ECLI:NL:RBROT:2024:7855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/656103 / HA ZA 23-355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onteigening en schadeloosstelling tussen Gemeente Dordrecht en Aagro Bouw B.V. en Eijk-Euser B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 een vonnis gewezen in het kader van een onteigeningsprocedure tussen de Gemeente Dordrecht en de bedrijven Aagro Bouw B.V. en Eijk-Euser B.V. De rechtbank had eerder op 31 oktober 2023 een tussenvonnis uitgesproken waarin de vervroegde onteigening van percelen van beide gedaagden werd vastgesteld. De rechtbank bepaalde ook de hoogte van de voorschotten op de schadeloosstelling, respectievelijk € 2.949.868,80 voor Aagro Bouw en € 1.595.601,00 voor Eijk-Euser, en kende een bedrag van € 29.157,98 toe voor juridische bijstand. Op 24 januari 2024 volgde een tweede tussenvonnis waarin deskundigen werden benoemd voor de opneming van de onteigende percelen en de begroting van de schadeloosstellingen. Tijdens de opneming op 8 maart 2024 bereikten partijen overeenstemming over de schadeloosstellingen. De rechtbank heeft in het eindvonnis de schadeloosstellingen vastgesteld op € 4.196.512,32 voor Aagro Bouw en € 2.269.917,65 voor Eijk-Euser, na aftrek van eerder betaalde voorschotten. De gemeente werd veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan de gedaagden. Daarnaast werd de vergoeding voor juridische en andere deskundige bijstand vastgesteld op € 153.057,55, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente de kosten van de benoemde deskundigen vergoedt en dat de griffierechten aan de gedaagden worden terugbetaald. Het vonnis is openbaar uitgesproken en gepubliceerd in de Staatscourant.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummers / rolnummers: C/10/656103 / HA ZA 23-355 en C/10/656105 /
HA ZA 23-356
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
de
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
eiseres,
advocaten mrs. R.J.G. Bäcker en D.H.P. van Groen te Amsterdam,
tegen
AAGRO BOUW B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag,
en in de zaak van
de
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
eiseres,
advocaten mrs. R.J.G. Bäcker en D.H.P. van Groen te Amsterdam,
tegen
EIJK-EUSER B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag.
Partijen worden hierna de gemeente, Aagro Bouw en Eijk-Euser genoemd. Aagro Bouw en EijkEuser worden hierna samen gedaagden genoemd.

1.Inleiding

1.1.
Bij tussenvonnis van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:10181; hierna: het eerste tussenvonnis) heeft de rechtbank in deze gevoegde zaken de vervroegde onteigening uitgesproken van twee percelen van Aagro Bouw en van twee percelen van Eijk-Euser. De rechtbank heeft het voorschot op de schadeloosstelling voor Aagro Bouw vastgesteld op € 2.949.868,80 voor Eijk-Euser op € 1.595.601,00. Verder heeft de rechtbank in het eerste tussenvonnis aan gedaagden een voorschot van € 29.157,98 op de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand toegekend, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de gemeente de door gedaagden betaalde griffierechten aan hen vergoedt. Het eerste tussenvonnis is inmiddels onherroepelijk.
1.2.
Op 24 januari 2024 heeft de rechtbank een tweede tussenvonnis (hierna: het tweede tussenvonnis) gewezen. Daarbij zijn drie deskundigen benoemd voor de opneming van de ligging en de gesteldheid van de onteigende percelen (hierna: de opneming) en de begroting van de schadeloosstellingen en is bepaald dat deze opneming, in aanwezigheid van de rechter-commissaris, zal plaatsvinden op 8 maart 2024.
1.3.
Partijen zijn na het tussenvonnis nader met elkaar in overleg getreden en hebben voorafgaand aan de opneming de rechtbank bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt over de aan Aagro Bouw en Eijk-Euser toekomende schadeloosstellingen.
1.4.
Op 8 maart 2024 heeft de gemeente tijdens de opneming verklaard dat zij het in de notitie ter descente neergelegde aanbod tot schadeloosstelling handhaaft. Aagro Bouw en Eijk-Euser hebben vervolgens verklaard dat zij dit aanbod aanvaarden. Partijen hebben afstand gedaan van het recht op een mondelinge behandeling en hebben de rechtbank gevraagd een eindvonnis te wijzen waarin de door hen gemaakte afspraken over de schadeloosstellingen worden vastgelegd.
1.5.
Met instemming van partijen is één van de door de rechtbank benoemde deskundigen bij de opneming verschenen. Deze deskundige heeft de onteigende percelen opgenomen. Een gedetailleerde opname was, gelet op de door partijen bereikte overeenstemming, niet noodzakelijk.
1.6.
In dit vonnis worden de schadeloosstellingen, (eventuele) bijkomende kosten en de proceskosten voor zowel Aagro Bouw als Eijk-Euser vastgesteld en wordt de gemeente veroordeeld tot betaling daarvan aan Aagro Bouw en Eijk-Euser, met aftrek van de bedragen die de gemeente op grond van het eerste tussenvonnis al aan gedaagden heeft betaald.

2.De procedures

2.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het tweede tussenvonnis en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van mr. Sluysmans van 19 februari 2024;
  • de e-mail van de rechtbank van 29 februari 2024;
  • de brief van mr. Bäcker van 29 februari 2024;
  • de (tweede) e-mail van de rechtbank van 29 februari 2024;
  • de e-mail van mr. Sluysmans van 1 maart 2024;
  • de e-mail van de rechtbank van 1 maart 2024;
  • de e-mail van mr. Van Groen van 4 maart 2024;
  • de e-mail van mr. Van Groen van 7 maart 2024, met de notitie ter descente van de gemeente;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming op 8 maart 2024.
2.2.
Na de plaatsopneming is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Gedaagden hebben de door de gemeente aan ieder van hen aangeboden schadeloosstelling aanvaard, voor Aagro Bouw een bedrag van € 3.468.192,00 en voor EijkEuser een bedrag van € 1.875.965,00.
3.2.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat de eigendomsovergang kwalificeert als een met btw belaste levering van een bouwterrein in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Dit betekent dat de gemeente aan gedaagden 21% btw over de door partijen overeengekomen waarde van de onteigende percelen als schade dient te vergoeden. Voor Aagro Bouw komt dit neer op € 728.320,32 en voor EijkEuser op € 393.952,65.
3.3.
De rechtbank zal, nu gedaagden de aangeboden bedragen aan schadeloosstelling (alle vergoedingen daaronder begrepen) hebben aanvaard en deze bedragen de rechtbank niet onjuist voorkomen, de schadeloosstelling vaststellen op € 4.196.512,32 voor Aagro Bouw en op € 2.269.917,65 voor Eijk-Euser.
3.4.
De gemeente dient deze bedragen na aftrek van de op grond van het eerste tussenvonnis betaalde voorschotten aan gedaagden te betalen. Dit komt neer op betaling van € 1.246.643,52 aan Aagro Bouw en € 674.316,65 aan Eijk-Euser.
3.5.
Gedaagden hebben tijdens de bespreking op 8 maart 2024 desgevraagd verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van (wettelijke) rente als de rechtbank binnen afzienbare tijd vonnis wijst. De tijdens de bespreking genoemde vonnisdatum van 24 april 2024 stuitte bij gedaagden niet op bezwaren en de rechtbank wijst vonnis vóór die datum. Gelet hierop zal de rechtbank de gemeente niet veroordelen tot vergoeding van (wettelijke) rente aan gedaagden, ervan uitgaande dat de gemeente de bij dit vonnis vastgestelde bedragen op korte termijn aan gedaagden betaalt.
3.6.
De gemeente heeft gedaagden als bijkomend aanbod gedaan de eventueel door hen te lijden belastingschade te vergoeden op basis van de hieronder opgenomen belastingclausule:
“Indien en voor zover ten gevolge van de onteigening van Aagro Bouw en/of Eijk-Euser, dan wel haar aandeelhouders, belastingschade lijdt, zal deze, als vorm van bijkomende schade, door de Gemeente aan Aagro Bouw en/of Eijk-Euser, dan wel haar aandeelhouders worden vergoed. Onder belastingschade wordt in dit verband verstaan de eigenlijke belastingschade overeenkomstig de invulling die dat begrip heeft gekregen in het onteigeningsrecht en vast te stellen op basis van de overeengekomen of vastgestelde schadeloosstelling. Dit betekent onder meer dat Aagro Bouw en/of Eijk-Euser, dan wel haar aandeelhouders, de plicht heeft om gebruik te maken van mogelijkheden om de schade te beperken voor zover dat redelijkerwijs van hen verwacht mag worden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van eventuele ten dienste staande fiscale reserverings-, herinvesterings- en afschrijvingsmogelijkheden.
Daarbij geldt de voorwaarde dat Aagro Bouw en/of Eijk-Euser, dan wel haar aandeelhouders, zo vroeg mogelijk de Gemeente op de hoogte stelt van een mogelijke belastingschade en in ieder geval tijdig (vier weken) voor het aflopen van de bezwaartermijn na ontvangst van de belastingaanslag waarin de belastingschade besloten ligt. De verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van (eventueel pro forma) bezwaar ligt geheel bij Aagro Bouw en/of Eijk-Euser, dan wel haar aandeelhouders. Indien de Gemeente tijdig op de hoogte is gesteld en alle naar haar oordeel relevante stukken heeft gekregen, is de Gemeente bereid om, indien dat opportuun is, het inhoudelijk verweer te voeren over de belastingschade.
In geval tussen partijen geschil ontstaat over de aanwezigheid en/of omvang van belastingschade zal dit geschil bij wege van bindend advies worden beslecht door [naam] (Countus), dan wel een door hem aan te wijzen, en door partijen voor akkoord bevonden, derde. De procesorde zal door de bindend adviseur in overleg met partijen worden bepaald. De kosten van de bindend adviseur worden door de Gemeente gedragen.
Gedaagden hebben dit bijkomend aanbod aanvaard. De rechtbank zal bepalen dat de gemeente dit bijkomend aanbod gestand doet.
3.7.
In een onteigeningsprocedure komen de proceskosten, waaronder de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand, in beginsel ten laste van de onteigenende partij op grond van artikel 50 Onteigeningswet (hierna: Ow).
3.8.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de aan gedaagden toekomende vergoeding van de door hen gemaakte kosten voor juridische en andere deskundige bijstand. Deze vergoeding komt de rechtbank niet kennelijk onjuist voor. De rechtbank zal deze vergoeding daarom vaststellen op het door partijen overeengekomen bedrag van € 153.057,55, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden.
3.9.
Aangezien in het onderhavige geval sprake is van levering van een bouwterrein in de zin van de Wet OB, is sprake van een met btw belaste levering. Dit betekent dat gedaagden de btw kunnen verrekenen en daarom geen recht hebben op vergoeding van btw over de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand.
3.10.
Op grond van het voorgaande moet de gemeente, na aftrek van het op grond van het eerste tussenvonnis betaalde voorschot, aan gedaagden nog € 123.899,57 betalen als vergoeding van de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden.
3.11.
Bij het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat de gemeente de door gedaagden betaalde griffierechten van in totaal € 17.038,00 aan hen vergoedt, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden. Het nadere aanbod van de gemeente dat zij naast de door gedaagden al betaalde griffierechten ook de eventueel door gedaagden nog te betalen griffierechten vergoedt, is door gedaagden aanvaard. De rechtbank zal bepalen dat de gemeente dit nadere aanbod gestand doet.
3.12.
De gemeente heeft in haar e-mail van 4 maart 2024 meegedeeld dat zij met de door de rechtbank benoemde deskundigen contact zal opnemen over de vergoeding van hun kosten. De gemeente noch de deskundigen hebben te kennen gegeven dat tussen hen discussie bestaat over de hoogte van deze kosten. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het vonnis kan worden volstaan met de bepaling dat de gemeente de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen aan hen vergoedt.
3.13.
Ten slotte zal overeenkomstig artikel 54 Ow een nieuwsblad worden aangewezen ter publicatie van dit vonnis.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt het bedrag van de door de gemeente aan Aagro Bouw verschuldigde schadeloosstelling voor de bij vonnis van 31 oktober 2023 door deze rechtbank uitgesproken vervroegde onteigening vast op € 4.196.512,32;
4.2.
veroordeelt de gemeente tot betaling van € 1.246.643,52 aan schadeloosstelling aan Aagro Bouw;
4.3.
stelt het bedrag van de door de gemeente aan Eijk-Euser verschuldigde schadeloosstelling voor de bij vonnis van 31 oktober 2023 door deze rechtbank uitgesproken vervroegde onteigening vast op € 2.269.917,65;
4.4.
veroordeelt de gemeente tot betaling van € 674.316,65 aan schadeloosstelling aan EijkEuser;
4.5.
verstaat dat de gemeente haar bijkomend aanbod met betrekking tot de eventuele belastingschade, als bedoeld onder 3.6, gestand doet;
4.6.
stelt het bedrag van de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand voor gedaagden gezamenlijk vast op € 153.057,55;
4.7.
veroordeelt de gemeente tot betaling van € 123.889,57 aan kosten voor juridische en andere deskundige bijstand aan gedaagden gezamenlijk, gelijk te verdelen tussen beide gedaagden;
4.8.
verstaat dat de gemeente haar nadere aanbod met betrekking tot de griffierechten als bedoeld onder 3.11 gestand doet;
4.9.
bepaalt dat de gemeente de kosten van de rechtbankdeskundigen aan hen vergoedt;
4.10.
wijst de Staatscourant aan als het nieuwsblad waarin de griffier van deze rechtbank een uittreksel van dit vonnis zal doen plaatsen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, mr. A. Eerdhuijzen en mr. A.F.L. Geerdes, rechters, in aanwezigheid van mr. E.M. van der Waal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
1451/3194/2294/676