ECLI:NL:RBROT:2024:7901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10-121709-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling tegen een ambtenaar in functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van een politieagent. De verdachte heeft op 13 mei 2023 in Spijkenisse geprobeerd te ontkomen aan een politiecontrole door met zijn auto op de politieagent in te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij meerdere keren door de agent werd aangesproken, met hoge snelheid op de agent is afgereden. De agent kon op tijd wegspringen, waardoor er geen lichamelijk letsel is ontstaan, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht, en een taakstraf van 100 uur. Daarnaast is de verdachte voor 12 maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €600,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, vanwege de immateriële schade die de agent heeft geleden door de bedreigende situatie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de benadeelde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgelegde straffen passend zijn en dienen ter afschrikking en om de verdachte te doen inzien dat dergelijk gedrag niet acceptabel is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-121709-23
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].
Raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Samengevat wordt de verdachte primair een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel verweten door met zijn auto op een politieagent in te rijden. Subsidiair is dat ten laste gelegd als bedreiging.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot:
o een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen met aftrek van voorarrest;
o een taakstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis;
o 12 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Bepleit is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier onvoldoende is vast te stellen over de situatie ter plaatse, als gevolg waarvan niet is vast te stellen of de verdachte heeft gehoord dat politieagent [naam] (hierna: [naam]) hem heeft aangeroepen en vervolgens ook niet of hij hem heeft gezien of heeft moeten zien. Er is niets af te leiden over het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de verdachte [naam] zou raken en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Bij de bewijsmiddelen bevindt zich een proces-verbaal dat is opgemaakt door [naam], waaruit blijkt dat de verdachte achteruit reed in zijn auto, terwijl [naam] achter hem aan fietste en hem aanriep dat hij moest stoppen. De verdachte heeft, terwijl hij achteruit reed, een bochtje gemaakt en kwam toen tot stilstand. [naam] is toen van zijn fiets afgestapt en heeft zijn fiets op de standaard gezet. Vervolgens heeft [naam] nogmaals geroepen naar de verdachte. De verdachte trok snel op en reed weg. Op dat moment stond [naam] met zijn lichaam in ieder geval deels voor de auto, waardoor hij moest wegspringen om te voorkomen dat hij zou worden geraakt door de auto. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen [naam] heeft gerelateerd. Dat relaas wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] die het voorval heeft zien gebeuren en door het in een proces-verbaal vastgelegd relaas van verbalisant [verbalisant] die heeft gehoord dat een auto met piepende banden optrok en hard wegreed. [verbalisant] zag kort daarna zijn collega [naam] naast zijn fiets staan en hoorde hem emotioneel roepen dat de auto hem omver had proberen te rijden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [naam] op een afstand van enkele meters voor de auto van de verdachte heeft gestaan, dat er ter plaatse een lantaarnpaal stond en dat de koplampen van de auto van de verdachte op [naam] schenen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij [naam] niet heeft gezien, om die redenen niet geloofwaardig. Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten voor de verklaring van de verdachte dat hij [naam] niet heeft horen roepen omdat hij met een luid volume muziek draaide in de auto.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de feitelijke situatie ter plaatse en de algemene ervaringsregels met betrekking tot aanrijdingen tussen auto’s en voetgangers, de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte lijkt te hebben willen vluchten met de auto om aan een controle door de politieagenten te ontkomen. Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat [naam] op dat moment op korte afstand bij de bestuurderszijde van de voorzijde van de auto stond. De verdachte is desondanks flink opgetrokken en is naar voren gaan rijden, terwijl [naam] nog voor de auto stond, waarna hij is weggereden. Daardoor was de kans aanmerkelijk dat [naam] (gedeeltelijk) onder de auto terecht zou komen dan wel dat de auto hem zodanig zou raken dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit mede gelet op de kwetsbaarheid van het menselijk lichaam ten opzichte van een auto. De verdachte heeft door op deze manier te handelen een onaanvaardbaar risico genomen. Eveneens is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust moet hebben aanvaard door te blijven doorrijden op de wijze zoals hij heeft gedaan, terwijl hij heeft moeten zien dat [naam] daar stond.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 13 mei 2023 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto een stopteken gegeven door die [naam], aspirant van politie Eenheid Rotterdam, heeft genegeerd en (vervolgens) veel gas heeft gegeven en te rijden in de richting van die [naam] en (vervolgens) (met hoge snelheid) recht op die [naam] is afgereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte is, kennelijk met de bedoeling om aan een controle door een politieagent te ontkomen, met een auto op een politieagent afgereden die hem meermalen had aangeroepen om te stoppen en uit te stappen. De politieagent had daarbij zwaar lichamelijk letsel op kunnen lopen. Omdat de politieagent op tijd kon wegspringen, is het bij een poging gebleven. Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat het handelen van de verdachte veel impact op hem heeft gehad. Hij heeft regelmatig last van herbelevingen en het incident houdt hem tot op de dag van vandaag bezig.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zijn auto als wapen heeft gebruikt. Daarnaast heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelingen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2023. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Naar hun inschatting zullen interventies en reclasseringstoezicht geen verschil maken bij het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De verdachte kent de consequenties van delictgedrag en hij is in staat tot het maken van weloverwogen keuzes en het inschakelen van legale hulpbronnen. De risico’s op herhaling en op letselschade worden laag ingeschat.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank legt een gevangenisstraf op waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank ook een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
In aanvulling op deze gevangenis- en taakstraf ziet de rechtbank aanleiding om ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hoopt dat deze straf helpt om de verdachte ervan te doordringen dat een auto niet op een dergelijke wijze gebruikt mag worden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
Onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak heeft de verdediging geconcludeerd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair is verzocht om de vordering te matigen.
8.3.
Beoordeling
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, voor zover één van de in dit artikel (onder a-c) genoemde gevallen zich voordoet.
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen.
In het artikel wordt onder a. genoemd: “indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen”. Onder b. wordt de aantasting in de persoon genoemd. Dat kan:
1. door het oplopen van lichamelijk letsel;
2. door schade in zijn eer of goede naam of
3. op andere wijze.
Van de hierboven onder b.3. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In een dergelijk geval zal degene
die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten
onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Uit de toelichting op de namens de benadeelde partij ingediende vordering blijkt dat de vordering primair op artikel 6:101, aanhef onder a BW gestoeld is. Gesteld is dat de verdachte de intentie had om op de benadeelde partij in te rijden en hem daarmee in ieder geval immateriële schade in de vorm van redelijke vrees aan heeft willen jagen.
De rechtbank ziet dat anders. Het oogmerk van de verdachte zou echt gericht moeten zijn geweest op het toebrengen van specifiek de immateriële schade. De enkele omstandigheid dat iemand opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, kan de gevolgtrekking dat deze het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen (vergelijk: ECLI:NL:HR:2020:868). In dit geval lijkt de actie van de verdachte te zijn ingegeven door zijn oogmerk om te vluchten, niet om leed/angst toe te brengen.
Uit de omstandigheden die in onderbouwing van de vordering zijn toegelicht, ziet de rechtbank wel aanleiding om de vordering op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b.3 BW toe te wijzen. De benadeelde partij zag zich genoodzaakt om weg te springen voor een auto die hard optrok en op hem af kwam rijden. Hij heeft daar direct na het incident flink last van gehad, hij heeft het incident met zijn psycholoog besproken, en toch heeft hij regelmatig last van herbelevingen en houdt het hem tot op de dag van vandaag nog bezig.
De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op de gevorderde € 600,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 mei 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 107 (honderdzeven) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat thans geen onvoorwaardelijke strafdeel van de gevangenisstraf resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 600,- (zegge: zeshonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 600,-(hoofdsom,
zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 600,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
12 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en mr. L. van Hemert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als bestuurder van een personenauto een stopteken gegeven door die [naam], aspirant van politie Eenheid Rotterdam, heeft genegeerd en/of (vervolgens) veel gas heeft gegeven en/of te rijden in de richting van die [naam] en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) recht op die [naam] is afgereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 13 mei 2023 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een personenauto een stopteken gegeven door die [naam], aspirant van politie Eenheid Rotterdam, te negeren en/of (vervolgens) veel gas te geven en/of te rijden in de richting van die [naam] en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) recht op die [naam] af te rijden.