ECLI:NL:RBROT:2024:8094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuurlijke boetes opgelegd voor publieksreclame voor receptgeneesmiddelen tijdens de Covid-19 pandemie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2024, wordt de zaak behandeld van een vereniging die bestuurlijke boetes heeft ontvangen van de minister voor Medische Zorg wegens het maken van publieksreclame voor de receptgeneesmiddelen Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine. De rechtbank oordeelt dat de uitingen van de vereniging, die bedoeld waren om het gebruik van deze geneesmiddelen te bevorderen, als reclame moeten worden gekwalificeerd volgens de Geneesmiddelenwet (Gmw). De minister had echter onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van de Covid-19 pandemie, waarin de vereniging haar uitingen deed. De rechtbank concludeert dat de minister niet gerechtigd was om boetes op te leggen, omdat hij niet de juiste afweging heeft gemaakt tussen de overtredingen en de context waarin deze plaatsvonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de boetes komen te vervallen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vereniging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/649

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. B.M.J. van der Meulen),
en

de minister voor Medische Zorg, de minister

(gemachtigde: mr. S.G. ten Hertog, mr. S. van Maren en drs. A.A.J.M. van Gansewinkel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee bestuurlijke boetes ter hoogte van tezamen € 6.375,- die de minister aan eiseres heeft opgelegd wegens het maken van publieksreclame voor de receptgeneesmiddelen Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine en voor het maken van reclame die niet in overeenstemming is met de samenvatting van de kenmerken van deze geneesmiddelen. Deze boetes zijn met het primaire besluit van 12 april 2022 opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 22 december 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De minister heeft op 22 mei 2023 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 2 juni 2024 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 1] en [naam 2], samen met de gemachtigde van eiseres en mr. S. Khowja, en de gemachtigden van de minister en [naam 3].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van, naar eigen zeggen, kritische burgers die zich in het algemeen ten doel heeft gesteld het engageren, faciliteren en implementeren van burgerparticipatie door middel van informeren. Daarnaast biedt zij een lidmaatschap met toegang tot een elektronisch platform. Op dit elektronische platform kunnen leden meningen omzetten in referendum-kwesties waarvan de uitslag ingezet wordt om de geformuleerde kwestie te realiseren, hetzij juridisch via rechtszaken, hetzij via de politiek door middel van nieuwe of herziene wetgeving, hetzij via publieke opinie door middel van publicaties in mainstream media, alternatieve media en/of sociale media. Zij stelt dat ze gezien kan worden als een politieke en maatschappelijke beweging.
2.1.
Naar aanleiding van interne en externe meldingen in de periode van 7 april 2020 tot en met 21 juli 2020 over de website www.zelfzorgcovid19.nl is de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres eigenaar van deze website is en dat op deze website vier artikelen, een voorbeeldbrief ter overhandiging aan de eigen huisarts en een filmpje staan waarin, volgens de minister, reclame-uitingen worden gedaan over de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine in verband met (preventieve) behandeling tegen Covid-19. HCQ en Ivermectine zijn geneesmiddelen die uitsluitend op recept verkregen kunnen worden. Het is niet toegestaan om reclame te maken voor geneesmiddelen die uitsluitend op recept kunnen worden verkregen. Het voorkomen of behandelen van Covid-19/corona staat op de website van de geneesmiddeleninformatiebank niet vermeld als indicatie voor deze geneesmiddelen. Het is niet toegestaan om in reclame-uitingen informatie op te nemen voor zover die informatie niet volledig in overeenstemming is met de gegevens in de samenvatting van de productkenmerken van de geneesmiddelen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het boeterapport van 10 februari 2022.
2.2.
Op 24 februari 2022 heeft de minister het voornemen uitgebracht om eiseres bestuurlijke boetes op te leggen ter hoogte van € 2.625,- voor het overtreden van artikel 84, tweede lid, en ter hoogte van € 3.750,- voor het overtreden van artikel 85, aanhef en onder a, van de Geneesmiddelenwet (Gmw).
2.3.
Eiseres heeft op 9 maart 2022 haar schriftelijke zienswijze gegeven. Vervolgens heeft de minister, in lijn van het voornemen, het primaire besluit genomen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.4.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde boetes heeft de minister ten grondslag gelegd dat de vier artikelen, de brief aan de huisarts en het filmpje op de website www.zorgzorgcovid19.nl kunnen worden aangemerkt als reclame-uiting ten aanzien van (off-label gebruik van) de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine. Het begrip ‘reclame’ moet namelijk ruim worden uitgelegd en de inhoud van de artikelen, de brief aan de huisarts en het filmpje is niet louter informatief van aard. Gezien de context en de bewoordingen, meent de minister dat de artikelen, de brief aan de huisarts en het filmpje het kennelijke doel hebben om het voorschrijven, ter hand stellen en het gebruik van HCQ en Ivermectine te bevorderen. Daarmee heeft eiseres de artikelen 84, tweede lid, tweede volzin, en 85, aanhef en onder a, van de Gmw overtreden. Deze artikelen richten zich tot een ieder, dus ook tot eiseres. Voor zover eiseres in haar vrije meningsuiting wordt beperkt, acht de minister die inbreuk gerechtvaardigd in het belang van de volksgezondheid en niet disproportioneel. Van een inbreuk op andere grondrechten is geen sprake. De minister is ook van mening dat er geen rechtvaardigingsgrond bestaat voor de overtredingen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht twee boetes heeft opgelegd aan eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister in dit geval ten onrechte boetes aan eiseres heeft opgelegd. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van één of meerdere overtredingen?
Vallen de uitingen onder de definitie van ‘reclame’?
6. Eiseres voert aan dat de uitingen in de vier artikelen, de brief aan de huisarts, en het filmpje op de website niet kwalificeren als reclame in de zin van de Gmw. Eiseres heeft met de uitingen niet als doelstelling reclame te maken. De minister geeft ten onrechte een te ruime uitleg aan het begrip ‘reclame’, temeer nu sprake is van een inperking van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting.
6.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder xx, van de Gmw wordt onder reclame verstaan elke vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen, dan wel het geven van de opdracht daartoe.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat het begrip "reclame voor geneesmiddelen" ruim moet worden uitgelegd. [1] In dit verband heeft de Afdeling, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Merckle [2] , het volgende overwogen:
"Uit het hiervoor genoemde arrest van 5 mei 2011, punten 29-33, volgt dat het begrip "reclame voor geneesmiddelen" zeer ruim moet worden opgevat. In het bijzonder voor geneesmiddelen die uitsluitend op medisch recept mogen worden verstrekt, vindt deze ruime opvatting van het begrip reclame steun in de voornaamste doelstelling van de [Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (richtlijn)], namelijk de bescherming van de volksgezondheid. Gelet op de ernstige gevolgen die een verkeerd of overmatig gebruik van dergelijke geneesmiddelen voor de gezondheid kan hebben, rechtvaardigt deze doelstelling een ruime uitleg van het verbod op reclame voor geneesmiddelen. Uit artikel 86, eerste lid, van de richtlijn blijkt dat een reclameboodschap haar aard in wezen ontleent aan de doelstelling die zij nastreeft. Deze doelstelling vormt aldus het doorslaggevende element om reclame van louter informatie te onderscheiden. De definitie van artikel 86, eerste lid, van de richtlijn sluit dus in beginsel niet uit dat publicaties of boodschappen die enkel objectieve informatie bevatten, als reclame kunnen worden beschouwd. Wanneer de boodschap is bedoeld ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het verbruik van geneesmiddelen, maakt zij reclame in de zin van deze richtlijn. Een zuiver informatieve mededeling zonder publicitair doel valt daarentegen niet onder de bepalingen van deze richtlijn inzake reclame voor geneesmiddelen. Wanneer de informatie een letterlijke en onverkorte weergave van de bijsluiter of van de samenvatting van de productkenmerken, zoals door de bevoegde autoriteit inzake geneesmiddelen goedgekeurd, is en niet gepaard gaat met enig bijkomend element dat voor een kwalificatie als reclame pleit, is geen sprake van reclame. Of het verstrekken van bepaalde informatie al dan niet een reclamedoelstelling nastreeft, moet door de nationale rechter worden vastgesteld op basis van een concreet onderzoek van alle relevante omstandigheden van het betrokken geval, aldus het Hof."
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet geconcludeerd worden dat de uitingen bedoeld zijn ter bevordering van het voorschrijven en/of het gebruik van de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine. Daarmee zijn de uitingen te kwalificeren als reclame als bedoeld in de Gmw. Dat eiseres de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine niet zelf verkoopt en ook anderszins geen commercieel doel heeft bij de verkoop en het gebruik van deze geneesmiddelen, doet hier niet aan af. [3] In de uitingen worden huisartsen opgeroepen de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine aan patiënten met Covid-19 voor te schrijven. Ook worden in de uitingen lezers opgeroepen om via hun huisarts te bezien of (off-label) gebruik van de geneesmiddelen voor hen nut heeft in geval van een Covid-19 infectie. In het Youtube-filmpje en de brief voor de huisarts worden huisartsen rechtstreeks aangesproken en opgeroepen mee te doen met het Covid-19 protocol waarbij HCQ en Ivermectine (off- label) worden ingezet bij een Covid-19 infectie. Bij het bericht ‘Huisarts Rob Elens start pleidooi voor gebruik HCQ in 1e lijn in Nederland’ wordt een ieder opgeroepen tot het tekenen van een petitie om toe te staan dat HCQ, anders dan de goedgekeurde indicatie, wordt ingezet bij een Covid-19 infectie. De overige drie uitingen betreffen nieuwsberichten waarin positieve aspecten van HCQ en/of Ivermectine worden belicht in geval van een Covid-19 infectie. Wat er ook zij van de stelling van eiseres dat zij met deze uitingen heeft beoogd derden te informeren en het maatschappelijk debat aan te gaan, kan er niet anders dan worden vastgesteld dat de uitingen een vorm van beïnvloeding zijn waarvan het kennelijke doel is het voorschrijven door de huisarts en/of het gebruiken van HCQ en Ivermectine bij een Covid-19 infectie te bevorderen. Uit het ruime reclamebegrip volgt dan dat deze uitingen als reclame moeten worden gekwalificeerd. De wijze waarop eiseres de uitingen heeft verwoord acht de rechtbank in dit verband van belang
.Zo wordt in het bericht ‘het belangrijkste kort geding van het jaar: mag de huisarts eindelijk helpen voorkomen dat de ziekenhuizen overbelast raken?’ gesproken over ‘
een zeer veilig geneesmiddel’, ‘
wat in de praktijk zeer effectief blijkt in het voorkomen en genezen van Covid-19’en
‘overvloedig bewijs voor de werking’. In het bericht ‘Wil dit kabinet geen geneesmiddel tegen Covid-19?’ staat
‘hieruit is onomstotelijk komen vast te staan dat ivermectine erg effectief is tegen Covid-19’. Door de gegeven informatie kracht bij te zetten door gebruik te maken van termen als ‘zeer’, ‘overvloedig’, ‘onomstotelijk’ en ‘erg’, krijgen de uitingen een subjectief en wervend karakter, temeer nu met die bewoordingen positieve eigenschappen van de geneesmiddelen worden genoemd en bijvoorbeeld de (mogelijke) bijwerkingen niet worden opgesomd. Van zuiver informatieve mededelingen is daarom geen sprake.
Vallen de uitingen onder de vrijheid van meningsuiting?
7. Eiseres voert aan dat het opleggen van de boetes in dit geval een fundamentele beperking van de vrijheid van meningsuiting is. Ook is zij van mening dat het opleggen van de boetes disproportioneel is.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de boeteoplegging een inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, EVRM). Uit het tweede lid van artikel 10 van het EVRM volgt echter dat de vrijheid van meningsuiting kan worden onderworpen aan bepaalde door doelstellingen van algemeen belang gerechtvaardigde beperkingen. Die afwijkingen moeten bij wet zijn voorzien, zijn ingegeven door een of meer legitieme doelstellingen en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. Dat wil zeggen gerechtvaardigd door een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig aan het nagestreefde legitieme doel.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, hoewel eiseres met het (publieks)reclameverbod in haar vrijheid van meningsuiting wordt beperkt, deze beperking gerechtvaardigd is. Uit de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Damgaard [4] en Merckle [5] volgt dat de bescherming van de volksgezondheid het voornaamste doel is van de Geneesmiddelenrichtlijn en het daarin opgenomen publieksreclameverbod. Er is dus sprake van een bij wet voorzien verbod. Verder vindt de rechtbank de beperking van de vrijheid van meningsuiting ook redelijk en evenredig.
Tussenconclusie
8. De zes uitingen op de website www.zelfzorgcovid19.nl zijn dus aan te merken als reclame waarbij de vrijheid van meningsuiting niet op ongerechtvaardigde wijze wordt ingeperkt. Omdat eiseres niet betwist dat HCQ en Ivermectine geneesmiddelen zijn die uitsluitend op recept beschikbaar (UR-geneesmiddelen) zijn en dat de informatie in de uitingen niet (volledig) in overeenstemming is met de gegevens die in de samenvatting van de productkenmerken van de desbetreffende geneesmiddelen zijn opgenomen, staat vast dat eiseres met alle zes de uitingen de artikelen 84, tweede lid, tweede volzin, en artikel 85, aanhef en onder a, van de Gmw heeft overtreden.
Kon de minister boetes opleggen?
9. Eiseres stelt dat de minister het reclameverbod uit de Gmw ten onrechte aangrijpt om haar te beboeten. De minister had gezien de context en de situatie waarin de uitingen zijn gedaan niet deze weg moeten bewandelen. De rechtbank begrijpt dit zo dat de minister volgens eiseres had moeten afzien van het opleggen van de boetes. Deze beroepsgrond slaagt.
9.1.
Op grond van artikel 101 van de Gmw is de minister bevoegd om bij overtreding van de artikelen 84 en 85 van de Gmw (bestuurlijke) boetes op te leggen. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat de minister niet verplicht is in geval van een geconstateerde overtreding een boete op te leggen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit geval geen gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om eiseres een boete op te leggen. De minister heeft onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval. Ten tijde van het plaatsen van de uitingen op de website van eiseres was er sprake van een wereldwijde (Covid-19) pandemie. Er was op dat moment (nog) geen effectieve medicatie beschikbaar, terwijl er veel sterfgevallen waren en de ziekenhuizen overvol waren. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij in die bijzondere omstandigheden een tegengeluid wilde laten horen – onder meer door informatie te geven over off-label gebruik van de geneesmiddelen HCQ en Ivermectine, tegen de heersende medische opvattingen in – en daarbij een maatschappelijke discussie wilde aanzwengelen over het gebruik van voorhanden zijnde geneesmiddelen die, naar de mening van eiseres, wél effectief konden zijn voor de behandeling van Covid-19. Eiseres verwijst daarbij naar bevindingen die op kleine schaal in binnen- en buitenland zijn gedaan door artsen. De minister betwist niet dat eiseres hiermee goede bedoelingen heeft gehad en zelf geen enkel belang had bij het voorschrijven en gebruik van deze geneesmiddelen. Dat eiseres zich op een meer objectieve en/of volledige manier had kunnen uiten, doet hier niet aan af. Of deze geneesmiddelen daadwerkelijk effectief zijn gebleken in de behandeling van Covid-19, staat niet ter beoordeling van de rechtbank. Bovendien is het niet relevant voor de vraag of de minister eiseres had kunnen beboeten wegens overtreding van het reclameverbod. Tijdens de besluitvormingsfase was er inmiddels wel een vaccin beschikbaar, maar eiseres stelt terecht dat een vaccin met name bedoeld is om besmetting en verdere verspreiding van een virus te voorkomen, terwijl geneesmiddelen juist zien op het genezen van al besmette personen.
Tegen de hier geschetste achtergrond van een wereldwijde pandemie en gelet op alle omstandigheden rondom de positie en het concrete handelen van eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank een boete in dit geval niet op haar plaats. De minister had ook een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing, kunnen opleggen. Dat uit de Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport 2019 (de Beleidsregels) volgt dat bij overtredingen van artikel 84 en 85 Gmw direct een boete wordt opgelegd, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan immers van het beleid worden afgeweken nu, zoals hiervoor uiteengezet, van bijzondere omstandigheden sprake was.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 22 december 2022 en herroept het primaire besluit van 12 april 2022.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moeten vergoeden.
12. De rechtbank zal de minister daarnaast veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.031,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift, en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1, en in beroep één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en wegingsfactor 1 en de reiskosten voor een bedrag van € 33,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt de minister op aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.031,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. J.J.R. Lautenbach en
mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

De Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 5:40
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
2. Deze titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
De Geneesmiddelenwet:
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
xx. reclame: elke vorm van beïnvloeding met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen, dan wel het geven van de opdracht daartoe.
Artikel 84 Geneesmiddelenwet
2. Andere gegevens dan die, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van richtlijn 2001/83, worden niet in reclame voor homeopathische geneesmiddelen als bedoeld in artikel 42, derde lid, gebruikt. Alle aspecten van reclame voor andere geneesmiddelen dan die, bedoeld in de eerste volzin, zijn in overeenstemming met de gegevens die in de samenvatting van de productkenmerken van het desbetreffende geneesmiddel zijn opgenomen.
Artikel 85
Publieksreclame is verboden voor geneesmiddelen die:
a. uitsluitend op recept ter hand mogen worden gesteld;
b. zonder recept ter hand mogen worden gesteld en middelen bevatten als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
Artikel 101
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht ter zake van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 18, eerste lid, 26, eerste lid, 27, 27a, 28, eerste, tweede en zesde lid, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, eerste lid, 36, eerste, tweede en vierde lid, 37, 38, eerste lid, 38a, tweede lid, 38b, eerste en tweede lid, 38c, 39, eerste lid, 39a, eerste lid, 40, eerste, tweede, vierde en zevende lid, 48, vijfde en zevende lid, 49, 50, 61, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, achtste en negende lid, 62, 64, 65, 66, 66a, 67, 67a, 68, 69, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 72, 76a, 77a, 78, eerste en derde lid, 78a, eerste lid, 80, eerste en tweede lid, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 91, eerste tot en met vierde lid, 92, 93, 94, 95 of 96.
Een gedraging als bedoeld in het eerste lid die geen economisch delict is in de zin van de Wet op de economische delicten, is een strafbaar feit indien in de daaraan voorafgaande 24 maanden tweemaal een bestuurlijke boete ter zake van een zelfde gedraging is opgelegd.
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die een strafbaar feit als bedoeld in het tweede lid pleegt.
Een strafbaar feit als bedoeld in het tweede lid, is een overtreding.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1422) en 3 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1038).
2.Arrest van 5 mei 2011, ECLI:EU:C:2011:275 (C- 316/09).
3.Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 2 april 2009, ECLI:EU:C:2009:222, C-421/07 (Damgaard).
4.Arrest van 2 april 2009, ECLI:EU:C:2009:222, C-421/07.
5.Arrest van 5 mei 2011, ECLI:EU:C:2011:275, C- 316/09.