4.3.De rechtbank stelt vast dat eiseres op 1 juli 2020 een aanvraag ontslagvergunning om bedrijfseconomische redenen voor zeven werknemers bij het UWV heeft gedaan door de ingevulde formulieren A en B bij het UWV in te dienen. Eiseres heeft daarbij gevraagd om veertien dagen uitstel voor onderhandelingen omdat zij met de werknemers in onderhandeling wilde treden om met hen een beëindigingsovereenkomst te sluiten. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres deze aanvraag niet binnen vijf werkdagen heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat eiseres met het indienen van de formulieren A en B een verzoek heeft gedaan aan het bevoegde bestuursorgaan (UWV) om een besluit te nemen. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in de uitspraken van 2 augustus 2023 en 12 oktober 2023is het indienen van het verzoek om toestemming voor ontslag op bedrijfseconomische gronden middels een ingevuld formulier A een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dat die aanvraag niet volledig is gedaan omdat niet (ook) een formulier C is ingediend, heeft - anders dan eiseres stelt - niet tot gevolg dat geen aanvraag is gedaan. Artikel 4:5 eerste lid aanhef en onder c, van de Awb voorziet er namelijk in dat het bestuursorgaan de gelegenheid moet bieden de aanvraag aan te vullen, bij gebreke waarvan het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dat in de door eiseres overgelegde Beslispuntenmemo van 24 maart 2020 wordt gesproken over een ‘complete ontslagaanvraag’, leidt niet tot een ander oordeel. Deze memo is opgesteld in aanloop naar het opzetten van de NOW-regeling, waarbij meerdere opties zijn besproken en gedocumenteerd. In artikel 8, negende lid, van de NOW-2 of de parlementaire geschiedenis wordt geen onderscheid gemaakt tussen een voorlopige, incomplete aanvraag of een volledige aanvraag. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat sprake is van een ontslagaanvraag in de zin van artikel 8, negende lid, van de NOW-2.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zich met het indienen, en niet tijdig intrekken, van de ontslagaanvraag niet gehouden aan de verplichting om in de subsidieperiode geen verzoek te doen om toestemming om een of meer arbeidsovereenkomsten wegens bedrijfseconomische redenen te beëindigen. In het geval van eiseres was verweerder bevoegd om de subsidie lager vast te stellen op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiseres er in het besluit van 4 augustus 2020 (toekenning voorschot) op is gewezen dat het definitieve bedrag aan subsidie waarop zij recht heeft lager kan zijn als zij een ontslagaanvraag bij het UWV indient wegens bedrijfseconomische redenen en deze niet binnen vijf werkdagen intrekt. In de brief van 2 juli 2020 (bevestiging ontslagaanvraag) heeft verweerder eiseres nogmaals gewezen op de gevolgen van een ontslagaanvraag die niet binnen vijf werkdagen wordt ingetrokken.
6. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb moet verweerder een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor eiseres anderzijds.Verweerder heeft er in het kader van deze belangenafweging terecht op gewezen dat de NOW-2 is bedoeld om werkgelegenheidsverlies te voorkomen en dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen om een korting toe te passen bij ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen die in de periode van 1 juni 2020 tot en met
30 september 2020 zijn ingediend en niet tijdig, binnen vijf werkdagen, zijn herroepen.In zijn uitspraak van 12 oktober 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep de systematiek van korting ingeval van een niet tijdig ingetrokken ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen bij de vaststelling van NOW-2 subsidie ook bevestigd. Verweerder heeft er in het bestreden besluit verder op gewezen dat hij de korting niet toepast als de ontslagaanvraag niet tijdig is ingetrokken maar de werknemers uiteindelijk bij de werkgever in dienst zijn gebleven. In dat geval is volgens verweerder de korting vanwege het doen van een ontslagaanvraag niet evenredig. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat doordat vijf werknemers na de ontslagaanvraag uit dienst zijn gegaan, er een zodanig verband is tussen het feitelijk ontslag en het doen van de ontslagaanvraag dat het niet onevenredig is de korting vanwege de ontslagaanvraag toe te passen. Daartegenover staat het financiële belang van eiseres. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenredig te beoordelen. Op de zitting is bovendien gebleken dat eiseres inmiddels overeenkomstig een betalingsregeling op de terugvordering aflost. Het voorgaande maakt dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen.
7. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om het onverschuldigd betaalde voorschot geheel of gedeeltelijk terug te vorderen van de subsidieontvanger. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de terugvordering van een bedrag van € 105.144,- af te zien. Zoals hiervoor is overwogen is gebleken dat eiseres op de terugvordering aflost. Andere gevolgen van het bestreden besluit dan de terugbetaling van het te veel ontvangen voorschot heeft eiseres niet gesteld. Afweging van de nadelige gevolgen van het besluit in verhouding tot het doel van het besluit leidt tot de slotsom dat de volledige terugvordering door verweerder van het onverschuldigd betaalde voorschot op grond van de NOW-2 niet onevenredig is.