Deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde:
- artikel 11a Opiumwet, zoals dat luidde tot 1 maart 2015:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 11b Opiumwet, zoals dat luidde vanaf 1 maart 2015:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11 derde, en vijfde lid, of 11a, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 140 lid 3 (oud) Sr, dat bij de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen (Stb. 2019, 311), zonder inhoudelijke wijziging is vernummerd tot artikel 140 lid 4 Sr:
“Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.”