wordt gezegd dat sprake is van een hulpofficier van justitie – de toezegging wordt bevestigd.
Wanneer veronderstellenderwijze met de Politie wordt aangenomen dat onder de gegeven omstandigheden een rechtvaardigingsgrond bestond voor het veroorzaken van de schade en dat geen sprake is van onevenredig nadeel dat op grond van het gelijkheidsbeginsel niet voor rekening van [gedaagde] mag komen, dan is dit geen algemene kennis die maakt dat [gedaagde] had moeten beseffen dat de toezeggingen niet konden kloppen. Verder ligt de organisatie van het omgaan met schadevergoedingsverzoeken volledig in de risicosfeer van de Politie. Het is aan de Politie om zijn medewerkers te instrueren hierover geen toezeggingen te doen en om slechts navraag te doen bij de bevoegde afdeling, dan wel verzoekers rechtstreeks naar die afdeling te verwijzen. Zowel het een als het ander is kennelijk niet, althans niet adequaat geschied en [persoon D] , [persoon E] en de geraadpleegde hulpofficier van justitie (volgens de Politie mogelijk opnieuw [persoon D] ) hebben zelf duidelijke toezeggingen gedaan, zonder te wijzen op hun onbevoegdheid en zonder te verwijzen naar de volgens de Politie wel bevoegde afdeling of personen. Ook overigens zijn er geen omstandigheden gebleken die afbreuk doen aan het gerechtvaardigde vertrouwen van [gedaagde] op de toezeggingen van de Politie. Nu het om toezeggingen gaat, is “eigen schuld” – van belang bij schadevergoedingsverbintenissen – ten slotte niet aan de orde.
3.12.
Slotsom is dat de Politie veroordeeld moet worden om aan [gedaagde] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak wordt veroordeeld om aan Woonkracht10 te betalen.
3.13.
De Politie zal veroordeeld worden om de proceskosten te betalen, omdat zij de in het ongelijk gestelde partij is (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 86,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 596,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. Er worden geen dagvaardingskosten toegewezen, omdat [gedaagde] met een toevoeging procedeert. Ook wordt er geen salarispunt toegekend voor de akte na de mondelinge behandeling, omdat deze het gevolg was van het niet tijdig door [gedaagde] aan de Politie overleggen van de geluidsopnames van de twee telefoongesprekken en van de dagvaarding in de hoofdzaak, terwijl zij deze in de dagvaarding in de vrijwaringsprocedure wel als herhaald en ingelast beschouwde.
3.14.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van die uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

4.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonkracht10 te betalen € 1.452,59 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.162,46 vanaf 2 februari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Woonkracht10 worden begroot op € 962,66;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak:
4.5.
veroordeelt de Politie om aan [gedaagde] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde] in de hoofdzaak wordt veroordeeld om aan Woonkracht10 te betalen;
4.6.
veroordeelt de Politie in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 596,-;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
31688