Op 4 september 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zelf procedeert. Het verzoek strekt tot wraking van mr. M.V. van Baaren, rechter in een bestuurszaak met zaaknummer ROT 23/2279. De verzoeker heeft in de loop der jaren meerdere wrakingsverzoeken ingediend, waarvan de meeste door de wrakingskamer buiten behandeling zijn gesteld. In dit specifieke geval heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de gronden die de verzoeker aanvoert voor de wraking van de rechter niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van partijdigheid of de schijn daarvan. De verzoeker heeft onder andere geklaagd over het niet mogen maken van opnames van de zitting, het gebrek aan inhoudelijke beslissingen op eerdere wrakingsverzoeken, en vermeende intimidatie door de politie. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeker bekend moet zijn met het feit dat zijn gronden niet tot wraking kunnen leiden, en dat hij het wrakingsmiddel misbruikt. Daarom is het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard en is bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van de verzoeker in deze hoofdzaak niet meer in behandeling zullen worden genomen.