ECLI:NL:RBROT:2024:8514

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/670
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WW-uitkering en fictief inkomen na beëindiging zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de hoogte van de WW-uitkering. Eiser ontving sinds 3 januari 2022 een WW-uitkering, maar zijn uitkering werd gekort op basis van een fictief inkomen nadat hij als zelfstandige had gewerkt. Eiser had zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven en verzocht om herstel van zijn volledige uitkering, maar het UWV weigerde dit en stelde dat eiser zijn hoedanigheid van werknemer niet had herkregen. Eiser voerde aan dat hij definitief was gestopt met zijn werkzaamheden als zelfstandige en dat het UWV hem onterecht behandelde door zijn uitkering niet volledig toe te kennen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat het UWV in strijd met artikel 8, derde lid, van de WW had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn werkzaamheden als zelfstandige per 13 juli 2023 volledig had beëindigd, en dat hij recht had op herleving van zijn WW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/670

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Met het besluit van 8 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat bij de bepaling van de hoogte van eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (de WW) wordt uitgegaan van een fictief inkomen van € 1.144,10.
Met het besluit van 11 december 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser ontvangt sinds 3 januari 2022 een WW-uitkering.
Hij is op 25 april 2022 gestart als zelfstandige met een interim baan als rector bij een onderwijsinstelling. Het UWV kortte daarom per april 2022 zijn uitkering met een fictief inkomen. Per 1 juli 2022 eindigde die interim baan. Eiser heeft toen zijn onderneming “[naam bedrijf]” (de onderneming) uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en het UWV om herstel van zijn volledige uitkering gevraagd, waarop het UWV zijn WW-uitkering weer volledig heeft uitbetaald.
Op 29 augustus 2022 is eiser aangevangen met een interim baan bij een onderwijsinstelling als bestuurder en heeft hij de onderneming opnieuw ingeschreven bij de KvK, waarop het UWV zijn WW-uitkering weer heeft gekort met een fictief inkomen. Toen die interim baan op 13 juli 2023 eindigde heeft eiser zijn onderneming per die datum wederom bij het KvK uitgeschreven en het UWV gevraagd om herstel van zijn volledige uitkering. Het UWV heeft daarop met het primaire besluit beslist dat de WW-uitkering gekort blijft met een fictief inkomen.
Bij het bestreden besluit is het UWV bij het primaire besluit gebleven en heeft daarbij toegelicht dat het terecht heeft besloten het hoogste aantal uren (32) dat eiser in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 13 juli 2023 als zelfstandige heeft gewerkt blijvend te korten op zijn WW-uitkering, omdat dat eiser niet definitief is gestopt met zijn werkzaamheden als zelfstandige, gelet op zijn eerdere tijdelijke uitschrijving van de onderneming bij de KvK en zijn intentie weer een nieuwe interim baan te vinden.

Standpunt eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat hij wél definitief is gestopt met zijn werk als zelfstandige ‘interimmer’. Omdat het UWV zijn WW-uitkering eerder weer volledig heeft uitbetaald, nadat hij de onderneming had uitgeschreven bij de KvK, zou het UWV dat nu ook weer moeten doen. Hij heeft voorafgaande aan zijn start als interimmer diverse malen, telefonisch en digitaal, informatie ingewonnen bij het UWV over de consequenties van het werken als zelfstandige voor zijn uitkering, en heeft uit de antwoorden van het UWV begrepen dat zijn volledige uitkering steeds zou herleven, zodra hij volledig stopte met een interim baan en hij de onderneming uitschreef bij het KvK als bewijs van definitief stoppen. Dat heeft hij per 13 juli 2023 wederom gedaan en daarmee heeft hij opnieuw voldaan aan de voorwaarde voor herleving van zijn volledige uitkering. Sinds 13 juli 2023 heeft hij ook niet meer als zelfstandige gewerkt tot aan de einddatum van zijn WW-uitkering per 2 januari 2024. Hij vindt het UWV hem onrechtvaardig behandelt door zijn WW-uitkering niet per 13 juli 2023 tot aan die einddatum volledig toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of eiser zijn werkzaamheden als zelfstandige per 13 juli 2023 volledig had beëindigd in de zin van artikel 8, derde lid, van de WW. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en legt dat als volgt uit.
3.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is beëindigd de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd. Op grond van het derde lid herkrijgt een persoon, wiens werknemerschap geheel of gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, de hoedanigheid van werknemer bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (de CRvB) kan op grond van artikel 8, derde lid, van de WW een belanghebbende de hoedanigheid van werknemer slechts herkrijgen indien zijn werkzaamheden als zelfstandige geheel en definitief zijn beëindigd.
3.3.
Het UWV heeft geen feitelijk door eiser in het kader van de onderneming verrichte activiteiten op of na 13 juli 2023 tot aan het einde van zijn recht op WW vastgesteld, noch feiten die er op zouden wijzen dat eiser toen de onderneming naar buiten toe als ‘actief’ presenteerde. Met de uitschrijving bij de KvK per 13 juli 2023 was de onderneming dan ook als beëindigd aan te merken en was eiser volledig gestopt als zelfstandige.
3.4
In aanmerking genomen de omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat ook moet worden aangenomen dat eiser toen ‘definitief’ was gestopt met zijn werkzaamheden als zelfstandige.
Dat volgt ten eerste uit het feit dat de onderneming niet meer actief is geweest tot aan het einde van eisers WW-recht. Dat eiser volgens de telefoonnotitie van het UWV van 11 juli 2023 toen heeft gezegd dat hij hoopte snel weer een opdracht te hebben en dat hij daarnaar actief op zoek was, doet daaraan niet af. Daarop heeft het UWV niet doorgevraagd welke activiteiten eiser daarvoor dan ondernam/zou gaan ondernemen, zodat dit niet concreet is gemaakt. Ter zitting heeft eiser daarover gezegd dat hij ter zake geen activiteiten heeft ondernomen, maar dat als er ‘wat op zijn pad was gekomen’ hij daartegen niet op voorhand ‘nee’ zou hebben gezegd.
De opengelaten mogelijkheid nogmaals een interim baan te aanvaarden, zonder enige concreet daarop gerichte activiteit te hebben vastgesteld, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat eiser op 13 juli 2023 niet definitief was gestopt. Dit temeer in het licht van de door eiser voorafgaande aan zijn werkzaamheden ingewonnen informatie bij het UWV, waaruit hij mocht afleiden dat ‘definitief stoppen’ niet uitsloot dat hij herhaaldelijk ‘definitief’ zou kunnen stoppen binnen de duur van zijn uitkeringsrecht. Gewezen zij bijvoorbeeld op het e-mailbericht van 26 januari 2022 aan eiser van Afdeling Klantencontact van het UWV, waarin staat:
“Als u gaat werken als zelfstandige dan korten wij de uren definitief op uw WWuitkering. Alleen als u definitief stopt met uw zelfstandige werkzaamheden en zich uitschrijft bij de kamer van koophandel kan uw WW-uitkering herleven. De herlevingstermijn is 2 jaar dat komt overeen met de duur van uw uitkering.
Mocht u daarna weer een keer als zelfstandige gaan werken dan kan uw WWuitkering weer stopgezet worden en bij definitieve beëindiging opnieuw herleven.”
Ook gelet op de wijze waarop het UWV eiser heeft voorgelicht, kon het zich bij het bestreden besluit niet meer op het standpunt stellen dat in de gegeven omstandigheden eiser op 13 juli 2023 niet definitief was gestopt als zelfstandige in de daaraan door het UWV gegeven betekenis. De algemene mededeling “
Mocht u uw zelfstandige arbeid binnen de herlevingstermijn beëindigen en binnen korte termijn weer beginnen met deze werkzaamheden zien wij dit mogelijk niet als definitief stoppen als zelfstandige.” onder het besluit van 24 oktober 2022 tot verlaging van eisers WW-uitkering in verband met fictief inkomen, doet daaraan, anders dan het UWV nog naar voren heeft gebracht, niet af, te minder omdat die dateert van na 29 augustus 2022, toen eiser al opnieuw was begonnen als zelfstandige.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV in strijd met artikel 8, derde lid, van de WW heeft vastgesteld dat eiser op 13 juli 2023 zijn hoedanigheid van werknemer niet herkreeg, zodat zijn WW-uitkering blijvend moest worden gekort met een fictief inkomen.
5. Het beroep moet gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat de rechtbank de hoogte van de eiser nog toekomende uitkering niet zelf kan vaststellen, zal zij het UWV opdragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen bij deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank bepalen dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daar niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten bestaat voor een veroordeling van het UWV tot de vergoeding van de proceskosten van eiser geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:1594, r.o. 4.4.