ECLI:NL:RBROT:2024:8533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
71/303840-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggevende rol in criminele organisatie met gewoontewitwassen van aanzienlijke bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Deze organisatie was gedurende een periode van acht maanden actief in het plegen van gewoontewitwassen van meer dan € 246.000.000. De verdachte, die op het moment van de zitting preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M.H. Zuketto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol vervulde binnen de organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor de aansturing van geldkoeriers en de administratie van de transacties. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de organisatie zich bezighield met criminele activiteiten en dat hij een onmisbare schakel was in het ondergrondse bankensysteem. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan de criminele organisatie en het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als leider van de organisatie bevestigd, ondanks de argumenten van de verdediging dat hij niet de enige leider was. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/303840-22
Datum uitspraak: 5 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres],
raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij zich in de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan het als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van (gewoonte)witwassen (feit 1). Daarnaast wordt hem verweten dat hij zich in diezelfde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van ongeveer € 250.000.000,- (feit 2).

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. C. Goedegebuure en T.M. Rethmeier (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De dagvaarding is partieel nietig voor zover de tekst van de tenlastelegging met betrekking tot feit 1 ziet op de zinsnede “althans enige misdrijven”. Er is nagelaten te duiden op welke misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt gedoeld. Enige verfeitelijking en concretisering ontbreekt.
4.2.
Beoordeling
Een dagvaarding dient op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoende feitelijk en duidelijk te zijn, zodat de verdachte weet waartegen hij zich heeft te verdedigen. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is opgesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging bezien in samenhang met het dossier was het voor de verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich had te verdedigen. Daarom wordt het beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Op 8 januari 2021 ontving het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten inhoudende dat een grote transnationale criminele groepering in Nederland actief zou zijn en zich bezig zou houden met grootschalig witwassen. De Amerikaanse opsporingsautoriteiten beschikten over en hadden toegang tot de dataset van een netwerk van crypto-telefoons die gebruik maakten van het ANOM-platform. Naast actuele verstrekkingen van een deel van die dataset werden ook historische data (beschikbaar vanaf juni 2020) die op deze criminele groepering betrekking hadden door de Amerikaanse autoriteiten verstrekt aan het Nederlandse onderzoeksteam.
Op grond van deze datasets kwam het onderzoeksteam tot de conclusie dat in Nederland een groepering werkzaam was die zich op dagelijkse basis bezighield met de inname en verdeling van zeer grote hoeveelheden contant geld. De groepsleden communiceerden onderling onder andere via ANOM-chatberichten, gebruikten hierbij aparte gebruikers- en communicatienamen en maakten gebruik van versluierd taalgebruik om hun werkzaamheden aan te duiden. Binnen de groepering waren er twee afdelingen met een eigen kantoor: ‘kantoor Amsterdam’ en ‘kantoor Den Haag’.
Het opsporingsonderzoek onder de naam 26Belper richtte zich op de opsporing en het identificeren van de gebruikers van de verschillende ANOM-accounts en de strafbare feiten die de personen achter deze accounts pleegden. Dit heeft in het onderzoek 26Klaver geleid tot de identificatie van de verdachte als gebruiker van twee ANOM-accounts en van twee daarmee samenhangende Sky ECC- accounts. Op 31 mei 2023 is de verdachte in Athene aangehouden.
5.2.
Standpunt verdediging
Voor feit 1 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit. Voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr is immers vereist dat het oogmerk gericht moet zijn op het plegen van misdrijven (meervoud), terwijl het ten laste gelegde oogmerk van gewoontewitwassen slechts één misdrijf oplevert.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de verdachte niet de leider van de criminele organisatie was. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, kan hooguit tot het oordeel worden gekomen dat sprake is van één criminele organisatie. Daarbij kan de verdachte slechts worden beschouwd als ‘gewone’ deelnemer van deze criminele organisatie. Het zijn van een tussenpersoon en het vervullen van een instruerende rol naar anderen is niet voldoende om de verdachte als leider van de organisatie te beschouwen. De verdachte handelde in opdracht van anderen die de daadwerkelijke zeggenschap hadden.
Ook voor feit 2 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit, nu niet kan worden vastgesteld dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. De modus operandi heeft onmiskenbaar veel weg van Hawala-bankieren met geld afkomstig van een legale bron. Hawala-bankieren is niet (primair) gericht op criminele gelden. Aanvullende omstandigheden die het vermoeden ondersteunen dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf, ontbreken.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het ten laste
gelegde witwasbedrag niet kan worden bewezen. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat bij alle afzonderlijke transacties sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen. Bij slechts een aantal transacties, namelijk de transacties die in het dossier zijn uitgewerkt met de onderliggende chats en dagbalansen, blijkt dit, maar dat geldt niet voor de overige transacties. Het medeplegen door de verdachte ten aanzien van iedere transactie kan gelet hierop niet worden vastgesteld.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Criminele organisatie (feit 1)
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van deelname aan een criminele organisatie dient er sprake te zijn van deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Voor de deelneming aan die organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. De verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk.
De organisatie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten samen een organisatie vormden die gedurende ruim acht maanden stelselmatig (vrijwel dagelijks) zeer grote contante geldbedragen aan derden verstrekte en van derden ontving via illegaal ondergronds bankieren. Daarbij was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur en was de samenwerking gericht op het (gewoonte)witwassen van grote contante geldbedragen. De verdachten opereerden vanuit twee afzonderlijke kantoren met een vaste groep geldkoeriers per kantoor. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opereerden vanuit kantoor Den Haag en medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] opereerden vanuit kantoor Amsterdam. Op deze locaties werd het geld opgeslagen, geteld en verpakt. De transacties verliepen steeds op dezelfde manier en werden aangestuurd via de chat, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik. Zo werd met een ‘pick’ het ophalen van contante geldbedragen aangeduid en met een ‘kick’ het afgeven hiervan. In de ten laste gelegde periode werden vanuit de kantoren in Amsterdam en Den Haag honderden kicks en picks uitgevoerd. In totaal ging het om ruim
€ 246.000.000,- aan picks en een iets hoger bedrag aan kicks.
Tevens was de organisatie in die periode bezig om uit te breiden door andere kantoren te openen, maar ook door het zoeken naar nieuwe mensen voor het uitvoeren van de geldkoeriersdiensten. Daarnaast ging de organisatie ook na inbraken en overvallen op kantoren en sluitingen door de politie door met de transacties, en werden er manieren gezocht om nieuwe kantoren op te zetten.
Binnen de organisatie was er verder sprake van een hiërarchie, waarbinnen de geldkoeriers werden aangestuurd door de verdachte (en soms ook door de medeverdachte [medeverdachte 8]), die op zijn beurt weer zaken terugkoppelde aan personen die gebruik maakten van de gebruikers/communicatienamen [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1] en [naam 2]). Ook dit wijst op een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Hierbij wordt opgemerkt dat de rechtbank, anders dan de verdediging, in het requisitoir en in wat is aangevoerd op zitting door de officier van justitie niet de suggestie heeft gehoord of gelezen dat sprake zou zijn van twee afzonderlijke criminele organisaties. Daarvan is overigens (ook) naar oordeel van de rechtbank geen sprake.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte in de ten laste gelegde periode deel uitmaakte van een criminele organisatie met de medeverdachte [medeverdachte 8] en anderen.
De rol van de verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte de leider was van deze criminele organisatie. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De verdachte heeft binnen de criminele organisatie een actieve rol vervuld en hij vormde een onmisbare schakel in het geheel. De verdachte bepaalde de geldoverdrachten en stuurde samen met de medeverdachte [medeverdachte 8] de geldkoeriers in Nederland aan. Via chatberichten met daarin de opdrachten, ontmoetingslocaties, identificatiecodes en tijdstippen werden geldkoeriers door de verdachte naar geldoverdrachten gestuurd. De verdachte wilde steeds op de hoogte worden gehouden van het verloop van de geldoverdrachten en vroeg om bevestiging of een geldoverdracht succesvol was verlopen. Ook wilde hij foto’s ontvangen van de contante (getelde) geldbedragen. Als de verdachte niet beschikbaar was, nam de medeverdachte [medeverdachte 8] het aansturen van de koeriers over. De verdachte (en soms dus ook de medeverdachte [medeverdachte 8]) ontving aan het eind van iedere dag dagbalansen van zijn geldkoeriers waarop de verschillende kicks en picks waren verwerkt. Hij stuurde deze op zijn beurt door aan [naam 1] en [naam 2]. Het was dan ook vooral de verdachte die de boekhouding beheerde. Naast de aansturing van de geldkoeriers instrueerde de verdachte nieuwe personen binnen de organisatie over de aard en de inhoud van de werkzaamheden.
Bovendien stelde de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 8] de hoogte van de commissies vast. Ze voerden overleg en maakten plannen voor het openen van een nieuw kantoor in Barcelona en Nederland. Hoewel er sprake was van overleg, was het uiteindelijk de verdachte die bepaalde hoe dit vormgegeven moest worden en welke kosten daarbij gemaakt moesten worden.
Dat, zoals door de verdediging is betoogd, de verdachte ondergeschikt was aan [naam 1] en [naam 2] staat er niet aan in de weg dat hij tevens de leiding had over kantoor Den Haag en kantoor Amsterdam. Het is mogelijk om binnen een organisatie meerdere deelnemers als ‘leider’ aan te merken (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2331). Verder staat aan het aanmerken van een deelnemer als ‘leider’ niet in de weg dat de betreffende deelnemer binnen de organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers aan de organisatie (vgl. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:619).
Op grond van onder meer deze vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode vrijwel dagelijks als leider bezig heeft gehouden met de organisatie van het ‘crimineel ondergronds bankieren’ en dat hij daarin een actieve en sturende rol heeft gehad.
Het oogmerk van de organisatie
De rechtbank acht bewezen dat de organisatie het oogmerk heeft gehad om misdrijv
ente plegen, namelijk gewoontewitwassen. Anders dan de verdediging heeft bepleit, levert die bewezenverklaring wel een strafbaar feit op. Het delict gewoontewitwassen omvat naar zijn aard een meervoud aan feitelijke gedragingen die ook op zichzelf staande misdrijven opleveren (namelijk telkens witwassen).
5.3.2.
Gewoontewitwassen (feit 2)
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, Sr dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds het geld waarmee door de verdachte en zijn medeverdachten ‘gebankierd’ werd.
Desalniettemin kan bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank dient te beoordelen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Indien een dergelijke verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
Naast de al onder 5.3.1. beschreven feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. Uit de chatberichten en de doorgestuurde dagbalansen van de geldkoeriers kan worden afgeleid dat in de ten laste gelegde periode vrijwel dagelijks een of meerdere geldtransacties met aanzienlijke contante geldbedragen plaatsvonden. Zo waren transacties ter hoogte van
€ 1.000.000.000,- niet ongebruikelijk. Deze geldbedragen werden (vaak in big shoppers) door de geldkoeriers fysiek vervoerd, overgedragen op de openbare weg en bewaard in de kantoren in Amsterdam en Den Haag.
Het verwerven, voorhanden hebben en vervoeren van deze hoeveelheden contant geld is zeer ongebruikelijk, mede gelet op de veiligheidsrisico’s die het bewaren en vervoeren van dergelijke bedragen met zich meebrengen. De kantoren waar het geld werd opgeslagen, geteld en verpakt, waren dan ook voorzien van uitgebreide veiligheidsmaatregelen en verborgen ruimtes. Bovendien is het op de openbare weg overdragen van dergelijke geldbedragen zeer ongebruikelijk en een aanwijzing dat het gaat om gelden met een criminele herkomst. Dit vermoeden wordt in het bijzonder versterkt door het gebruik van tokens bij de geldoverdrachten, wat erop duidt dat betrokkenen elkaar niet kenden of vertrouwden. Bovendien werd er door de verdachte en zijn medeverdachten gebruik gemaakt van cryptotelefoons en werd in versluierd taalgebruik gecommuniceerd over de geldtransacties. Daarbij werden geen namen genoemd. Ook was er geen sprake van een in het financiële verkeer gebruikelijke administratie. Tot slot volgt uit meerdere chatberichten dat men zaken deed met ‘criminals’ en dat wat betrokkenen deden ‘highly criminal’ was.
Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen een vermoeden van witwassen.
De verklaring van de verdachte
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er een gerechtvaardigd vermoeden is dat het ten laste gelegde geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Door geen van de verdachten is hierover een verklaring afgelegd.
Dat, zoals door de verdediging is betoogd, sprake zou (kunnen) zijn van Hawala-bankieren met gelden afkomstig van een legale bron strookt niet met de bevindingen zoals die uit het dossier volgen. Daarbij is er door de verdediging nog geen begin gemaakt met het aannemelijk maken dat er sprake zou zijn van een legale herkomst van de geldbedragen.
Er is kortom geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte dat de geldbedragen niet uit misdrijf afkomstig zijn.
Op grond van bovenstaande is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het bewezenverklaarde geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Wetenschap illegale herkomst
Gezien de vergaande betrokkenheid van de verdachte bij de geldverplaatsingen en zijn leidende rol in het ondergrondse bankensysteem waar deze verplaatsingen deel van uitmaakten, is uitgesloten dat de verdachte niet van de illegale herkomst van de geldbedragen heeft geweten. Zoals hierboven al weergegeven, blijkt uit verschillende chatberichten tussen de verdachte en zijn medeverdachten ook van wetenschap van de criminele afkomst. Naast de eerdergenoemde berichten stuurden zij ook berichten als ‘hard to survive in this criminal world’ en ’we deal with criminal without brain’. Gelet op het voorgaande is bewezen dat verdachte wist van de illegale herkomst van het geld.
Medeplegen
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen ten aanzien van het gehele ten laste gelegde witwasbedrag. In het dossier bevinden zich onder andere dagbalansen die zijn aangetroffen in de chats tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daarnaast bevat het dossier 18 uitgewerkte transacties waarbij de werkwijze en rolverdeling, en daarmee het medeplegen door de verdachte met anderen, duidelijk blijken. De rechtbank heeft geen reden om er aan te twijfelen dat het bij de andere (niet uitgewerkte) transacties anders ging. Het dossier geeft daar geen enkele aanleiding toe en de verdediging heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt.
Gewoontewitwassen
Het witwassen heeft ruim acht maanden geduurd en heeft in die periode een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
inde periode van 27 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Nieuw-Vennep en elders in Nederland, en te Athene, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte zelf en [medeverdachte 8] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen misdrijven, te weten:
- gewoonte witwassen (art. 420bis/ter WvSr)
2.
hij
inde periode van
27juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Nieuw-Vennep en elders in Nederland en te Athene, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders voorwerpen, te weten contante geldbedragen van in totaal

246.130.620,
-verworven en voorhanden gehad en overgedragen , terwijl verdachte wist, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
1. als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

2.het medeplegen van gewoontewitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als leider deelgenomen aan een criminele organisatie die zich gedurende een periode van acht maanden bezig heeft gehouden met het plegen van gewoontewitwassen van ruim € 246.000.000. Dit vond plaats door illegaal ondergronds bankieren, waarbij dagelijks grote tot zeer grote contante geldbedragen werden opgehaald en afgeleverd. Als leider heeft de verdachte hieraan een belangrijke en onmisbare bijdrage geleverd. Hij hield zich onder meer bezig met de aansturing van geldkoeriers, de administratie van de transacties en het uitbetalen van commissies.
Met dit ondergronds bankieren voorzag de organisatie in de behoefte van criminele organisaties om buiten het zicht van de overheid zaken te doen en criminele transacties uit te voeren. Gelet op de omvang van de witgewassen bedragen kan het niet anders dan dat de belanghebbenden bij (de overdracht van) deze bedragen zich bezighielden met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit. Dergelijke criminaliteit, zoals (georganiseerde) drugshandel, wapenhandel en terrorisme, kan worden gefinancierd door het ondergronds bankieren. Dit maakt dat de criminele wereld in stand wordt gehouden en andere strafbare feiten mogelijk worden gemaakt. De verdachte dient zich ervan bewust te zijn geweest dat zijn handelen veel verder reikt dan alleen het verplaatsen van geld.
Witwassen op deze enorme schaal vormt tevens een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Witwassen leidt er namelijk toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat ‘misdaad loont’. Dit alles gaat ten koste van de samenleving.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 28 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten is de maximaal op te leggen gevangenisstraf in dit geval 8 jaar. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het vonnis in de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte 8], wiens rol binnen de organisatie ook aansturend was en daarom enigszins vergelijkbaar is met de rol van de verdachte. Aan die medeverdachte is een gevangenisstraf van zes jaar en acht maanden opgelegd. Bij die strafoplegging is rekening gehouden met het gegeven dat de medeverdachte al eerder voor soortgelijke feiten tot jarenlange gevangenisstraffen was veroordeeld. Enerzijds geldt ten aanzien van de verdachte dat hij een treetje hoger stond in de organisatie dan de medeverdachte [medeverdachte 8], wat strafverhogend werkt. Hij stuurde de geldkoeriers aan en onderhield contact met [naam 1] en [naam 2]. Anderzijds geldt dat de verdachte een blanco strafblad heeft in Nederland en dat niet gebleken is dat hij elders veroordeeld is voor strafbare feiten. De rechtbank heeft met deze omstandigheden rekening gehouden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 5 september 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) althans elders in Nederland, en/of te Athene, althans elders in Griekenland meermalen, althans eenmaal, als oprichter, leider en/of bestuurder (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte zelf en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten:
- (gewoonte) witwassen (art. 420bis/ter WvSr) althans enige misdrijven;
2.
hij op of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2021 te Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer), althans elders in Nederland en/of te Athene, althans elders in Griekenland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (van) een voorwerp(en), te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) € 250.000.000, althans enig geldbedrag, althans enig goed, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dit/deze voorwerp(en), gebruik gemaakt, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.