ECLI:NL:RBROT:2024:8639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/10/671953 / HA ZA 24-54
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van een Turks gerechtelijk betalingsbevel in Nederland

In deze zaak vordert eiser [persoon A] de erkenning en tenuitvoerlegging van een Turks gerechtelijk betalingsbevel tegen gedaagde [persoon B]. Het betalingsbevel betreft een lening van € 300.000,00 die [persoon A] aan [persoon B] heeft verstrekt. [persoon B] heeft in Turkije geprocedeerd tegen het betalingsbevel, maar de Turkse rechtbanken hebben het bevel in stand gehouden. Aangezien [persoon B] in Turkije geen verhaal biedt, maar in Nederland wel, wil [persoon A] het betalingsbevel hier ten uitvoer leggen. De rechtbank Rotterdam oordeelt dat het Turkse betalingsbevel en de bijbehorende uitspraken van de Turkse rechtbanken erkend moeten worden in Nederland. De rechtbank concludeert dat de Turkse procedure voldoet aan de eisen van behoorlijke rechtspleging en dat erkenning niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag dat in het betalingsbevel is vermeld, vermeerderd met rente en proceskosten. Daarnaast wordt de vordering van [persoon B] tot opheffing van de conservatoire beslagen afgewezen, omdat [persoon A] belang heeft bij handhaving van deze beslagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671953 / HA ZA 24-54
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende in Karaman (Turkije),
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Besli te Ede,
tegen
[persoon B],
wonende in Bleiswijk,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N. Kose-Albayrak te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.
De zaak in het kort
In deze zaak moet [persoon B] op grond van een Turks gerechtelijk betalingsbevel een aan hem geleend bedrag aan [persoon A] terugbetalen. Over dit gerechtelijke betalingsbevel heeft [persoon B] in Turkije geprocedeerd, wat tot twee uitspraken van Turkse rechtbanken heeft geleid. Strekking van die twee uitspraken is dat het gerechtelijke betalingsbevel in stand blijft. Omdat [persoon B] in Turkije geen verhaal biedt maar in Nederland wel, wil [persoon A] het gerechtelijke betalingsbevel in Nederland ten uitvoer leggen. De vraag die in deze zaak nu speelt is of het gerechtelijke betalingsbevel en de Turkse uitspraken door de Nederlandse rechter moeten worden erkend. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en veroordeelt [persoon B] (onder meer) tot betaling van het bedrag dat in het gerechtelijke betalingsbevel staat vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 december 2023, met producties 1 tot en met 18,
  • het exploot van rectificatie van 3 januari 2024,
  • de conclusie van antwoord, met een productie,
  • de brief van de rechtbank van 12 maart 2024 met daarin een oproep voor een mondelinge behandeling op 8 mei 2024,
  • de brief van de rechtbank van 29 maart 2024 met daarin een zittingsagenda,
  • de akte aan de zijde van [persoon A] , tevens houdende wijziging vermeerdering van eis, met producties 19 tot en met 26,
  • het B8-formulier aan de zijde van [persoon B] van 29 april 2024, met een productie,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 mei 2024,
  • de op 23 mei 2024 gehouden voortzetting van de mondelinge behandeling,
  • de spreekaantekeningen van mr. Besli.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] heeft aan [persoon B] een geldbedrag geleend. Over de hoogte van het geleende bedrag zijn partijen het niet eens. Volgens [persoon A] heeft hij aan [persoon B] € 300.000,00 geleend, terwijl [persoon B] meent dat het geleende bedrag € 100.000,00 is.
2.2.
Voor de verstrekte lening hebben partijen in het Turks een ‘senet’ opgesteld. Dat is een Turks rechtsfiguur dat zich in grote lijnen laat vergelijken met een schuldbekentenis. In de senet verklaart [persoon B] dat hij aan [persoon A] € 300.000,00 zal betalen.
2.3.
Om voor de senet een executoriale titel te verkrijgen moet bij de incassoafdeling van een Turkse overheidsinstantie (hierna: de incassoafdeling) een verzoek ingediend worden om aan de senet executierechten toe te kennen. Vervolgens betekent de incassoafdeling aan de schuldenaar een gerechtelijk betalingsbevel ter hoogte van het bedrag dat volgens de senet is verschuldigd. Indien de schuldenaar bezwaar heeft tegen het betalingsbevel, moet hij dit bezwaar kenbaar maken binnen vijf dagen na de rechtsgeldige betekening van het gerechtelijke betalingsbevel.
2.4.
Bij vonnis van 3 november 2016 heeft de 5e handelskamer voor handelszaken te Istanbul het verzoek van [persoon A] ingewilligd om conservatoir beslag te mogen leggen op
“roerende en onroerende goederen, evenals rechten en vorderingen van derden die voldoende zijn om aan de schuld te voldoen”.
2.5.
In november 2016 heeft [persoon A] bij het 7e Uitvoerend Directoraat van Istanbul (een Turkse overheidsinstantie die als incassoafdeling fungeert) een verzoek ingediend om aan de senet executierechten toe te kennen.
2.6.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het 7e Uitvoerend Directoraat [persoon B] bevolen om een bedrag van € 300.000,00 vermeerderd met 3% rente op jaarbasis te betalen binnen 10 dagen na kennisgeving, met daarbij de vermelding dat [persoon B] de mogelijkheid heeft om daartegen bezwaar te maken binnen vijf dagen na kennisgeving. Het gerechtelijke betalingsbevel is op 1 december 2016 betekend op een in Turkije gelegen adres van [persoon B] .
2.7.
De Turkse advocaat van [persoon B] heeft op 8 december 2016 bezwaar gemaakt tegen het gerechtelijke betalingsbevel en de daaraan ten grondslag liggende schuld.
2.8.
Omdat dit bezwaar niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vijf dagen is ingediend, heeft de 9e kamer voor incassozaken van de rechtbank in Istanbul bij beschikking van 16 augustus 2018 het bezwaar afgewezen en besloten dat de incassoprocedure (incassodossier van het 33e Presidium Incassozaken met nummer [dossiernummer] ) moet worden voortgezet. Deze beschikking is op 2 oktober 2018 in kracht van gewijsde gegaan en daarmee onherroepelijk geworden.
2.9.
Op 4 mei 2018 heeft [persoon B] bij het Turkse gerecht onder meer een verzoek tot ‘vaststelling van de afwezigheid van een schuld’, tot ‘annulering van de incassoprocedure’ en tot ‘ongeldigverklaring van de orderbrief’ ingediend. Vrij vertaald naar Nederlandse rechtsbegrippen houdt dit grofweg in dat is verzocht om voor recht te verklaren dat [persoon B] zijn schuld aan [persoon A] volledig heeft terugbetaald en dat, naar de rechtbank begrijpt, de senet daardoor zijn geldigheid heeft verloren.
2.10.
Bij beschikking van 9 maart 2023 heeft de 15e kamer voor handelszaken van de rechtbank in Istanbul de in 2.9 vermelde verzoeken afgewezen.
2.11.
[persoon B] heeft bij het Turkse Hof van Beroep hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 maart 2023. Dit hoger beroep is op dit moment nog aanhangig.
2.12.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft [persoon A] in Nederland ten laste van [persoon B] conservatoir beslag laten leggen op twee woningen in Rotterdam en op een woning in Bleiswijk.

3.De vorderingen

3.1.
In conventie vordert [persoon A] dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [persoon B] wordt veroordeeld overeenkomstig:
- het vonnis (de rechtbank leest: de beschikking) van de 15e kamer voor handelszaken te Istanbul van 21 maart 2023 (de rechtbank leest: 9 maart 2023) met beschikking [beschikkingnummer 1] en rolnummer [rolnummer 1] ,
- het vonnis (de rechtbank leest: de beschikking) van de 9e kamer voor incassozaken te Istanbul van 16 augustus 2018 met beschikking [beschikkingnummer 2] en rolnummer [rolnummer 2] ,
- het incassodossier van het 33e Presidium voor Incassozaken te Istanbul met rolnummer [dossiernummer] van het jaar 2016,
dat neerkomt op veroordeling van [persoon B] :
- tot betaling aan [persoon A] van de hoofdsom van € 300.000,00,
- tot betaling aan [persoon A] van de rente over deze hoofdsom van 3% op jaarbasis, te rekenen vanaf 1 januari 2015,
- in de proceskosten van [persoon A] voor het incassodossier en de vonnissen (de rechtbank leest: de beschikkingen) van de 9e kamer voor incassozaken en de 15e kamer voor handelszaken,
subsidiair:
II. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van € 300.000,00,
III. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van 3% rente over de hoofdsom van € 300.000,00, berekend vanaf 1 januari 2015, althans een naar goede justitie te bepalen rentepercentage en renteperiode, tot de dag van algehele vergoeding,
IV. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.962,75, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening,
meer subsidiair:
V. de behandeling van deze hoofdzaak wordt aangehouden tot het Hof van Beroep in Turkije een beslissing heeft gewezen voor de beroepszaak zoals aangespannen door [persoon B] tegen het vonnis (de rechtbank leest: de beschikking) met beschikkings-nummer [beschikkingnummer 1] en rolnummer [rolnummer 1] met vonnisdatum 21 maart 2023 (de rechtbank leest: 9 maart 2023) van de 15e kamer voor handelszaken te Istanbul,
zowel primair, subsidiair en meer subsidair:
VI. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de nakosten,
VII. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de kosten van het opstellen van de legal opinion (€ 72,-) en tot betaling van de vertaalkosten van de legal opinion (€ 1.512,50) en de Turkse beschikkingen (€ 600,-),
VIII. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de beslagkosten van het conservatoir beslag, vermeerderd met wettelijke rente,
IX. [persoon B] wordt veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
In reconventie vordert [persoon B] opheffing van de door [persoon A] gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.

4.De beoordeling

De standpunten van partijen

4.1.
Naar de rechtbank begrijpt strekt de primaire vordering van [persoon A] (zoals vermeld in 3.1) tot erkenning van:
  • het gerechtelijke betalingsbevel van het 7e Uitvoerend Directoraat van Istanbul,
  • de beschikking van 16 augustus 2018 van de 9e kamer voor incassozaken van de rechtbank in Istanbul,
  • de beschikking van 9 maart 2023 van de 15e kamer voor handelszaken van de rechtbank in Istanbul.
4.2.
[persoon A] stelt ten aanzien van de primaire vordering het volgende.
Op grond van jurisprudentie zijn de Turkse beslissingen in Nederland voor erkenning vatbaar. In Turkije heeft een behoorlijke rechtspleging plaatsgevonden en daarnaast worden er met de gegeven beslissingen geen inbreuken gemaakt op fundamentele beginselen en wordt er ook geen rechtsregel geschonden die in Nederland als essentieel wordt beschouwd.
Het gerechtelijke betalingsbevel gecombineerd met de twee beschikkingen zijn ook uitvoerbaar (bij voorraad) en daarmee voor tenuitvoerlegging vatbaar. Het 7e Uitvoerend Directoraat heeft in het gerechtelijke betalingsbevel executierechten toegekend aan de senet, de 9e kamer voor incassozaken te Istanbul heeft in de beschikking van 16 augustus 2018 beslist dat de incassoprocedure moet worden voortgezet en uit de beschikking van de 15e kamer voor handelszaken te Istanbul van 9 maart 2023 volgt dat de door [persoon A] gestarte incassoprocedure als geldig en executeerbaar wordt gehandhaafd.
[persoon B] biedt in Turkije geen verhaal omdat hij daar geen bezittingen of vermogen heeft. In Nederland heeft [persoon B] wel bezittingen, namelijk drie woningen, en daarom heeft [persoon A] er belang bij om de Turkse beslissingen in Nederland te executeren.
4.3.
[persoon B] betwist de stellingen van [persoon A] . Naar de rechtbank begrijpt voert [persoon B] daartoe in de kern aan dat het gerechtelijke betalingsbevel en/of de Turkse beschikkingen niet voor erkenning in Nederland vatbaar zijn. Met erkenning van de Turkse beslissingen wordt inbreuk gemaakt op fundamentele rechtsbeginselen en op rechtsregels die in Nederland als essentieel worden beschouwd. Zo heeft de betekening van het gerechtelijke betalingsbevel niet rechtsgeldig plaatsgevonden, waardoor [persoon B] niet binnen de gestelde termijn van vijf dagen bezwaar heeft kunnen maken tegen het ingediende verzoek om aan de senet executierechten te verlenen en er verder geen mogelijkheid is om te ageren tegen het gerechtelijke betalingsbevel. Dit terwijl de senet niet voldoet aan de in de Turkse wet gestelde formaliteitsvereisten, maar de Turkse rechter heeft de juridische houdbaarheid van de senet niet inhoudelijk beoordeeld.
Het gerechtelijke betalingsbevel en de Turkse beschikkingen zijn niet uitvoerbaar. De waarde van de beschikking van 16 augustus 2018 is slechts dat [persoon A] de incassoprocedure mag voortzetten, maar er is geen sprake van een veroordeling. De waarde van de beschikking van 9 maart 2023 is dat de door [persoon B] verzochte verklaring voor recht is afgewezen. Ook hier is geen sprake van een veroordeling. Er is dus geen sprake van een veroordelend vonnis (de rechtbank leest: beschikking), reden waarom de beschikkingen niet kunnen worden geëxecuteerd. De beschikking van 9 maart 2023 is door het ingestelde hoger beroep ook nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Een vonnis/beschikking die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, kan niet worden erkend.
Juridisch toetsingskader
4.4.
Nu tussen Turkije en Nederland geen verdrag bestaat op grond waarvan Turkse uitspraken in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland, moet de vordering beoordeeld worden op grond van artikel 431 lid 2 Rv. Volgens deze bepaling kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. De rechtbank dient nu te beoordelen of en in hoeverre zij, gelet op de omstandigheden van dit geval, aan de beslissing van de Turkse rechter gezag toekent.
4.5.
In een geding op de voet van artikel 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is. [1]
4.6.
Daarnaast is van belang dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing in het land waar de buitenlandse beslissing is gegeven (nog) uitvoerbaar is. Stelplicht en bewijslast ter zake van een beletsel met betrekking tot de uitvoerbaarheid rusten op degene die aanvoert dat sprake is van een dergelijk beletsel.
4.7.
Indien aan de hiervoor vermelde voorwaarden is voldaan en de ingestelde vordering strekt tot veroordeling tot datgene waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, zoals hier het geval is, dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen en is de vordering in beginsel toewijsbaar.
Criterium (i):algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Turkse rechter bevoegd is om de vordering van [persoon A] op [persoon B] te beoordelen en dat op die vordering Turks recht van toepassing is. Daarmee is voldaan aan het eerste criterium.
Criterium (ii): procedure met behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de Turkse gerechtelijke procedure wat betreft het toekennen van executierechten aan de senet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.10.
Vast staat dat het gerechtelijke betalingsbevel op 1 december 2016 is betekend aan een in Turkije gelegen adres. [persoon B] heeft als verweer aangevoerd dat in de beschikking van 16 augustus 2018 niet in de beoordeling is meegenomen dat het gerechtelijke betalingsbevel aan het verkeerde adres is betekend, namelijk een adres in Turkije terwijl [persoon B] in Nederland woont. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit een afschrift van de Turkse Basis Adresadministratie (voorzien van een niet-officiële vertaling, productie 23 [persoon A] ) blijkt namelijk dat het in het gerechtelijke betalingsbevel vermelde Turkse adres op naam van [persoon B] staat geregistreerd. [persoon B] heeft de juistheid van dit afschrift niet betwist, zodat dit vaststaat. Hieruit wordt geconcludeerd dat het gerechtelijke betalingsbevel niet naar een onjuist woonadres van [persoon B] is betekend en dat van een niet-rechtsgeldige betekening niet is gebleken.
4.11.
Uit de in 2.3 beschreven procedure volgt dat de Turkse gerechtelijke procedure voorziet in een mogelijkheid voor [persoon B] (als beweerdelijke schuldenaar) om verweer te voeren tegen het door [persoon A] (als schuldeiser) ingestelde verzoek om aan een senet executierechten toe te kennen. [persoon B] heeft aangevoerd dat de termijn om bezwaar te maken slechts vijf dagen is en hij mede daardoor bij de incassoafdeling niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen het gerechtelijke betalingsbevel. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit de beschikking van 16 augustus 2018 blijkt dat [persoon B] al op 28 november 2016 een Turkse advocaat heeft ingeschakeld. Hieruit wordt geconcludeerd dat [persoon B] dus nog vóór de betekening van het gerechtelijke betalingsbevel wist, althans er op zijn minst rekening mee hield, dat [persoon A] jegens hem rechtsmaatregelen zou gaan treffen. Verder blijkt uit deze beschikking dat de door [persoon B] ingeschakelde advocaat op 1 december 2016 (naar aanleiding van het eerder die dag betekende gerechtelijke betalingsbevel, naar de rechtbank begrijpt) bij de Turkse Kamer voor Incassozaken een kopie van het incassodossier heeft opgevraagd. Hieruit wordt geconcludeerd dat [persoon B] dus ook tijdig kennis heeft genomen van het gerechtelijke betalingsbevel. De advocaat van [persoon B] heeft echter pas op 8 december 2016, dus ná het verstrijken van de vijfdagentermijn, bezwaar gemaakt tegen het gerechtelijke betalingsbevel. Om die reden heeft de 9e kamer voor incassozaken van de rechtbank in Istanbul het bezwaar van [persoon B] afgewezen (zie 2.8). Uit de gang van zaken blijkt dat [persoon B] een advocaat heeft ingeschakeld om zijn belangen te behartigen en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om tijdig bezwaar te maken en verweer te voeren tegen het gerechtelijke betalingsbevel. Op dit punt is [persoon B] dus niet in zijn belangen geschaad. Het niet tijdig indienen van bezwaar komt voor rekening en risico van [persoon B] .
Criterium (iii): geen strijd met Nederlandse rechtsorde
4.12.
Gelet op wat in 4.9 tot en met 4.11 is overwogen, is niet van omstandigheden gebleken die maken dat erkenning van het gerechtelijke betalingsbevel en de gegeven beschikkingen in strijd zijn met de Nederlandse rechtsorde.
Criterium (iv): buitenlandse beslissing niet onverenigbaar met een eerdere beslissing
4.13.
Gesteld noch gebleken is dat het gerechtelijke betalingsbevel en de gegeven beschikkingen in strijd zijn met een beslissing van de Nederlandse rechter dan wel een beslissing van een buitenlandse rechter die in Nederland voor erkenning vatbaar is. Ook aan dit het vierde vereiste is dus voldaan.
Criterium van uitvoerbaarheid
4.14.
Met betrekking tot het criterium dat de buitenlandse beslissing uitvoerbaar moet zijn in het land waar de buitenlandse beslissing is gegeven, rusten stelplicht en bewijslast ter zake van een beletsel met betrekking tot de uitvoerbaarheid op degene die aanvoert dat sprake is van een dergelijk beletsel.
4.15.
[persoon B] stelt dat het gerechtelijke betalingsbevel en de Turkse beschikkingen niet uitvoerbaar zijn. De rechtbank verwerpt deze stelling en is van oordeel dat niet gebleken is van een beletsel met betrekking tot de uitvoerbaarheid. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.16.
[persoon B] heeft een legal opinion in het geding gebracht van de Turkse advocaat [naam advocaat] . In de legal opinion wordt vooral aandacht besteed aan de overige aspecten van de zaak, maar op de kwestie van de uitvoerbaarheid wordt nauwelijks ingegaan. De enige woorden die daaraan worden besteed zijn de volgende:
‘(…) Het dossier met nummer [dossiernummer] van het 33e Handhavingsdirectoraat van Istanbul, de incassoafdeling van de regering, IS NOG STEEDS VAN KRACHT. HET BLIJFT VANDAAG VAN KRACHT:
Om dit dossier te elimineren, hebben we namens [persoon B] een rechtszaak aangespannen met nummer [beschikkingnummer 1] bij de 15e Handelsrechtbank van Istanbul. Bij deze rechtszaak werd verzocht dat [persoon B] geen geld meer verschuldigd was aan [persoon A] en dat de borgsom werd opgezegd en het handhavingsdossier werd geëlimineerd.
De rechtbank accepteerde onze zaak niet. (…)
De afwijzende beslissing van de rechtbank heeft de uitvoering van het tenuitvoerleggingsdossier niet stopgezet. Het dossier met nummer [dossiernummer] bij het 33e Handhavingsdirectoraat van Istanbul was geldig toen we de zaak indienden, en het is nog steeds geldig.
Als wij de zaak hadden gewonnen, zou het dossier nietig zijn verklaard. Het gaat op dezelfde manier verder omdat we verliezen.(…)’
De rechtbank begrijpt dat met de ‘afwijzende beslissing van de rechtbank’ de beschikking van 9 maart 2023 wordt bedoeld en met het ‘tenuitvoerleggingsdossier’ wordt kennelijk de tenuitvoerlegging van het gerechtelijke betalingsbevel bedoeld. Duidelijk is in ieder geval dat de in het citaat getrokken conclusie, namelijk dat de uitvoering van het tenuitvoerleggingsdossier niet is stopgezet, de stelling van [persoon B] dat sprake is van een beletsel ten aanzien van de uitvoerbaarheid niet ondersteunt. Sterker nog, het ondersteunt juist het standpunt van [persoon A] dat het gerechtelijke betalingsbevel wél uitvoerbaar is.
4.17.
In de door [persoon A] in het geding gebrachte legal opinion van de Turkse advocaat I. [persoon C] wordt wel uitgebreid(er) ingegaan op de kwestie van de uitvoerbaarheid. In de legal opinion staat daarover onder meer het volgende:
‘(…) Op 9 maart 2023 wees de rechtbank het verzoek van [persoon B] om het incassoproces te annuleren af. Dit betekent dat het incassoproces in Turkije kan doorgaan.
De beslissing van 9 maart 2023 is nog niet definitief, aangezien [persoon B] in hoger beroep is gegaan.
(…)
[D]e schuldenaar tegen wie een tenuitvoerleggingsprocedure is ingeleid, kan aanvoeren dat hij geen schuldenaar is in materieel opzicht, zelfs als de tenuitvoerleggingsprocedure definitief wordt, omdat tegen het gerechtelijke betalingsbevel geen bezwaar is gemaakt of waartegen bezwaar is gemaakt, maar niet rechtsgeldig is bevonden.
(…)
[persoon B] is in hoger beroep getreden tegen de beschikking dat is uitgesproken op 09-03-2023 (…). Door zijn bezwaar is de beslissing van 03.2023 niet in kracht van gewijsde getreden.
Echter, hoewel [persoon B] bij de rechtbank in hoger beroep is getreden, kan de executoriale vordering worden geïnd. Dit omdat het verzoek van [persoon B] om opschorting van de tenuitvoerlegginsprocedure (conservatoir beslag) door de rechtbank is afgewezen met de beslissing van 06.06.2018. (…)
(…)
Zelfs als [persoon B] in beroep gaat tegen de beslissing van 09.03.2023, dat wil zeggen, zelfs als hij bezwaar maakt tegen de beslissing, blijft de uitvoerbaarheid bestaan. Er is geen beslissing over de opschorting van de tenuitvoerlegging. Totdat er een beslissing is waarbij de oorspronkelijke beslissing wordt ingetrokken, gaat de uitvoering door en kan deze worden afgedwongen, zelfs tijdelijk. [persoon A] hoeft de beslissing op het beroep niet af te wachten. Met de beslissing van 09.03.2023 kan hij zijn vordering opeisen. (…)
4.18.
Uit de legal opinion van [persoon C] en de overige processtukken begrijpt de rechtbank dat een gerechtelijk betalingsbevel waarvan de termijn van vijf dagen is verstreken op zichzelf ten uitvoer gelegd kan worden, tenzij er bezwaar tegen het gerechtelijke betalingsbevel wordt gemaakt. Wanneer dat bezwaar door de Turkse rechtbank (de Kamer voor Incassozaken) wordt afgewezen, kan het gerechtelijke betalingsbevel alsnog ten uitvoer worden gelegd. In deze zaak is het door [persoon B] gemaakte bezwaar tegen het gerechtelijke betalingsbevel bij beschikking van 16 augustus 2018 afgewezen (zie 2.8). Tijdens de zitting heeft [persoon C] , die via een digitale verbinding en met behulp van een beëdigd tolk door de rechter is bevraagd, bevestigd dat met de in deze beschikking gegeven beslissing het gerechtelijke betalingsbevel uitvoerbaar is geworden. De advocaat van [persoon B] heeft dit op de zitting ook niet betwist, zodat dit vaststaat. Dat in de beschikking van 16 augustus 2018 geen veroordeling wordt uitgesproken (zoals [persoon B] eerder in zijn conclusie van antwoord heeft gesteld), doet aan de uitvoerbaarheid van het gerechtelijke betalingsbevel dan niets af.
4.19.
Uit de legal opinion van [persoon C] komt verder naar voren dat de uitvoerbaarheid van het gerechtelijke betalingsbevel ook niet is opgeschort door het hoger beroep dat [persoon B] heeft ingesteld tegen de afwijzende beslissing van de Turkse rechtbank van 9 maart 2023 in de door hem opgestarte ‘negatieve vaststellingszaak’ (zie 2.9). Deze conclusie wordt, zij het in zeer summiere bewoordingen, dus ook gedeeld door de door [persoon B] zelf ingebrachte legal opinion van [naam advocaat] (zie 4.16). [persoon B] heeft de juistheid van de twee legal opinions op dit punt ook niet betwist.
4.20.
[persoon B] heeft eerder in zijn conclusie van antwoord nog aangevoerd dat in de ‘negatieve vaststellingszaak’ alleen een vordering tot verklaring voor recht is afgewezen en dat die uitspraak op zichzelf niets zegt en niet ten uitvoer kan worden gelegd, te meer ook omdat die uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Dit doet er echter niet aan af dat [persoon A] met het gerechtelijke betalingsbevel in combinatie met de beschikking van 16 augustus 2018 al beschikt over een executoriale titel om zijn vordering te incasseren. Met de afwijzende beslissing van de Turkse rechtbank blijft de uitvoerbaarheid van het gerechtelijke betalingsbevel dan in stand. Ook het feit dat die afwijzende beslissing nog niet in kracht van gewijsde is gegaan door het hoger beroep dat [persoon B] daartegen heeft ingesteld (waarvan de procedure op dit moment nog loopt in Turkije) tast de uitvoerbaarheid van het gerechtelijke betalingsbevel niet aan.
Conclusie
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat aan de in 4.5 opgesomde voorwaarden voor erkenning is voldaan en dat niet van een beletsel met betrekking tot de uitvoerbaarheid is gebleken (4.6). Dit betekent dat het gerechtelijke betalingsbevel en de twee Turkse beschikkingen moeten worden erkend. In hoeverre dit tot toewijzing van de vorderingen van [persoon A] leidt, wordt hierna besproken.
De vordering tot betaling overeenkomstig de Turkse veroordelingen
4.22.
[persoon A] vordert veroordeling van [persoon B] overeenkomstig de beschikkingen van 16 augustus 2018 en 9 maart 2023 en overeenkomstig het ‘incassodossier van het 33e Presidium voor Incassozaken’. Hoewel [persoon A] dit verder niet heeft toegelicht, begrijpt de rechtbank dat met het ‘incassodossier van het 33e Presidium voor Incassozaken’ het gerechtelijke betalingsbevel wordt bedoeld, omdat dat het enige gerechtelijke document is waarin [persoon B] concreet wordt veroordeeld (in de zin van een ‘betalingsopdracht’) tot betaling van de hoofdsom van € 300.000,00 vermeerderd met rente. Naast veroordeling tot betaling van de hoofdsom en de rente, vordert [persoon A] ook veroordeling van [persoon B] in de proceskosten zoals [persoon A] die – naar de rechtbank begrijpt – in de verschillende Turkse procedures heeft gemaakt.
4.23.
Met betrekking tot het gerechtelijke betalingsbevel wordt de vordering toegewezen in die zin dat [persoon B] wordt veroordeeld tot datgene waartoe het gerechtelijke betalingsbevel hem heeft veroordeeld. Dat ziet dus op betaling van de hoofdsom en de rente, maar niet op de in Turkije gemaakte proceskosten. Weliswaar wordt in het gerechtelijke betalingsbevel gesproken over executiekosten en advocatenhonoraria, maar een proceskostenveroordeling/-‘betalingsopdracht’ wordt niet uitgesproken/gegeven.
4.24.
De vordering om [persoon B] te veroordelen tot datgene waartoe de beschikking van 16 augustus 2018 hem heeft veroordeeld wordt afgewezen. In die beschikking wordt immers geen veroordeling tot betaling van € 300.000,00 met rente uitgesproken. Evenmin wordt daarin een proceskostenveroordeling jegens [persoon B] uitgesproken. Integendeel, in de beschikking staat vermeld dat [persoon A] geen proceskosten heeft gemaakt.
4.25.
De vordering om [persoon B] te veroordelen tot datgene waartoe de beschikking van 9 maart 2023 hem heeft veroordeeld wordt wel toegewezen. Weliswaar wordt ook in deze beschikking geen veroordeling tot betaling van € 300.000,00 en rente uitgesproken, maar er wordt wél een proceskostenveroordeling ter hoogte van TL 136.658,88 (Turkse lira) jegens [persoon B] uitgesproken.
De concrete betalingsveroordelingen
4.26.
Om eventuele onduidelijkheden en daardoor mogelijke executiegeschillen te voorkomen, zal in de beslissing expliciet worden opgenomen wat de veroordelingen overeenkomstig het gerechtelijke betalingsbevel en de beschikking van 9 maart 2023 precies inhouden. Daarom zal [persoon B] ook expliciet tot betaling van de hoofdsom, rente en de Turkse proceskosten worden veroordeeld.
4.27.
Het voorgaande betekent dat [persoon B] concreet wordt veroordeeld tot betaling van € 300.000,00, vermeerderd met rente van 3% op jaarbasis over dit bedrag vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag van volledige betaling.
4.28.
Met betrekking tot de Turkse proceskosten wordt [persoon B] veroordeeld tot betaling van een bedrag van TL 136.658,88 (Turkse lira) aan advocaatkosten. [persoon A] heeft tijdens de zitting verzocht om dit bedrag omgerekend in euro’s toe te wijzen omdat de Turkse lira sinds 2016 sterk in waarde is gedaald, maar daar bestaat geen grondslag toe. Dit zou ook strijdig zijn met veroordeling
overeenkomstigde beschikking van 9 maart 2023.
De vordering tot vergoeding van gemaakte extra kosten
4.29.
[persoon A] vordert verder vergoeding van de door hem gemaakte extra kosten. Deze kosten zien op € 600,- aan kosten voor het vertalen van de vele Turkse processtukken, TL 2.500,- (Turkse lira) / € 72,- voor het laten opstellen van de legal opinion en € 1.512,50 voor het vertalen van de legal opinion. [persoon B] heeft deze kosten niet weersproken, zodat deze vordering wordt toegewezen.
De proceskosten (in conventie)
4.30.
In conventie zal [persoon B] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief beslagkosten en nakosten) worden veroordeeld. De totale proceskosten worden aan de zijde van [persoon A] begroot op:
- beslagkosten € 93,39
(explootkosten overbetekening)
- griffierecht beslagrekest € 314,00
- kosten dagvaarding € 129,14
- griffierecht bodem € 2.312,00
€ 2.626,00 - griffierecht beslagrekest € 314,00
- salaris advocaat € 5.428,00
2 pnt. × tarief VI van € 2.714,00
- nakosten
€ 178,00+ evt. verhoging zoals vermeld in de beslissing
totaal € 8.454,53.
De vorderingen in reconventie
4.31.
In reconventie vordert [persoon B] opheffing van de door [persoon A] in Nederland gelegde beslagen op drie woningen. Deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.32.
Nu in conventie het gerechtelijke betalingsbevel en de twee Turkse beschikkingen worden erkend en de primaire vorderingen van [persoon A] op dit punt worden toegewezen op de wijze zoals hiervoor vermeld, is het belang dat [persoon A] heeft bij handhaving van de in Nederland gelegde beslagen in beginsel gegeven. Met de gelegde beslagen worden zijn verhaalsmogelijkheden immers in meer of mindere mate beschermd.
4.33.
[persoon B] heeft zich in zijn conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [persoon A] in Turkije al conservatoir beslag heeft laten leggen op een aan [persoon B] toebehorend appartement in Istanbul en dat de waarde van dit appartement het leenbedrag dekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon A] echter voldoende onderbouwd aangevoerd dat het in Turkije gelegde beslag geen doel heeft getroffen omdat [persoon B] niet als eigenaar staat geregistreerd van het in Turkije gelegen onroerend goed. De advocaat van [persoon B] heeft ter zitting ook erkend dat dit beslag geen doel heeft getroffen en in die zin geen grond meer vormt voor opheffing zoals die nu wordt gevorderd. Er is verder ook niet gesteld en ook niet gebleken dat [persoon B] in Turkije nog andere eigendommen heeft waarop [persoon A] zich met succes zou kunnen verhalen om zijn vordering op [persoon B] betaald te krijgen. Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [persoon A] , ondanks het in Turkije gelegde beslag, in beginsel belang heeft bij handhaving van de in Nederland gelegde beslagen op de drie woningen van [persoon B] .
4.34.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [persoon B] er nog op gewezen dat er op drie woningen beslag is gelegd, terwijl het gaat om een vordering van € 300.000,00. Zij voert daarom subsidiair aan dat de gelegde beslagen moeten worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon B] onvoldoende geconcretiseerd waarom de drie gelegde beslagen in dit geval disproportioneel zouden zijn. [persoon B] heeft immers niet gesteld welke (executie)waarden de drie woningen hebben en hij heeft daardoor dus ook niet geconcretiseerd in hoeverre de totaalwaarde van de drie woningen de vordering van € 300.000,00 plus bijkomende kosten zouden overstijgen. Bovendien heeft de advocaat van [persoon A] onweersproken verklaard dat op de drie woningen substantiële hypotheken rusten en dat om die reden (in verband met de voorrang die hypotheekverstrekkers hebben bij verhaal op de woning) beslag op één woning niet voldoende is om de volledige vordering betaald te krijgen. Gelet op dit alles ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het gelegde beslag op één (of twee) van de woningen op te heffen.
4.35.
In reconventie zal [persoon B] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 299,00 (0,5 punt × tarief II van € 598,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [persoon B] tot datgene waartoe hij is veroordeeld in het gerechtelijk betalingsbevel van 7e Uitvoerend Directoraat van Istanbul, gedateerd op 8 november 2016, en veroordeelt [persoon B] dus om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 300.000,00, te vermeerderen met rente van 3% op jaarbasis over dit bedrag vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [persoon B] tot datgene waartoe hij is veroordeeld in de beschikking van de 15e kamer voor handelszaken te Istanbul van 9 maart 2023 (met rolnummer [beschikkingnummer 1] Rol en beschikkingsnummer [rolnummer 1] ), en veroordeelt [persoon B] dus om aan [persoon A] te betalen een bedrag van TL 136.658,88 (Turkse lira),
5.3.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen:
- een bedrag van € 72,- aan kosten legal opinion,
- een totaalbedrag van € 2.112,50 aan vertaalkosten,
5.4.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van [persoon A] , vastgesteld op € 8.454,53, te betalen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis. Als [persoon B] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, is hij wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag. Als het vonnis na niet tijdige voldoening wordt betekend, dan moet [persoon B] aan salaris € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van [persoon A] , vastgesteld op € 299,00, te betalen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis. Als [persoon B] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, is hij wettelijke rente verschuldigd over dit bedrag,
5.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
2438/1918

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838.