ECLI:NL:RBROT:2024:8224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
11133813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tot reparatie van een auto en de aansprakelijkheid van bestuurders

In deze zaak heeft eiseres, gevestigd in Hoek van Holland, een auto gerepareerd op verzoek van gedaagde 2, die de overeenkomst zou hebben gesloten namens gedaagde 1, de enige aandeelhouder en bestuurder van de onderneming. Eiseres heeft een factuur van € 14.037,69 gestuurd naar gedaagde 1, die deze niet heeft betaald. Eiseres vordert betaling van het factuurbedrag, inclusief handelsrente, en stelt dat gedaagde 2 ook hoofdelijk aansprakelijk is. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de overeenkomst met een andere vennootschap, 'holding A', is gesloten en dat de auto niet goed gerepareerd is.

De kantonrechter oordeelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen eiseres en gedaagde 1, omdat gedaagde 2 de groene kaart van de auto naar eiseres heeft gestuurd, waaruit blijkt dat gedaagde 1 de verzekerde is. De rechter wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van het factuurbedrag met rente. Gedaagde 1 kan de betaling niet opschorten of verrekenen, omdat er geen opeisbare vordering op eiseres bestaat. De rechter wijst de eis van eiseres tegen gedaagde 2 af, omdat er onvoldoende bewijs is voor persoonlijke aansprakelijkheid van gedaagde 2 als bestuurder. Eiseres wordt in het gelijk gesteld en gedaagde 1 moet de proceskosten van eiseres betalen, terwijl gedaagde 2 in zijn proceskosten wordt vrijgesteld.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als gedaagde 1 in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11133813 CV EXPL 24-14076
datum uitspraak: 30 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: Hoek van Holland,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.F.C. Hoogendoorn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
vestigings- en woonplaats: Hoek van Holland,
gedaagden,
waarbij [gedaagde 2] zelf procedeert en daarbij ook [gedaagde 1] vertegenwoordigt.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 mei 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van [gedaagde 2] met de stukken die hij daar heeft overhandigd;
  • de repliek, met een bijlage;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde 2] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiseres] heeft op verzoek van [gedaagde 2] een auto gerepareerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 2] de overeenkomst hiervoor gesloten namens [gedaagde 1] , waarvan hij de enige aandeelhouder en bestuurder is. [eiseres] heeft daarom een factuur van € 14.037,69 aan [gedaagde 1] gestuurd. [gedaagde 1] heeft die niet betaald. [eiseres] eist dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld om het factuurbedrag te betalen, met handelsrente. [eiseres] vindt dat [gedaagde 2] ook hoofdelijk daartoe veroordeeld moet worden, omdat hem persoonlijk ernstig kan worden verweten dat de factuur niet betaald is door [gedaagde 1] .
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eis. Volgens hen heeft [eiseres] een overeenkomst gesloten met [holding A] . [eiseres] eist het bedrag dus van de verkeerde vennootschap. Ze vinden verder dat op dit moment de factuur niet betaald hoeft te worden omdat de auto niet goed gerepareerd is.
Het oordeel van de rechter
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde 1] om € 14.037,69 met rente aan [eiseres] te betalen. [gedaagde 2] zelf wordt daar niet toe veroordeeld. In dit vonnis legt de rechter dit uit.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben een overeenkomst gesloten
2.4.
Er is geen discussie over dat [gedaagde 2] aan [eiseres] heeft gevraagd om een auto te repareren en dat [eiseres] dat gedaan heeft. De kantonrechter oordeelt dat hierdoor een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft namelijk voorafgaand aan de reparatie de groene kaart van de auto naar [eiseres] gestuurd. Daarop staat dat [gedaagde 1] de verzekerde is. [eiseres] mocht er op basis daarvan vanuit gaan zij een overeenkomst met [gedaagde 1] sloot. [1] Degene op wiens naam de verzekering staat is namelijk doorgaans ook de bezitter/eigenaar.
2.5.
Bovendien heeft [eiseres] de factuur op naam van [gedaagde 1] gestuurd. [gedaagde 2] heeft daarop tenminste twee keer gereageerd vanuit [e-mailadres] (27 juni en 5 juli 2023). In die mails schrijft hij dat hij wil betalen. Ook die omstandigheid duidt erop dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat hij is aangegaan namens [gedaagde 1] . [2]
2.6.
[gedaagde 2] stelt dat hij ondanks het voorgaande de overeenkomst sloot namens de Holding. Hij heeft daarvoor gesteld dat de Holding de eigenaar van de auto was op het moment van de reparatie. Dit klopt niet. Uit de stukken die hij heeft meegestuurd blijkt namelijk dat een leasemaatschappij eigenaar van de auto is en dat alleen het leasecontract destijds op naam van de Holding stond. Dit betekent niet automatisch dat er dus een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en de Holding. Uit niets blijkt namelijk dat [eiseres] bij het aangaan van de overeenkomst wist, of had moeten begrijpen dat zij een overeenkomst aanging met de Holding. Zij had alleen maar aanknopingspunten dat [gedaagde 1] de contractspartij was. Het verweer van [gedaagde 2] slaagt dus niet.
[gedaagde 1] moet de factuur betalen
2.7.
[gedaagde 1] heeft niet betwist dat [eiseres] de auto heeft gerepareerd en dat de kosten daarvan € 14.037,69 bedragen. In principe moet hij dat bedrag dus betalen.
[gedaagde 1] mag nu niet opschorten en verrekenen
2.8.
[gedaagde 1] stelt dat de reparatie niet goed is uitgevoerd. Zij wil de auto nu door een ander bedrijf alsnog laten repareren. Als er daarna nog geld overblijft wil zij dat aan [eiseres] betalen. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [gedaagde 1] haar betaling opschort (artikel 6:52 en 6:262 BW) en dat zij die daarna wil verrekenen met de reparatiekosten die zij moet betalen aan het andere bedrijf (artikel 6:127 BW).
2.9.
[gedaagde 1] is niet bevoegd om op te schorten. Opschorten kan namelijk alleen maar als [gedaagde 1] een opeisbare vordering op [eiseres] zou hebben. Volgens [gedaagde 1] is dat zo omdat [eiseres] de reparatiekosten moet vergoeden. Dat is echter nu niet zo. Daarvoor is namelijk nodig dat [eiseres] in verzuim is (artikel 6:87 BW). Uit niets is gebleken dat [gedaagde 1] [eiseres] schriftelijk heeft aangemaand om de overeenkomst alsnog na te komen. Zij heeft alleen gemaild dat er ‘een aantal euveltjes’ zijn, maar zij heeft niet concreet gemaakt wat er mis is. Bovendien heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat zij [gedaagde 1] uitgenodigd heeft om de auto daarvoor langs te brengen, maar dat [gedaagde 1] dat niet heeft gedaan. Het verzuim is dus niet ingetreden.
2.10.
[gedaagde 1] is ook niet bevoegd om te verrekenen. Daarvoor is het namelijk ook nodig dat zij iets te vorderen heeft van [eiseres] . Zoals uit het voorgaande blijkt is dat nu niet het geval, omdat [eiseres] aan haar verplichtingen heeft voldaan.
[gedaagde 1] moet handelsrente betalen
2.11.
[gedaagde 1] moet handelsrente betalen. [eiseres] eist deze vanaf 13 mei 2023. Ze heeft niet gesteld waarom op dat moment verzuim is ingetreden. De rente wordt daarom toegewezen vanaf 29 mei 2023, dat is 30 dagen na de factuurdatum (artikel 6:119a lid 2 onder a BW).
[gedaagde 2] is als bestuurder niet aansprakelijk
2.12.
[eiseres] vindt dat [gedaagde 2] als bestuurder ook aansprakelijk is en eist daarom dat hij hoofdelijk wordt veroordeeld om het bedrag te betalen. Deze eis wijst de kantonrechter af. Voor aansprakelijkheid van een bestuurder geldt een hoge drempel. Het is nodig dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat een vordering onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt. [3]
2.13.
[eiseres] heeft onvoldoende gesteld waaruit volgt dat daarvan sprake is. [eiseres] kan dit vonnis namelijk ten uitvoer laten leggen tegen [gedaagde 1] en zo haar schade vergoed krijgen. Dat de liquiditeitspositie van [gedaagde 1] niet gezond is (zoals [eiseres] stelt) is onvoldoende om nu al te zeggen dat [eiseres] schade zal lijden.
[gedaagde 1] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
2.14.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 115,84 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.471,84. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
2.15.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde 2] betalen, omdat zij onterecht deze procedure ook tegen hem persoonlijk is gestart. De kantonrechter stelt deze kosten vast op € 0,-, omdat [gedaagde 2] niet afzonderlijk verweer tegen dit deel van de eis heeft gevoerd.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde 1] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen € 14.037,69 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 29 mei 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiseres] , die worden begroot op € 2.471,84, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst de eis tegen [gedaagde 1] voor het overige af;.
3.4.
wijst de eis van [eiseres] tegen [gedaagde 2] af;
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde 2] , die worden begroot op € 0,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 ( [naam] )
2.Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, 3.5
3.Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, 4.3 en 4.4