ECLI:NL:RBROT:2024:847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
ROT 23/4013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de WIA-uitkering in samenloop met de ZW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser ontvangt zowel een WIA-uitkering als een ZW-uitkering, waarbij de ZW-uitkering in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Het UWV heeft de WIA-uitkering vastgesteld op € 1.246,93 bruto per maand, met ingang van 1 juli 2022, na een wijziging van de hoogte van de uitkering. Eiser betwist de hoogte van de uitkeringen en stelt dat de berekening niet inzichtelijk is, wat leidt tot een onevenredige benadeling. De rechtbank oordeelt dat het UWV de WIA-uitkering op juiste wijze heeft berekend en dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de regeling waarbij de ZW-uitkering op de WIA-uitkering in mindering wordt gebracht. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van deze regeling af te wijken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV wordt bevestigd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 28 september 2022 de hoogte van de WIA-uitkering met ingang van 1 juli 2022 vastgesteld op € 1.246,93 bruto per maand. Met het bestreden besluit van 12 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de vaststelling van dit bedrag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 7 november 2023 een aanvullend beroepschrift met stukken van de belastingdienst ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de zaakwaarnemer van de gemachtigde van eiser mr. J. Nieuwstraten en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet WIA en een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aan hem wordt maandelijks een WIA-uitkering uitgekeerd waarop zijn ZW-uitkering in mindering wordt gebracht. De WIA-uitkering is toegekend op basis van een ziekmelding uit 2020 bij (ex-)werkgever Securitas O.V. en de ZW-uitkering is toegekend op basis van een ziekmelding van 6 februari 2022 bij een andere werkgever, Royaal Event Security B.V..
1.1.
Met het primaire besluit van 28 september 2022 heeft het UWV aan eiser kenbaar gemaakt dat zijn WIA-uitkering wijzigt, omdat zijn inkomsten zijn gewijzigd. Met ingang van 1 juli 2022 bedraagt de WIA-uitkering zonder vakantiegeld € 1.246,93 bruto per maand. De uitkering die eiser van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 heeft gekregen was lager dan de uitkering waar hij recht op had. Daarom krijgt hij een bruto nabetaling van € 1.246,93.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat de bedragen van zijn uitkeringen niet kloppen. De vaststelling van het formele dagloon op basis waarvan de uitkering wordt berekend is correct, maar bij het aftrekken van de ZW-uitkering op de WIA-uitkering is een te hoog bedrag ingehouden. Er wordt per maand € 289,19 aan ZW-uitkering in mindering gebracht op de WIA-uitkering, maar dat ontvangt hij niet aan ZW-uitkering. Eiser ontvangt daarnaast elke maand een ander bedrag van het UWV. De verklaring dat dit komt omdat beide uitkeringen voor de aftrek van de loonheffing bij elkaar worden opgeteld en dat daarom de ene keer meer aan ZW-uitkering en de andere keer meer aan WIA-uitkering wordt betaald is navolgbaar, maar eiser meent dat de uitkeringen bij elkaar opgeteld dan elke maand ongeveer gelijk zouden moeten zijn, wat niet het geval en daarmee onjuist is. Het UWV heeft deze berekening niet inzichtelijk gemaakt. Eiser meent dat hij onevenredig wordt benadeeld doordat hij twee verschillende uitkeringen ontvangt en niet alleen een WIA-uitkering. Door deze samenloop ontvangt hij namelijk maandelijks een ander totaalbedrag aan uitkering en moet hij een bedrag van € 1.919,- aan inkomstenbelasting vanwege ingehouden loonheffing betalen en een bedrag van € 2.004,- aan te veel ontvangen huur- en zorgtoeslag terugbetalen.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of het UWV terecht met ingang van 1 juli 2022 de WIA-uitkering op een bedrag van € 1.246,93 bruto per maand heeft vastgesteld. Daarvoor is van belang of het UWV de ZW-uitkering terecht en op juiste wijze op de WIA-uitkering in mindering heeft gebracht.
4. Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA bedraagt de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering per kalendermaand:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat, voor zover van belang:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand.
Volgens artikel 13, vierde lid aanhef en onder, van de Wet WIA bedraagt het maandloon 21,75 maal het dagloon.
In artikel 29, zevende lid, van de ZW is bepaald dat het ziekengeld 70% bedraagt van het dagloon van de verzekerde.
In artikel 3:3, vijfde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald dat indien voor de uitkeringsgerechtigde naast een recht op uitkering op grond van de Wet WIA recht bestaat op een ZW-uitkering of een reguliere WW-uitkering, onder inkomen tevens wordt verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de ZW-uitkering en/of WW-uitkering wordt berekend.
5. Uit bovengenoemde bepalingen volgt dat bij samenloop van een WIA-uitkering en een ZW-uitkering, het ZW-maandloon als inkomen wordt aangemerkt en in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Eiser ontvangt naast zijn WIA-uitkering sinds
1 juli 2022 een ZW-uitkering omdat hij zich op 6 februari 2022 bij werkgever Royaal Event Security B.V. heeft ziekgemeld. In de toekenningsbeslissing van 19 juli 2022 is het dagloon van de ZW-uitkering vastgesteld op een brutobedrag van € 13,02. Het ZW-maandloon is dan het ZW-dagloon maal 21,75 (het gemiddelde aantal werkdagen per maand [1] ) en komt uit op een bedrag van € 283,19 (€ 13,02 x 21,75). Gelet hierop heeft het UWV terecht het ZW-maandloon van € 283,19 op de WIA-uitkering in mindering gebracht. Dat het bedrag dat eiser uitbetaald krijgt aan ZW-uitkering niet overeen komt met het bedrag van € 283,19 per maand, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals het UWV terecht stelt, komt dit verschil doordat de bruto ZW-uitkering 70% van het dagloon is en de ZW-uitkering per week wordt uitbetaald. Dit komt neer op ongeveer € 45,55 bruto per week: 70% x € 13,02 x 5 (uitkeringsdagen per week).
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het UWV de WIA-uitkering van eiser van € 1.246,93 bruto per maand op juiste wijze heeft berekend.
7. De rechtbank oordeelt verder dat er geen aanleiding is om wegens bijzondere omstandigheden de berekening op basis van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB buiten toepassing te laten. [2] Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om bij een samenloop van uitkeringen de ZW-uitkering op de WIA-uitkering in mindering te brengen. Dat eiser als gevolg hiervan maandelijks een ander totaalbedrag aan uitkering ontvangt en dat de berekening hiervan voor hem onvoldoende inzichtelijk is, leidt niet tot het oordeel dat deze samenloopregeling voor hem onevenredig uitpakt. Ook in de omstandigheid dat hij € 1.919,- aan inkomstenbelasting en € 2.004,- aan huur- en zorgtoeslag moet (terug)betalen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor dat oordeel. Zoals het UWV ter zitting heeft toegelicht, zijn de (terug)betalingen kennelijk het gevolg van de beslissing van 14 september 2022, waarin hem met terugwerkende kracht vanaf 2 februari 2022 een WIA-uitkering is toegekend en niet het gevolg van het bestreden besluit. Partijen hebben op de zitting besproken nader met elkaar in overleg te treden over de eventuele schade die eiser als gevolg van het besluit van 14 september 2022 heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering op een bedrag van € 1.246,93 bruto per maand heeft berekend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor ook artikel 13, vierde lid, van de Wet WIA.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Raad van 15 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1987.