ECLI:NL:GHSHE:2022:3816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.289.768_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats van een minderjarige in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2013, in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen de ouders. De vader en moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige en hebben beiden een belangrijke opvoedersrol. Het hof heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd en besloten om voor de minderjarige geen hoofdverblijfplaats vast te stellen. Dit besluit is genomen om te benadrukken dat beide ouders even belangrijk zijn in de opvoeding en dat er geen onderscheid wordt gemaakt in verantwoordelijkheden en zorgtaken.

De vader had in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te vestigen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige afwisselend bij de vader en de moeder verblijft, goed functioneert en in het belang van de minderjarige is. De ouders hebben een regeling afgesproken waarbij de minderjarige van zondagavond tot donderdag bij de vader verblijft en van donderdagmiddag tot zondag bij de moeder. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd voor zover deze de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betrof, en heeft de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en om vervangende toestemming voor inschrijving op school afgewezen.

Daarnaast heeft het hof het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor speltherapie voor de minderjarige afgewezen, omdat het hof en de raad van mening zijn dat hulpverlening op dit moment niet noodzakelijk is. De ouders zijn het erover eens dat de huidige zorgregeling goed functioneert en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in de huidige situatie. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 november 2022
Zaaknummer: 200.289.768/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/347304 / FA RK 19-2765
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Proenings,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep.
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Boor.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2021, heeft de vader verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de voormelde beschikking te vernietigen, alle verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen en opnieuw rechtdoende:
I. primair om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] alsnog bij de vader te bepalen en subsidiair om een nieuw dan wel aanvullend onderzoek door de raad te gelasten;
II. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder, waarbij het wisselmoment op woensdag na school plaatsvindt, en [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij ieder van partijen doorbrengt, in nader onderling overleg te bepalen tussen partijen;
III. de vader vervangende toestemming te verlenen voor speltherapie voor [minderjarige] .
De vader heeft in zijn beroepschrift tevens verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen totdat in de hoger beroep is beslist op de hoofdzaak. Dit verzoek is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer:
200.289.768/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 maart 2021, heeft de moeder verzocht de verzoeken in hoger beroep en het schorsingsverzoek van de vader af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van het geding.
2.3.
Bij beschikking van dit hof van 29 april 2021 heeft het hof in zaaknummer
200.289.768/02de werking van de bestreden beschikking geschorst.
Daarnaast heeft het hof ambtshalve de raad verzocht zijn onderzoek van 23 juni 2020 aan te vullen met een onderzoek waarin de bevindingen van Buro Onderscheiden zijn betrokken omdat het hof van oordeel is dat op de door Buro Onderscheiden genoemde punten het raadsrapport aanvulling en/of wijziging behoeft. Het verzoek strekt zich uit tot een nader onderzoek waarin de relatie tussen de ouders en [minderjarige] in beide situaties (hoofdverblijf bij de moeder en hoofdverblijf bij de vader) wordt onderzocht.
2.4.
Op 22 augustus 2022 heeft het hof de uitkomst van het raadsonderzoek d.d. 18 augustus 2022 ontvangen.
2.5.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 22 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Proenings;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Boor;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2020;
  • een V6-formulier d.d. 29 maart 2021 met bijlage van de zijde van de moeder
  • de brief van de raad d.d. 1 oktober 2021;
  • de brief van de raad d.d. 28 oktober 2021;
  • het V6-formulier d.d. 8 december 2021 met bijlage van de zijde van de moeder;
  • het raadsrapport d.d. 18 augustus 2022;
  • het V8-formulier d.d. 2 september 2022 met bijlage van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 5 september 2022 met bijlage van de zijde van de vader;
  • de brief d.d. 12 september 2022 met bijlagen van de zijde van de vader;
  • het V6-formulier d.d. 14 september 2022 met bijlagen van de zijde van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 6 februari 2020 van de rechtbank Oost-Brabant heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar – kort weergegeven – welke hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De rechtbank heeft inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een voorlopige zorgregeling vastgesteld inhoudende dat:
[minderjarige] van zondagavond tot donderdag voor school bij de vader verblijft en vervolgens van donderdagmiddag na school tot zondagavond bij de moeder. De moeder brengt [minderjarige] op zondagavond om 18:30 uur terug bij de vader. Deze regeling zal twee weken zo verlopen.
In de derde week zal [minderjarige] wederom van zondagavond tot donderdag voor school bij de vader verblijven en van donderdagmiddag na school tot vrijdagmiddag bij de moeder maar vervolgens het aansluitende weekend bij de vader. In verband hiermee brengt de moeder [minderjarige] vrijdag na het eten om 19:00 uur naar de vader. Daarna herhaalt de regeling zich.
3.3.
Na rapport en advies van de raad d.d. 23 juni 2020 heeft de rechtbank bij de bestreden beschikking van 15 december 2020 (waarvan de werking bij beschikking van dit hof van 29 april 2021 is geschorst) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald en aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] met ingang van schooljaar 2021-2022 in te schrijven op de [school] school in [woonplaats moeder] .
Daarnaast is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld inhoudende dat:
[minderjarige] verblijft van maandag (week 1) tot en met woensdag voor school de week erna (week 2) bij de moeder en is vervolgens van woensdagmiddag na school tot en met zondagavond bij de vader. Daarna herhaalt de regeling zich. Het brengen van [minderjarige] op de woensdagmiddag na school naar de vader komt voor rekening van de moeder. De vader zal [minderjarige] vervolgens zondagavond terugbrengen naar de moeder. Op de donderdag en de vrijdag is het aan de vader om [minderjarige] van en naar school te brengen.
Voorts heeft elk van partijen recht op contact met [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en de Nederlandse feestdagen. Partijen dienen in onderling overleg afspraken hierover te maken. Het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor speltherapie is afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstakenAdvies van de raad
3.5.
In zijn aanvullend rapport van 18 augustus 2022 heeft de raad ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geadviseerd de huidige (voorlopige) zorgregeling te continueren nu deze voldoet aan wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] brengt voldoende tijd door bij zijn beide ouders om een goede relatie te behouden/uit te bouwen, wat goed is voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling.
De ouders voeren op dit moment (grofweg) een verdeling van vier dagen verblijf bij de vader en drie dagen verblijf bij de moeder uit. De ouders hebben echter qua vrij besteedbare tijd evenveel tijd met [minderjarige] . De vader neemt immers meer schoolmomenten voor zijn rekening waardoor er minder tijd tussen de vader en [minderjarige] overblijft. De moeder heeft in het weekend meer vrij besteedbare tijd.
De (nadere) standpunten3.6. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij zich kan vinden in het advies van de raad om de huidige tussen partijen gehanteerde zorgregeling te continueren. In zoverre wijzigt de vader dan ook zijn verzoek en handhaaft niet langer het verzoek om een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder.
Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige] de huidige zorgregeling fijn vindt en dat de uitvoering van deze regeling al anderhalf jaar goed verloopt, aldus de vader.
De vader wil wel het beeld nuanceren dat de moeder schetst, dat de vader niet alle dagen in Nederland zou zijn op de dagen dat [minderjarige] bij hem is. Vanwege zijn werk verblijft de vader regelmatig op [locatie] . De vader doet er alles aan om reizen voor zijn werk rondom de zorgregeling te plannen. Incidenteel komt het voor dat een vlucht iets eerder vertrekt dan de school begint of dat de vader iets later terugkomt. In die gevallen wordt [minderjarige] door zijn grootouders of de zus van de vader opgevangen. [minderjarige] vindt deze opvang alleen maar fijn want hij heeft een goede band met deze familieleden.
3.7.
De moeder kan zich in beginsel ook vinden in het handhaven van de zorgregeling die partijen op dit moment hanteren. [minderjarige] dient echter wel bij voorkeur door zijn ouders te worden verzorgd. Uit de vluchtgegevens van de vader blijkt echter dat de vader regelmatig niet in Nederland is op de dagen dat [minderjarige] volgens de voorlopige zorgregeling bij hem verblijft. De vader is een goede vader en de moeder wil niet dat [minderjarige] hem zo weinig ziet. Daarnaast wil de moeder dat [minderjarige] langer bij haar blijft als de vader vanwege een werktrip niet in Nederland is. De moeder ziet niet in waarom de grootouders of de zus van de vader op die momenten voor [minderjarige] moeten zorgen, terwijl [minderjarige] in die gevallen ook (langer) bij de moeder kan blijven. Meer specifiek wil de moeder dat het hof zal bepalen dat [minderjarige] ook op zondagavond bij haar blijft, tot maandagochtend naar school, als de vader vanwege een werktrip niet in Nederland is.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt
3.8.2.
Het is hof gebleken dat partijen zich in beginsel kunnen vinden in de huidige door partijen gehanteerde zorgregeling, welke regeling volgt uit de eerder door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling zoals hierboven weergegeven onder 3.2.
De vader heeft in zoverre zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd dat hij niet langer zijn verzoek handhaaft om een week op week af regeling te bepalen, maar zich kan conformeren aan het advies van de raad. De moeder heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling verzocht te bepalen dat [minderjarige] tot maandagochtend naar school bij haar verblijft, zodat zij [minderjarige] naar school kan brengen en dit in het geval van afwezigheid van de vader niet door de grootouders of de zus van de vader gedaan hoeft te worden.
Hoewel de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij incidenteel niet aanwezig is op de momenten dat [minderjarige] volgens de voorlopige zorgregeling aan hem is toevertrouwd, is dit voor het hof onvoldoende aanleiding om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken hierop aan te passen. [minderjarige] is gewend aan de huidige zorgregeling en de uitvoering hiervan verloopt goed. [minderjarige] woont met zijn vader bij of in ieder geval op het terrein van de grootouders en is gewend aan de situatie dat zij hem incidenteel naar school brengen of dat hij zelfstandig naar school gaat. Daarnaast is gebleken dat er tussen partijen minimale communicatie is en dat deze communicatie moeizaam verloopt. Gelet hierop acht het hof het waarschijnlijk dat iedere wijziging in de zorgregeling kan leiden tot strijd tussen de ouders en alleen al daarom is een wijziging van de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] . Dit oordeel laat onverlet dat het in het belang van [minderjarige] is als partijen toe zouden kunnen werken naar een situatie waarin zij in voorkomende gevallen een beroep op elkaar kunnen doen in het geval er incidenteel afgeweken dient te worden van de geldende zorgregeling.
3.8.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover hierin een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld en het hof zal opnieuw rechtdoende een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen die overeenkomt met de voorlopige zorgregeling die partijen thans uitvoeren.
Hoofdverblijfplaats
Advies van de raad
3.9.
De raad heeft het hof geadviseerd voor [minderjarige] niet uitdrukkelijk een hoofdverblijfplaats te bepalen. Het bepalen van de hoofdverblijfplaats is op dit moment voor [minderjarige] een juridische uitdaging waarover zijn ouders procedures voeren. De raad kan de ogen niet sluiten voor de mogelijke consequenties die het vaststellen van de juridische verblijfplaats van [minderjarige] met zich meebrengt. De raad heeft de verwachting dat het bepalen van de hoofdverblijfplaats mogelijk strijdverhogend zal werken, in plaats van dat het rust zal geven. Daar waar het vaststellen van de hoofdverblijfplaats over het algemeen zou kunnen zorgen voor duidelijkheid, is er in het geval van [minderjarige] al op natuurlijke wijze duidelijkheid ontstaan. Beide ouders hebben een (even) belangrijke opvoedersrol en [minderjarige] kan zich hechten aan en profiteren van de kwaliteiten van zijn beide ouders. Het vaststellen van zijn hoofdverblijfplaats zal mogelijk zorgen voor behoefte aan aanpassing in de zorg voor [minderjarige] , zijn school en mogelijk leiden tot toegenomen onduidelijkheid voor [minderjarige] en zijn ouders. Door geen hoofdverblijfplaats vast te stellen wordt voor de ouders (en [minderjarige] ) benadrukt dat beide ouders even belangrijk zijn en dat er geen verschil wordt gemaakt in verantwoordelijkheid, invloed en zorgtaken.
De (nadere) standpunten3.10. De vader kan zich vinden in het advies van de raad om geen uitdrukkelijke hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen. Wel dient de inschrijving van [minderjarige] te worden vastgesteld en de vader vindt het wenselijk dat [minderjarige] bij hem blijft ingeschreven. [minderjarige] gaat in [woonplaats vader] naar school, heeft daar veel familie wonen en zijn sociale leven speelt zich hier grotendeels af. Er is onder deze omstandigheden geen reden om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar [woonplaats moeder] . In dat kader verwijst de vader naar een beschikking van dit hof van 11 april 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:1358) waarin het hof heeft overwogen dat er geen reden was om de inschrijving te wijzigen nu de kinderen al enige tijd bij de ouder stonden ingeschreven en gesteld noch gebleken was dat zaken rondom de personen van de kinderen niet goed waren geregeld en er derhalve geen aanleiding bestond deze inschrijvingen te wijzigen. Wanneer het hof het nodig acht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wel vast te stellen, dan handhaaft de vader zijn eerdere standpunt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader dient te blijven.
3.11.
De moeder handhaaft haar verweer dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar dient te worden bepaald. De moeder is de enige die op haar adres staat ingeschreven. Omdat het adres van de vader niet zijn eigen adres is, maar dat van zijn ouders, lijkt het de moeder meer voor de hand liggend dat [minderjarige] bij haar staat ingeschreven. Daarnaast verblijft de vader vaak in het buitenland. De moeder is geworteld in Nederland, werkt in Nederland vanuit huis en is daarom van mening dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar dient te worden bepaald.
De motivering van de beslissing3.12. Het hof overweegt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Het hof volgt het advies van de raad om voor [minderjarige] geen hoofdverblijfplaats vast te stellen. Beide ouders hebben een even belangrijke opvoedersrol in het leven van [minderjarige] , zoals ook blijkt uit de gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die het hof in deze beschikking zal vastleggen. Door voor [minderjarige] geen hoofdverblijfplaats vast te stellen bij een van de ouders wordt voor hem (en voor de ouders) benadrukt dat beide ouders even belangrijk zijn en dat er geen onderscheid wordt gemaakt in verantwoordelijkheid, invloed en zorgtaken. Hierbij gaat het hof er wel van uit dat de huidige inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vader in de Basisregistratie Personen (BRP) ongewijzigd blijft.
3.12.3.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is bepaald en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, alsnog afwijzen. Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen is in de bestreden beschikking afgewezen. Het hof zal in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
3.13.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de aan de moeder verleende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de [school] school in [woonplaats moeder] niet ten uitvoer wordt gelegd. Zowel de moeder als de vader wil dat [minderjarige] naar zijn huidige school in [woonplaats vader] blijft gaan.
3.13.2.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover hierbij aan de moeder toestemming is verleend om [minderjarige] in te schrijven op de [school] school in [woonplaats moeder] en zal opnieuw rechtdoende het hiertoe strekkende verzoek van de moeder alsnog afwijzen.
Vervangende toestemming speltherapie
Advies van de raad3.14. De raad heeft niet de overtuiging dat hulpverlening voor [minderjarige] dringend noodzakelijk is, al kan ondersteuning altijd helpend zijn. De raad heeft de indruk dat voor [minderjarige] zijn leven met gescheiden ouders op twee woonplekken op dit moment niet belastend is. [minderjarige] heeft tijdens het onderzoek in ieder geval niets aangegeven waaruit naar voren komt dat hij door de ouders belast wordt of last heeft van de (moeizame) communicatie en samenwerking tussen de ouders. De school van [minderjarige] uit ook geen (grote) zorgen.
De (nadere) standpunten
3.15.
De vader blijft ondanks het advies van de raad bij zijn verzoek om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] aan te melden voor speltherapie. De school van [minderjarige] heeft herhaaldelijk aangegeven dat speltherapie goed zou zijn voor [minderjarige] . Ook de raad heeft dit in het verleden aangegeven. De vader is van mening dat speltherapie in ieder geval noodzakelijk is als het hof de huidige zorgregeling zou aanpassen, zodat [minderjarige] in deze verandering zo goed mogelijk begeleid kan worden.
3.16.
De moeder verzet zich tegen het verzoek van de vader ten aanzien van de speltherapie. Het advies van de school, waar de vader aan refereert, was een algemeen advies voor kinderen van gescheiden ouders en was niet specifiek toegespitst op [minderjarige] . Het gaat goed met [minderjarige] en er is dan ook geen noodzaak voor speltherapie.
De motivering van de beslissing
3.17.
Het hof overweegt als volgt.
3.17.1.
Net als de raad heeft het hof niet de overtuiging dat hulpverlening voor [minderjarige] op dit moment noodzakelijk is. De vader heeft in dat kader ook niet concreet gemaakt waarom speltherapie noodzakelijk is. Voor zover de vader heeft gesteld dat speltherapie noodzakelijk is in het geval het hof de huidige zorgregeling aanpast, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking nu het hof reeds heeft besloten in de huidige zorgregeling geen wijziging aan te brengen.
3.17.2.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen voor speltherapie voor [minderjarige] is afgewezen.

4.De slotsom

4.1.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum bepaald.
4.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2020, voor zover het de hoofdverblijfplaats, de vervangende toestemming inschrijving op school en de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen;
wijst alsnog af het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de [school] School in [woonplaats moeder] ;
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
[minderjarige] verblijft van zondagavond tot donderdag voor school bij de vader en vervolgens van donderdagmiddag na school tot zondagavond bij de moeder. De moeder brengt [minderjarige] op zondagavond om 18:30 uur terug bij de vader. Deze regeling zal twee weken zo verlopen.
In de derde week zal [minderjarige] wederom van zondagavond tot donderdag voor school bij de vader verblijven en van donderdagmiddag na school tot vrijdagmiddag bij de moeder maar vervolgens het aansluitende weekend bij de vader. In verband hiermee brengt de moeder [minderjarige] vrijdag na het eten om 19:00 uur naar de vader. Daarna herhaalt de regeling zich.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en M.J.C. van Leeuwen en is op 3 november 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.