ECLI:NL:RBROT:2024:8063

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
10/034797-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen voorbereiding ontvoering en bezit van cocaïne met constatering van vormverzuim

In de zaak tegen de verdachte, die op 29 januari 2024 in Rotterdam werd aangehouden, heeft de rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de voorbereiding van een ontvoering en het voorhanden hebben van een beperkte hoeveelheid cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank legde een straf op van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank constateerde een vormverzuim met betrekking tot het verschoningsrecht van de advocaat van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De verdediging had vrijspraak bepleit op basis van onherstelbare vormverzuimen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van de voorbereiding van de ontvoering en het bezit van cocaïne, maar werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, wat leidde tot de opgelegde gevangenisstraf. De in beslag genomen cocaïne werd onttrokken aan het verkeer, terwijl andere goederen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/034797-24
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres],
raadsman mr. S. van der Eijk, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. mr. W. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van twee onherstelbare vormverzuimen. Ten eerste is het verschoningsrecht geschonden omdat één of meerdere e-mails van de advocaat van de verdachte zijn geraadpleegd op de telefoon van de verdachte waarbij vervolgens niet de juiste procedure is doorlopen. Ten tweede had de veiligheidsfouillering van de verdachte niet mogen plaatsvinden vóórdat de verdachte was aangehouden. Als gevolg hiervan moeten de resultaten van het aan de telefoon van de verdachte verrichte onderzoek en de resultaten van de bij de verdachte ten onrechte verrichte fouillering van het bewijs worden uitgesloten. Ook alle onderzoeksresultaten die in het kader van het vervolgens voortgezette opsporingsonderzoek hierop zijn gevolgd, kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat dit
fruits of the poisonous treebetreffen. Daardoor is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van beide feiten.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het vuurwapen en de bakens nu de verdachte het vuurwapen niet voorhanden heeft gehad en hij niet betrokken is geweest bij het plaatsen van de bakens onder de auto van [naam].
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in het kader van het onderzoek in de telefoon van de verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, maar dat kan worden volstaan met deze constatering. Ten aanzien van de fouillering van de verdachte is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Beide feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.1.3.
Beoordeling
Bewijsuitsluitingsverweren
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij het onderzoek in de telefoon van de verdachte een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden nu er een inbreuk is gemaakt in verband met de bescherming van het verschoningsrecht van de advocaat van de verdachte. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat dit niet hoeft te leiden tot bewijsuitsluiting, nu niet is gebleken dat de documenten van de advocaat op de telefoon van de verdachte van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en er dus voor de verdachte in zoverre geen (wezenlijk) nadeel is ontstaan door het betreffende vormverzuim. De rechtbank volstaat met de constatering dat een vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de fouillering is er geen sprake van een vormverzuim. Op basis van artikel 7 van de Politiewet had de verbalisant de bevoegdheid om tot een veiligheidsfouillering over te gaan. Uit het proces-verbaal volgt ook dat dit de grondslag was voor de fouillering.
Daarvoor is niet vereist dat de verdachte daaraan voorafgaand is aangehouden. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Beoordeling van het bewijs
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte, gelijk aan het requisitoir van de Officier van Justitie, alleen vrijspreken van het onderdeel dat ziet op de onder de auto van [naam] geplaatste bakens, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte en/of een medeverdachte deze op of omstreeks 29 januari 2024 voorhanden heeft/hebben gehad, zoals ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onderdeel dat ziet op het vuurwapen merkt de rechtbank op dat niet vast hoeft te komen te staan dat het opzet van de verdachte gericht was op het voorhanden hebben van dat vuurwapen. De omstandigheid dat de verdachte niet op de hoogte was van de precieze gedragingen van zijn mededader(s), valt in beginsel immers niet buiten het opzet van de verdachte (vgl. HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5713). Vast is komen te staan dat de verdachte opzet had op het medeplegen en opzet had op het grondfeit, te weten (kortgezegd) de ontvoering van [naam]. Daartoe bevond hij zich, samen met zijn mededaders, in de auto waarin het vuurwapen, dat kennelijk gebruikt zou gaan worden bij de ontvoering van die [naam], is aangetroffen. Hiermee staat daarmee vast dat de verdachte het vuurwapen, samen met zijn mededaders, voorhanden heeft gehad. Het verweer van de verdediging wordt reeds om die reden verworpen. Ten overvloede wordt daarbij nog opgemerkt dat gelet op de inhoud van de berichten die zijn verstuurd met instructies over de ontvoering van [naam] aan de verdachte, de verdachte zich ook bewust moet zijn geweest dat er een vuurwapen gebruikt zou worden.
4.1.4.
Conclusie
De verweren van de verdediging dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden verworpen. De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder vermeld.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 29 januari 2024 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [naam]
wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden (artikel 282 van het
Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, en vervoermiddelen, te weten
imitatie-politiekleding en imitatie-politiebadges en een
imitatie-politieportefeuille en kogelvrije vesten met politie-embleem en een
als gestolen geregistreerde auto en gefalsificeerde kentekenplaten en
imitatie-politiehelmen en imitatie-politiekoppels en wapenholsters en
bussen pepperspray en een geladen vuurwapen en
eentie-wrap en
handboeien en
eenbivakmuts en politiedeurklemmen en
transparantborden en
eenskibril en een zaklamp en lederen
handschoenen en telefoonsmet Signal-berichten waarin
instructies/opdracht/informatie word(t)(en) gegeven met betrekking tot de
ontvoering van [naam] en papier met persoonsgegevens van [naam]
, waaronder informatie over de familie, het adres en het kenteken van
de auto vandeze [naam], bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 29 januari 2024 te Rotterdam, opzettelijk
aanwezig heeft gehad
3,2 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de verdachte een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred toekomt als bedoeld in art. 46b Sr, zodat het feit niet kan worden gekwalificeerd en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat het niet voltooien van het misdrijf is gelegen in de wil van de verdachte, te weten dat hij zich heeft beseft dat waarmee hij bezig was niet goed was, waarna hij zich aan de situatie heeft onttrokken door in de auto te gaan zitten en daardoor niet langer meedeed.
5.1.2.
Beoordeling
Niet aannemelijk is geworden dat de voorgenomen wederrechtelijke vrijheidsberoving niet is voltooid ten gevolge van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden. Het dossier biedt geen aanknopingspunten die de verklaring van de verdachte ondersteunen. Niet is gebleken dat de verdachte enige handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten. Bovendien volgt uit het dossier dat de voorgenomen wederrechtelijke vrijheidsberoving niet is voltooid door omstandigheden welke juist niet van de wil van verdachte afhankelijk waren, te weten de omstandigheden dat:
- [naam] net naar buiten kwam toen de verdachte samen met zijn medeverdachten wilden toeslaan;
- zij dat niet hebben doorgezet omdat [naam] samen met zijn hond was;
- [naam] later niet opendeed toen de verdachten op zijn deur bonkten.
De verdachte heeft daar zelfs op de zitting nog aan toegevoegd dat hij ook niet durfde te zeggen wat er gebeurd zou zijn als [naam] de deur wél had geopend.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat van de wil van de verdachte afhankelijke feiten en omstandigheden ertoe hebben geleid dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet is voortgezet. Niet is gebleken dat de verdachte enige handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten (al dan niet door een medeverdachte).
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
5.2.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van voorbereiding van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor een ontvoering. Zij hebben, terwijl zij politiekleding (bij zich) droegen, het slachtoffer opgezocht bij zijn woning met de bedoeling om hem , tegen zijn wil in, mee te nemen. Daartoe beschikten zij onder andere over een vuurwapen en gedetailleerde persoonsgegevens van het slachtoffer. Delicten als het onderhavige kunnen een enorme impact hebben op het slachtoffer en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 3,2 gram cocaïne. Echter legt dit, gelet op de beperkte hoeveelheid en gezien de ernst van het onder feit 1 bewezenverklaarde, weinig (extra) gewicht in de schaal voor wat betreft de strafmaat.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies zoals opgenomen in het rapport van 26 april 2024, waarin geadviseerd wordt om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van vormverzuimen en dat dit dient te leiden tot strafvermindering. Zoals hiervoor overwogen, kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim in het kader van het onderzoek in de telefoon van de verdachte, en ziet de rechtbank hierin dus geen aanleiding tot strafvermindering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd de telefoon verbeurd te verklaren, de cocaïne te onttrekken aan het verkeer en de overige goederen terug te geven aan de verdachte met uitzondering van de handboeien waarover volgens de officier van justitie een beslissing achterwege kan blijven.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen voorwerpen terug te geven aan de verdachte, met uitzondering van de cocaïne.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen mutsen, handschoenen, portemonnee, zaklantaarn en tas (de goederen zoals vermeld onder de nummers 3, 4, 5, 6, 7 en 10 van de beslaglijst) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen Oppo telefoon met hoes (zoals vermeld onder de nummers 1 en 2 van de beslaglijst) zal tevens de teruggave aan de verdachte worden gelast, omdat de rechtbank van oordeel is dat het relatief kleine strafvorderlijke belang tegen teruggave minder zwaar weegt dan het belang van de verdachte om zijn privé-foto’s die op de telefoon staan terug te krijgen.
Van de in beslag genomen handboeien (zoals vermeld onder nummer 8 van de beslaglijst) heeft de verdachte ter zitting afstand gedaan. De officier van justitie heeft daarop kenbaar gemaakt dat de rechtbank niet hoeft te beslissen op deze inbeslaggenomen voorwerpen. Een beslissing blijft daarom achterwege.
De in beslag genomen verdovende middelen (nummer 9 op de beslaglijst) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot deze verdovende middelen begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36d, 46, 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer de onder nummer 9 op de beslaglijst vermelde verdovende middelen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 tot en met 7 en 10 op de beslaglijst vermelde goederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam]
wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of beroofd houden (artikel 282 van het
Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
imitatie-politiekleding en/of imitatie-politiebadges en/of een
imitatie-politieportefeuille en/of kogelvrije vesten met politie-embleem en/of een
(als gestolen geregistreerde) auto en/of (gefalsificeerde) kentekenplaten en/of
imitatie-politiehelmen en/of imitatie-politiekoppels en/of wapenholsters en/of
bussen pepperspray en/of een geladen vuurwapen en/of tie-wraps en/of
handboeien en/of bivakmutsen en/of politiedeurklemmen en/of
transparant(stop)borden en/of skibrillen en/of een zaklamp en/of lederen
handschoenen en/of telefoons (met Signal-berichten waarin
instructies/opdracht/informatie word(t)(en) gegeven (met betrekking tot) de
ontvoering van [naam]) en/of papier(en) met persoonsgegevens van [naam]
, waaronder informatie over de familie, het adres en het kenteken van
deze [naam], en/of
bakens onder de auto van deze [naam], kennelijk met de bedoeling om de
plaats van (de auto van) die [naam] te achterhalen,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.