ECLI:NL:RBROT:2024:8105

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/669640 / HA ZA 23-1035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schadevergoeding en proceskosten in een civiele zaak over gebreken aan een woning

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderingen ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met betrekking tot gebreken aan een woning. De rechtbank heeft op 21 augustus 2024 vonnis gewezen in de zaak met rolnummer C/10/669640 / HA ZA 23-1035. De rechtbank oordeelde dat gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, omdat de draagconstructie van de woning niet stevig genoeg was en de uitbouw niet waterdicht was. De rechtbank heeft de schade vastgesteld op € 8.170,00, gebaseerd op een rapport van TOP Expertise B.V. dat een kostenefficiënte herstelmethode voorstelde. Eiseressen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit rapport te reageren, wat de rechtbank als een gebrek aan tegenbewijs beschouwde.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van deskundigen, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eiseressen, waarbij de totale proceskosten voor gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn vastgesteld op € 3.039,78. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseressen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de proceskosten van gedaagde 3, vastgesteld op € 3.907,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de veroordelingen moeten voldoen, ook al kunnen zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669640 / HA ZA 23-1035
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1],

2.
[eiseres 2],
beiden wonend in Brielle,
eiseressen,
advocaat mr. H.R. Flipse te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonend in Brielle,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Luiten te Den Haag,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. P. van der Veld te Den Haag,
3.
[gedaagde 3],
wonend in Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. E. den Hartog te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna [eiseres 1], [eiseres 2], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2024 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • de akte van [eiseres 1] en [eiseres 2], met productie 24;
  • de antwoordakte van [gedaagde 1], met productie 5;
  • de akte houdende uitlaten van [gedaagde 2].
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

De hoogte van de schade
2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de koopovereenkomst met [eiseres 1] en [eiseres 2] niet zijn nagekomen, omdat de draagconstructie niet stevig genoeg is (overweging 5.5 tot en met 5.11 van het tussenvonnis) en omdat de uitbouw niet waterdicht is (overweging 5.12 tot en met 5.17 van het tussenvonnis). De rechtbank heeft [eiseres 1] en [eiseres 2] in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen waarin zij nader toelichten welke gevorderde kosten (mede) verband houden met het herstel van deze twee gebreken.
2.2.
[eiseres 1] en [eiseres 2] stellen zich met verwijzing naar een e-mailbericht van 2 juli 2024 van [naam], hun aannemer, op het standpunt dat hoogstens € 856,10 (inclusief btw) in mindering kan worden gebracht op de kostenspecificatie.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de juistheid van dit standpunt. Zij betogen met verwijzing naar een rapport van TOP Expertise B.V. (hierna: TOP) van 15 juli 2024 dat het niet nodig was om de uitbouw volledig te vervangen en dat de in 2.1 bedoelde gebreken deugdelijk hersteld kunnen worden voor € 8.170,00 inclusief btw.
2.4.
In hun vraagstelling aan [naam] gaan [eiseres 1] en [eiseres 2] er ten onrechte van uit dat de rechtbank in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de uitbouw constructief niet voldoende stevig was. In overweging 5.21 van het tussenvonnis is geoordeeld dat dit niet is komen vast te staan. Het e-mailbericht van 2 juli 2024 van [naam] berust in dit opzicht op een onjuiste vraagstelling, wat afbreuk doet aan de overtuigingskracht van dat bericht. [naam] stelt dat de uitbouw er zo slecht aan toe was dat er geen andere reële herstelmogelijkheid was dan volledige vervanging.
2.5.
In het rapport van TOP wordt op een inzichtelijke manier uiteengezet hoe de draagconstructie op een kostenefficiënte manier kan worden hersteld. Hetzelfde geldt voor het waterdicht maken van de uitbouw, inclusief het herstellen van de waterschade die is ontstaan doordat de uitbouw niet waterdicht was. TOP betoogt dat het, gelet op het schadebeeld, voldoende is om de uitbouw gedeeltelijk te repareren en dat het niet nodig is om de uitbouw volledig te verwijderen.
2.6.
Het e-mailbericht van 2 juli 2024 van [naam] is nogal algemeen geformuleerd en is gelet op 2.4 bovendien gebaseerd op een onjuiste vraagstelling. In het rapport van TOP wordt specifieker op de noodzakelijke herstelmaatregelen ingegaan. Het rapport van TOP is voldoende inzichtelijk. Weliswaar is de kostenraming van TOP niet zeer gespecificeerd, maar deze raming is wel duidelijk en de specificatie(s) waarop [eiseres 1] en [eiseres 2] een beroep doen, zijn niet duidelijk meer gespecificeerd. De door TOP geraamde herstelkosten wijken bovendien niet sterk af van de kosten die in het door [eiseres 1] en [eiseres 2] ingebrachte eerste rapport van ZNEB zijn begroot voor het herstel van dezelfde gebreken, € 9.480,00 inclusief btw (overweging 2.9 van het tussenvonnis). Gelet op het vorenstaande is het rapport van TOP overtuigender dan het e-mailbericht van [naam] en volgt de rechtbank het rapport van TOP.
2.7.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op de rol van 14 augustus 2024 kenbaar te maken dat zij op het rapport van TOP willen reageren. Zij hebben vonnis gevraagd en hebben blijkbaar geen behoefte om te reageren op het rapport van TOP.
2.8.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op het door TOP begrote bedrag van € 8.170,00. Gelet op het rapport van TOP (en het uitblijven van een verzoek om daarop te mogen reageren) ziet de rechtbank geen reden om de schade te schatten, zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] subsidiair hebben gevraagd.
De beslissing op de vorderingen
2.9.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 8.170,00 aan schadevergoeding aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar. Voor het overige wordt vordering 1 (zoals weergegeven in overweging 3.1 van het tussenvonnis) afgewezen.
2.10.
De rechtbank acht het redelijk dat [eiseres 1] en [eiseres 2] bijstand van ZNEB hebben ingeroepen. Het eerste rapport van ZNEB heeft betrekking op de gebreken die naar het oordeel van de rechtbank tekortkomingen in de nakoming van de koopovereenkomst opleveren. De kosten van dit rapport zijn € 1.760,55 inclusief btw (zie overweging 2.13 van het tussenvonnis) en komen voor vergoeding in aanmerking. Het tweede rapport van ZNEB heeft (vooral) betrekking op gestelde gebreken die naar het oordeel van de rechtbank geen tekortkomingen in de nakoming van de koopovereenkomst opleveren. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook de kosten van dit tweede rapport moeten vergoeden. Vordering 2 wordt daarom toegewezen tot € 1.760,55 en voor het overige afgewezen.
2.11.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres 1] en [eiseres 2]. Gelet op het toegewezen bedrag aan schadevergoeding wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op € 873,50. Voor het overige wordt vordering 3 afgewezen.
2.12.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten en de nakosten van [eiseres 1] en [eiseres 2]. Deze kosten zijn (op basis van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding) als volgt berekend:
  • dagvaardingen € 258,28 (twee maal € 129,14)
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat € 1.302,50 (2,5 punten x € 521,00 (tarief I))
  • nakosten
totaal € 3.039,78
De over deze kosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de manier die in de beslissing is vermeld.
De vorderingen tegen [gedaagde 3]
2.13.
De rechtbank veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2], gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1942) hoofdelijk, in de proceskosten van [gedaagde 3] (zie overweging 4.6 van het tussenvonnis). Deze kosten zijn als volgt berekend:
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat € 2.428,00 (2,0 punten x € 1.214,00 (tarief III))
  • nakosten
totaal € 3.907,00
*exclusief de eventuele verhoging die is vermeld in de beslissing
De over deze kosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de manier die in de beslissing is vermeld.
2.14.
Er is geen reden om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 8.170,00 aan schadevergoeding aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 1.760,55 aan deskundigenkosten aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 873,50 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om € 3.039,78 aan proceskosten aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.5.
als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen aan 3.1 tot en met 3.4 van dit vonnis voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij hoofdelijk € 92,00 extra aan [eiseres 1] en [eiseres 2] betalen;
3.6.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 3], vastgesteld op € 3.907,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.7.
als [eiseres 1] en [eiseres 2] niet binnen veertien dagen aan 3.6 van dit vonnis voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij hoofdelijk € 92,00 extra aan [gedaagde 3] betalen;
3.8.
verklaart 3.1 tot en met 3.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
3914/3310