5.3.1.Criminele organisatie (feit 1)
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van deelname aan een criminele organisatie dient er sprake te zijn van deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten samen een organisatie vormden die gedurende ruim acht maanden stelselmatig (vrijwel dagelijks) zeer grote contante geldbedragen aan derden verstrekte en van derden ontving via illegaal ondergronds bankieren. Daarbij was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur en was de samenwerking gericht op het (gewoonte)witwassen van grote contante geldbedragen. De verdachten opereerden vanuit twee afzonderlijke kantoren met een vaste groep geldkoeriers per kantoor. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opereerden vanuit kantoor Den Haag en medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] opereerden vanuit kantoor Amsterdam. Op deze locaties werd het geld opgeslagen, geteld en verpakt. De transacties verliepen steeds op dezelfde manier en werden aangestuurd via de chat, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik. Zo werd met een ‘pick’ het ophalen van contante geldbedragen aangeduid en met een ‘kick’ het afgeven hiervan. In de ten laste gelegde periode werden vanuit de kantoren in Amsterdam en Den Haag honderden kicks en picks uitgevoerd. In totaal ging het om ruim
€ 246.000.000,- aan picks en een iets hoger bedrag aan kicks.
Tevens was de organisatie in die periode bezig om uit te breiden door andere kantoren te openen, maar ook door het zoeken naar nieuwe mensen voor het uitvoeren van de geldkoeriersdiensten. Daarnaast ging de organisatie ook na inbraken en overvallen op kantoren en sluitingen door de politie door met de transacties, en werden er manieren gezocht om nieuwe kantoren op te zetten.
Binnen de organisatie was er verder sprake van een hiërarchie, waarbinnen de geldkoeriers werden aangestuurd door de verdachte (en soms ook door de medeverdachte [medeverdachte 8]), die op zijn beurt weer zaken terugkoppelde aan personen die gebruik maakten van de gebruikers/communicatienamen [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1] en [naam 2]). Ook dit wijst op een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Hierbij wordt opgemerkt dat de rechtbank, anders dan de verdediging, in het requisitoir en in wat is aangevoerd op zitting door de officier van justitie niet de suggestie heeft gehoord of gelezen dat sprake zou zijn van twee afzonderlijke criminele organisaties. Daarvan is overigens (ook) naar oordeel van de rechtbank geen sprake.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een criminele organisatie met de medeverdachte [medeverdachte 8] en anderen.
De rol van de verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte de leider was van deze criminele organisatie. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De verdachte heeft binnen de criminele organisatie een actieve rol vervuld en hij vormde een onmisbare schakel in het geheel. De verdachte bepaalde de geldoverdrachten en stuurde samen met de medeverdachte [medeverdachte 8] de geldkoeriers in Nederland aan. Via chatberichten met daarin de opdrachten, ontmoetingslocaties, identificatiecodes en tijdstippen werden geldkoeriers door de verdachte naar geldoverdrachten gestuurd. De verdachte wilde steeds op de hoogte worden gehouden van het verloop van de geldoverdrachten en vroeg om bevestiging of een geldoverdracht succesvol was verlopen. Ook wilde hij foto’s ontvangen van de contante (getelde) geldbedragen. Als de verdachte niet beschikbaar was, nam de medeverdachte [medeverdachte 8] het aansturen van de koeriers over. De verdachte (en soms dus ook de medeverdachte [medeverdachte 8]) ontving aan het eind van iedere dag dagbalansen van zijn geldkoeriers waarop de verschillende kicks en picks waren verwerkt. Hij stuurde deze op zijn beurt door aan [naam 1] en [naam 2]. Het was dan ook vooral de verdachte die de boekhouding beheerde. Naast de aansturing van de geldkoeriers instrueerde de verdachte nieuwe personen binnen de organisatie over de aard en de inhoud van de werkzaamheden.
Bovendien stelde de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 8] de hoogte van de commissies vast. Ze voerden overleg en maakten plannen voor het openen van een nieuw kantoor in Barcelona en Nederland. Hoewel er sprake was van overleg, was het uiteindelijk de verdachte die bepaalde hoe dit vormgegeven moest worden en welke kosten daarbij gemaakt moesten worden.
Dat, zoals door de verdediging is betoogd, de verdachte ondergeschikt was aan [naam 1] en [naam 2] staat er niet aan in de weg dat hij tevens de leiding had over kantoor Den Haag en kantoor Amsterdam. Het is mogelijk om binnen een organisatie meerdere deelnemers als ‘leider’ aan te merken (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2331). Verder staat aan het aanmerken van een deelnemer als ‘leider’ niet in de weg dat de betreffende deelnemer binnen de organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers aan de organisatie (vgl. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:619). Op grond van onder meer deze vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode vrijwel dagelijks als leider bezig heeft gehouden met de organisatie van het ‘crimineel ondergronds bankieren’ en dat hij daarin een actieve en sturende rol heeft gehad.
Het oogmerk van de organisatie
De rechtbank acht bewezen dat de organisatie het oogmerk heeft gehad om misdrijv
ente plegen, namelijk gewoontewitwassen. Anders dan de verdediging heeft bepleit, levert die bewezenverklaring wel een strafbaar feit op. Het delict gewoontewitwassen omvat naar zijn aard een meervoud aan feitelijke gedragingen die ook op zichzelf staande misdrijven opleveren (namelijk telkens witwassen).
5.3.2.Gewoontewitwassen (feit 2)
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, Sr dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds het geld waarmee door de verdachte en zijn medeverdachten ‘gebankierd’ werd.
Desalniettemin kan bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank dient te beoordelen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
Naast de al onder 5.3.1. beschreven feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. Uit de chatberichten en de doorgestuurde dagbalansen van de geldkoeriers kan worden afgeleid dat in de ten laste gelegde periode vrijwel dagelijks een of meerdere geldtransacties met aanzienlijke contante geldbedragen plaatsvonden. Zo waren transacties ter hoogte van
€ 1.000.000.000,- niet ongebruikelijk. Deze geldbedragen werden (vaak in big shoppers) door de geldkoeriers fysiek vervoerd, overgedragen op de openbare weg en bewaard in de kantoren in Amsterdam en Den Haag.
Het verwerven, voorhanden hebben en vervoeren van deze hoeveelheden contant geld is zeer ongebruikelijk, mede gelet op de veiligheidsrisico’s die het bewaren en vervoeren van dergelijke bedragen met zich meebrengen. De kantoren waar het geld werd opgeslagen, geteld en verpakt, waren dan ook voorzien van uitgebreide veiligheidsmaatregelen en verborgen ruimtes. Bovendien is het op de openbare weg overdragen van dergelijke geldbedragen zeer ongebruikelijk en een aanwijzing dat het gaat om gelden met een criminele herkomst. Dit vermoeden wordt in het bijzonder versterkt door het gebruik van tokens bij de geldoverdrachten, wat erop duidt dat betrokkenen elkaar niet kenden of vertrouwden. Bovendien werd er door de verdachte en zijn medeverdachten gebruik gemaakt van cryptotelefoons en werd in versluierd taalgebruik gecommuniceerd over de geldtransacties. Daarbij werden geen namen genoemd. Ook was er geen sprake van een in het financiële verkeer gebruikelijke administratie. Tot slot volgt uit meerdere chatberichten dat men zaken deed met ‘criminals’ en dat wat betrokkenen deden ‘highly criminal’ was.
Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen een vermoeden van witwassen.
De verklaring van de verdachte
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er een gerechtvaardigd vermoeden is dat het ten laste gelegde geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Door geen van de verdachten is hierover een verklaring afgelegd.
Dat, zoals door de verdediging is betoogd, sprake zou (kunnen) zijn van Hawala-bankieren met gelden afkomstig van een legale bron strookt niet met de bevindingen zoals die uit het dossier volgen. Daarbij is er door de verdediging nog geen begin gemaakt met het aannemelijk maken dat er sprake zou zijn van een legale herkomst van de geldbedragen.
Er is kortom geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte dat de geldbedragen niet uit misdrijf afkomstig zijn.
Op grond van bovenstaande is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het bewezenverklaarde geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Wetenschap illegale herkomst
Gezien de vergaande betrokkenheid van de verdachte bij de geldverplaatsingen en zijn leidende rol in het ondergrondse bankensysteem waar deze verplaatsingen deel van uitmaakten, is uitgesloten dat de verdachte niet van de illegale herkomst van de geldbedragen heeft geweten. Zoals hierboven al weergegeven, blijkt uit verschillende chatberichten tussen de verdachte en zijn medeverdachten ook van wetenschap van de criminele afkomst. Naast de eerdergenoemde berichten stuurden zij ook berichten als ‘hard to survive in this criminal world’ en ’we deal with criminal without brain’. Gelet op het voorgaande is bewezen dat verdachte wist van de illegale herkomst van het geld.
Medeplegen
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen ten aanzien van het gehele ten laste gelegde witwasbedrag. In het dossier bevinden zich onder andere dagbalansen die zijn aangetroffen in de chats tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daarnaast bevat het dossier 18 uitgewerkte transacties waarbij de werkwijze en rolverdeling, en daarmee het medeplegen door de verdachte met anderen, duidelijk blijken. De rechtbank heeft geen reden om er aan te twijfelen dat het bij de andere (niet uitgewerkte) transacties anders ging. Het dossier geeft daar geen enkele aanleiding toe en de verdediging heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt.
Gewoontewitwassen
Het witwassen heeft ruim acht maanden geduurd en heeft in die periode een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.