ECLI:NL:RBROT:2024:8632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/10/664333 / FA RK 23-6169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 september 2024, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2021, aan de orde. De vrouw verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar haar, terwijl de man verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige momenteel niet is geregeld, aangezien beide ouders een even belangrijke rol spelen in de opvoeding. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af en stelt vast dat er geen hoofdverblijfplaats wordt vastgesteld, om de gelijkwaardige verantwoordelijkheden van beide ouders te benadrukken.

Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige van zondag 10:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de man verblijft en van woensdag 17:00 uur tot zondag 10:00 uur bij de vrouw. De rechtbank heeft ook bepalingen opgenomen voor de verdeling van zorg op feestdagen en speciale gelegenheden, zoals verjaardagen en Hindoestaanse feestdagen. De man blijft verantwoordelijk voor het halen en brengen van de minderjarige, gezien zijn beschikking over een auto. De rechtbank wijst ook verzoeken van de man af voor vervangende toestemming voor inschrijving op school en voor een onderhoudsbijdrage, omdat deze verzoeken niet aan de orde komen door de beslissing over de hoofdverblijfplaats. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/664333 / FA RK 23-6169
Beschikking van 3 september 2024 over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de onderhoudsbijdrage, afgifte ID-kaart, vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. R.D.Z. Asmus te Brielle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 23 augustus 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 23 oktober 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 9 juli 2024;
  • het bericht met bijlagen tevens wijziging en aanvulling van verzoeken van de man van 26 juli 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 1 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De vrouw heeft de Surinaamse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van
13 oktober 2022 is de onderlinge regeling die partijen over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) opgenomen, welke regeling gold tot en met 31 december 2022.
2.6.
Partijen hebben over het jaar 2023 een verdeling van de zorg- en opvoedtaken afgesproken aan de hand van het werkrooster van de man.
2.7.
Op dit moment wordt een zorgregeling uitgevoerd waarbij de minderjarige van zondagochtend 10:00 uur tot en met woensdagmiddag 17:00 uur bij de man verblijft en de overige tijd bij de vrouw.
2.8.
Het traject (solo parallel ouderschap) dat partijen doorlopen bij Sterk In Regie (onderdeel van Enver) loopt tot december 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Hoofdverblijfplaats
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt gewijzigd zodat deze bij haar zal zijn.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem wordt bepaald.
3.1.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige, het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.1.4.
Anders dan de vrouw stelt, is niet aangetoond dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man is vastgesteld. Evenmin is deze hoofdverblijfplaats bij de vrouw vastgesteld. De minderjarige is ingeschreven op het adres van de man, maar dit zegt niets over haar hoofdverblijfplaats. De rechtbank stelt dan ook vast dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige op dit moment niet is geregeld. Van een wijziging van de hoofdverblijfplaats zoals de vrouw verzoekt, kan daarom geen sprake zijn. De rechtbank zal haar verzoek opvatten als een verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar vast te stellen.
3.1.5.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.1.6.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarige meer dagen bij haar verblijft, zij nu geen vaste baan heeft en dus in staat is om de volledige opvoeding en verzorging van de minderjarige op zich te nemen en haar rust en regelmaat te geven. Daarom is het volgens haar wenselijk de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen.
3.1.7.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij de vrouw niet vertrouwt en daarom “de touwtjes in handen wil houden”. De vrouw probeert hem in een kwaad daglicht te stellen en zijn contact met de minderjarige te beperken door oneerlijke beschuldigingen. Hij vertrouwt er niet op dat zij hem zal informeren over de post, ziekenhuis- en tandartsbezoeken en dergelijke. Gelet op de door hem verzochte zorgregeling, waarbij de minderjarige één dag meer bij de man is dan bij de vrouw, welke regeling nu ook wordt uitgevoerd, is het logisch om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen.
3.1.8.
De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden waarin beide ouders een even belangrijke opvoedersrol in het leven van de minderjarige hebben, zoals ook blijkt uit de nagenoeg gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die de rechtbank hierna zal bespreken, aanleiding om voor de minderjarige geen hoofdverblijfplaats vast te stellen. Door voor de minderjarige geen hoofdverblijfplaats vast te stellen bij een van de ouders wordt voor haar (en voor de ouders) benadrukt dat beide ouders even belangrijk zijn en dat er geen onderscheid wordt gemaakt in verantwoordelijkheid, invloed en zorgtaken (ECLI:NL:GHSHE:2022:3816). De inschrijving van de minderjarige blijft ongewijzigd op het adres van de man, nu geen verzoek tot wijziging hiervan aan de rechtbank voorligt. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat bij co-ouderschap met een gelijkwaardige verdeling van zorg de inschrijving in het BRP niet doorslaggevend is voor de aanvraag van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Ouders mogen zelf kiezen welke ouder de kinderbijslag
aanvraagt. Die ouder kan vervolgens ook het kindgebonden budget aanvragen.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt - na wijziging van haar verzoek - een zorgregeling vast te stellen, inhoudende:
  • dat de minderjarige, tot zij naar school zal gaan in 2025, van zondag 17:00 uur tot woensdagochtend 17:00 uur bij de man zal blijven waarbij de man zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige;
  • een regeling voor de vakantie- en feestdagen, zoals opgenomen in het verzoekschrift.
3.2.2.
Het verweer van de man strekt tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
De man verzoekt bij zelfstandig verzoek een zorgregeling vast te stellen, inhoudende:
  • dat er tussen de minderjarige en de vrouw een zorgregeling zal bestaan van woensdagmiddag 17:00 uur tot en met zondagochtend 10:00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige op woensdag ophaalt bij de man en hij haar op zondag ophaalt bij de vrouw;
  • een regeling voor de feestdagen en bijzondere dagen.
3.2.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling. De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.2.5.
Partijen zijn het eens dat er contact moet zijn tussen de minderjarige en de andere ouder. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op het tijdstip waarop op zondag de overdracht van de minderjarige van de ene ouder aan de andere ouder plaatsvindt en op het halen en brengen van de minderjarige.
3.2.6.
Voor de rechtbank staat vast dat de zorgregeling die de man verzoekt en waarbij de minderjarige van zondag 10:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de man verblijft en van woensdag 17:00 uur tot zondag 10:00 uur bij de vrouw, de afgelopen periode is uitgevoerd.
Zoals reeds op de mondelinge behandeling is uitgesproken, ziet de rechtbank geen dan wel onvoldoende aanleiding om die regeling te wijzigen. Gesteld noch gebleken is dat deze regeling niet in belang van de minderjarige zou zijn dan wel waarom deze regeling moet worden gewijzigd. Deze regeling geeft de vrouw juist de mogelijkheid om nog een dag extra te werken. Daarom zal de rechtbank deze zorgregeling in de beslissing opnemen. In dat wat de vrouw aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om deze regeling alleen te laten gelden tot de minderjarige naar school gaat. Ook dat onderdeel van het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. Niet in geschil is dat de man eens in de zoveel weken eerder op woensdag moet beginnen op zijn werk. In dat geval staat de rechtbank hem toe de minderjarige bij een voor haar bekende derde te brengen, die er dan voor zorgdraagt dat de minderjarige om 17:00 uur bij de vrouw wordt afgegeven.
3.2.7.
De rechtbank begrijpt dat partijen het eens zijn dat over de verdeling van de zorg voor de minderjarige op verjaardagen van partijen, opa en oma en op Moeder- en Vaderdag. Ook zijn zij het eens dat de minderjarige op de Hindoestaanse feestdagen (kleurendag: Holi, rond februari/maart en Diwali rond oktober/november en één van de festivaldagen in augustus) bij de vrouw verblijft, mits de minderjarige, indien deze dagen vallen op de dag dat zij naar de peuterspeelzaal gaat, zij dan wel naar de peuterspeelzaal gaat. De rechtbank zal dat wat partijen zijn overeengekomen in de beslissing opnemen.
3.2.8.
De man verzoekt te bepalen dat de verdeling van de zorg op de verjaardag van de minderjarige jaarlijks wordt afgewisseld. De vrouw doet hiertoe geen afzonderlijk verzoek doch stelt in haar inleidend verzoekschrift dat de minderjarige op haar verjaardag vanaf 14:30 uur bij de vrouw verblijft en in de avond bij haar blijft overnachten vanwege het feit dat haar familie ver weg woont. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vrouw wenst dat de minderjarige iedere verjaardag in ieder geval vanaf 14:30 uur bij haar is. Dit acht de rechtbank te onrustig en niet in belang van de minderjarige. De rechtbank zal het verzoek van de man dat de verjaardag van de minderjarige jaarlijks wordt afgewisseld toewijzen omdat dit in het belang van de minderjarige wordt geacht. De ouder bij wie de minderjarige in een bepaald jaar niet verblijft op haar verjaardag, kan de verjaardag dan op een andere dag vieren.
3.2.9.
In geschil is verder de verdeling van de zorg voor de minderjarige met kerst en oud en nieuw. De vrouw wenst – na wijziging van haar verzoek – de minderjarige jaarlijks op eerste kerstdag bij haar omdat zij altijd die dag met haar familie kerst viert. Ook de man viert weleens kerst op eerste kerstdag met zijn familie die uit Engeland komt. Omdat het voor beide partijen belangrijk is tijd door te brengen met de minderjarige en hun familie op eerste kerstdag, zal de rechtbank bepalen dat de minderjarige in de oneven jaren bij de man is op eerste kerstdag en op oudejaarsdag en bij de vrouw op tweede kerstdag en nieuwjaarsdag en in de even jaren andersom.
3.2.10.
De vrouw wil de minderjarige ieder jaar met Koningsdag bij zich hebben, omdat er op die dag leuke activiteiten in haar wooncomplex worden georganiseerd. De man voert hiertegen verweer. Hij stelt voor dat de minderjarige op die dag het ene jaar bij hem en het andere jaar bij de vrouw verblijft. In dat wat de vrouw aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de minderjarige jaarlijks Koningsdag bij haar doorbrengt. Ook voor de man is Koningsdag een leuke dag om met de minderjarige activiteiten te ondernemen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minderjarigen in de oneven jaren op Koningsdag bij de vrouw verblijft en in de even jaren bij de man.
3.2.11.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht te bepalen dat elk van partijen - tot de minderjarige naar school gaat - een hele week met de minderjarige mag doorbrengen, zodat ze een week met haar wegkunnen. Dit verzoek wordt als onweersproken toegewezen. Partijen zullen in onderling overleg de verdere invulling hiervan moeten regelen.
3.2.12.
In geschil is wie de minderjarige ophaalt en terugbrengt bij de betreffende ouder. Tot nu toe heeft de man dit op zich genomen. Omdat de man over een auto beschikt en de vrouw niet en zij daarom gewezen is op het openbaar vervoer dat een aanzienlijke reistijd met zich brengt, ziet de rechtbank aanleiding om in belang van de minderjarige te bepalen dat de man het halen en brengen van de minderjarige voor zijn rekening blijft houden, met inachtneming van dat wat is bepaald in rechtsoverweging 3.2.6.; uitsluitend in dat geval wordt de minderjarige door een voor haar bekende derde teruggebracht bij de vrouw. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij geen goede verstandhouding heeft met een deel van de familie van vader, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij ook verklaard dat het ophalen van de minderjarige door haar evenmin een optie is. Als de vrouw erop staat dat de man het halen en brengen voor zijn rekening blijft nemen, kan ze niet bepalen wie de minderjarige dan eens in de drie weken op woensdag terugbrengt.
3.2.13.
De vrouw doet nog diverse verzoeken in het lichaam van haar verzoekschrift waaronder een zorgregeling in de toekomst (vanaf december 2025) voor het moment dat de minderjarige naar school gaat en een informatieregeling. Omdat deze verzoeken te ver in de toekomst liggen en bovendien niet zijn neergelegd in het petitum en daarom niet voorliggen gaat de rechtbank hier verder aan voorbij.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt, naar de rechtbank begrijpt alleen voor het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar wordt bepaald, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: onderhoudsbijdrage) van € 463,- per maand vast te stellen. Dit volgt uit het verzoekschrift van de vrouw en ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gezegd dat het verzoek om een kinderbijdrage wordt gehandhaafd voor het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar wordt vastgesteld.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Omdat de vrouw en de man in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht over het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarig zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
3.4.
Omdat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet vaststelt bij de vrouw, wordt aan de beoordeling van dit verzoek niet toegekomen. De rechtbank wijst het verzoek af.
3.5.
Afgifte identiteitsbewijs
3.5.1.
De man verzoekt, bij zelfstandig verzoek, te bepalen dat de vrouw het identiteitsbewijs van de minderjarige binnen 14 dagen na deze beschikking moet afgeven op straffe van een dwangsom.
3.5.2.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld om het identiteitsbewijs van de minderjarige in haar verzorgingstas mee te geven aan de ouder waar zij op dat moment verblijft. De rechtbank begrijpt dat ouders hiermee hebben ingestemd, zodat deze regeling als afspraak in de beslissing wordt opgenomen.
3.6.
Vervangende toestemming voor inschrijving op school
3.6.1.
De man verzoekt, bij zelfstandig verzoek, vervangende toestemming voor het inschrijven van de minderjarige op de basisschool [naam school] te [plaats] . Hij verwacht dat de vrouw problemen geeft bij de schoolkeuze voor de minderjarige.
3.6.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.6.3.
De rechtbank wijst dit verzoek af bij gebrek aan belang. Het duurt nog ruim anderhalf jaar voordat de minderjarige naar school toe gaat en de enkele verwachting van de man dat de vrouw dan niet zal meewerken aan de inschrijving op een basisschool, is onvoldoende om tot toewijzing van het verzoek over te gaan.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast - voor zover nodig onder wijziging van eerder gemaakte afspraken omtrent de zorgregeling - dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij partijen zal zijn als volgt:
  • van zondag 10:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de man;
  • van woensdag 17:00 uur tot zondag 10:00 uur bij de vrouw;
  • eerste kerstdag in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • tweede kerstdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • oudejaarsdag in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • nieuwjaarsdag in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
  • op Koningsdag in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
  • met de verjaardag van vader, moeder, opa en oma bij de
betreffende persoon, de wissel zal de avond ervoor plaatsvinden;
  • bij de vrouw op Moederdag en bij de man op Vaderdag, de wissel zal de avond ervoor plaatsvinden;
  • op de Hindoestaanse feestdagen (kleurendag: Holi, rond februari/maart en Diwali rond oktober/november en één van de festivaldagen in augustus) bij de vrouw, mits de minderjarige, in voorkomende gevallen wel naar de peuterspeelzaal gaat,
  • een week bij elk van partijen in onderling overleg te bepalen;
  • waarbij de man zorgdraagt voor het ophalen en terugbrengen van de minderjarige bij de vrouw, met inachtneming van dat wat is bepaald in rechtsoverweging 3.2.6;
4.2.
neemt op de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen, te weten: het identiteitsbewijs van de minderjarige zal met de minderjarige in haar verzorgingstas meegaan naar de ouder waar zij op dat moment verblijft;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, op 3 september 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.