ECLI:NL:RBROT:2024:7595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 24/2071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 december 2022. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht is, omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam], de vader van haar kinderen.

Eiseres ontving vanaf 30 juli 2020 een bijstandsuitkering. Na een melding van het inlichtingenbureau over een toename van haar banksaldo, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de uitkering op 19 januari 2023, met als argument dat eiseres niet had gemeld dat zij samenwoonde met [naam]. Eiseres betwist deze intrekking en stelt dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de rechtbank oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de conclusie van verweerder.

De rechtbank stelt vast dat eiseres en [naam] kinderen hebben en dat het hoofdverblijf van [naam] op het uitkeringsadres was, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. De rechtbank verwijst naar relevante feiten, zoals waarnemingen van [naam] bij het uitkeringsadres en het ontbreken van bewijs dat hij op zijn eigen adres verbleef. De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, wat een grond vormt voor de intrekking van de bijstandsuitkering. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee

(gemachtigde: mr. D. Lier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 december 2022.
2. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder heeft hieraan deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
5. Eiseres ontving met ingang van 30 juli 2020 een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een melding van het inlichtingenbureau dat sprake is van een toename van banksaldo in 2021 heeft eiseres op verzoek van verweerder bankafschriften overgelegd. Vervolgens is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering. De resultaten van dit onderzoek staan in een rapport van 21 december 2022.
6. Bij besluit van 19 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 december 2022. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] ( [naam] ), de vader van de kinderen van eiseres. Bij besluit van 10 januari 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij dit besluit gebleven.
Was sprake van een gezamenlijke huishouding?
7. Eiseres betoogt dat verweerder haar bijstandsuitkering ten onrechte heeft ingetrokken, omdat zij geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [naam] . Het onderzoek van verweerder biedt hiertoe onvoldoende grondslag. Zij wijst erop dat sprake was van een turbulente relatie met [naam] . Zij wijst er verder op dat de uitkering is ingetrokken met ingang van 1 december 2022, maar de waarnemingen zijn verricht in de periode van 3 oktober 2022 tot en met 21 november 2022 en de formulieren van school van veel eerder dateren. Hier kan daarom niet de waarde aan worden gehecht die verweerder hieraan hecht. Eiseres stelt verder dat ook de pintransacties niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. Zij wijst er voorts op dat tijdens het huisbezoek geen spullen van [naam] in de woning zijn aangetroffen en er geen conclusies zijn te trekken uit het verbruik van gas, water en licht.
8. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking, in dit geval of sprake is van een gezamenlijke huishouding, is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
9. Vaststaat dat uit de relatie tussen eiseres en [naam] kinderen zijn geboren. Gelet op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (Pw) is voor de beantwoording van de vraag of zij een gezamenlijke huishouding voerden daarom bepalend of zij in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
10. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Als aannemelijk is dat eiseres en [naam] hun hoofdverblijf op het adres van eiseres (het uitkeringsadres) in [plaatsnaam 1] hadden, maakt het niet uit dat zij ingeschreven stonden op verschillende adressen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1776.
11. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat [naam] in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Daarbij is het volgende van belang.
12. Verweerder heeft zijn conclusie met betrekking tot het hoofdverblijf van [naam] gebaseerd op onder meer waarnemingen die in de periode van 3 oktober 2022 tot en met 21 november 2022 bij het uitkeringsadres zijn gedaan. Uit het waarnemingenjournaal blijkt dat bij alle 43 waarnemingen, die zijn gedaan op alle delen van de dag, de auto’s van [naam] in de buurt van het uitkeringsadres zijn aangetroffen. Verder is [naam] waargenomen als hij vermoedelijk naar zijn werk vertrekt en daarvan weer terugkeert. Verder is waargenomen dat [naam] de kinderen naar school brengt. Dit strookt in zoverre met de door zowel eiseres als [naam] in het kader van het onderzoek afgelegde verklaringen. Eiseres heeft verklaard dat [naam] iedere week met wisselende frequentie bij haar thuis is, soms blijft slapen en soms de kinderen naar school brengt. [naam] heeft verklaard dat hij en eiseres een relatie hebben, dat eiseres in verwachting is, dat hij haar helpt, in de avonden bij haar thuis aanwezig is, ’s nachts blijft en de kinderen naar school brengt.
13. Daarnaast komt ondersteunende betekenis toe aan het feit dat uit de inschrijfgegevens bij de school van de kinderen van eiseres en [naam] blijkt dat geen sprake is van een één-ouder gezin, nu eiseres en [naam] op twee formulieren hebben aangegeven dat het uitkeringsadres het woonadres is. Verder heeft verweerder ook betekenis mogen toekennen aan het feit dat uit onderzoek naar de pintransacties blijkt dat er geen pintransacties van [naam] kunnen worden gekoppeld aan een verblijf op zijn eigen woonadres in [plaatsnaam 2] , waar (ook) de neef van [naam] zou wonen, dat hij geen parkeervergunning heeft in de nabijheid van zijn eigen woning in [plaatsnaam 2] en er ook nauwelijks parkeeracties in de buurt van zijn eigen woning in [plaatsnaam 2] zijn gebleken.
14. Gelet op de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, die eiseres door haar afwezigheid ter zitting niet heeft kunnen weerspreken, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat [naam] zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, zodat sprake was van een gezamenlijke huishouding met eiseres. De periode van onderzoek is ook kort voorafgaand aan het primaire besluit, zodat verweerder zich hierop heeft mogen baseren. Overigens heeft eiseres ook niet gesteld of is niet gebleken dat haar situatie nadien is gewijzigd. Door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat er geen conclusie is te trekken uit de waterstanden en er geen goederen van [naam] zijn aangetroffen op het uitkeringsadres leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit doet niet af aan de hiervoor gebleken bevindingen.
15. Schending van de inlichtingenplicht levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
16. Omdat eiseres heeft verzuimd om verweerder op de hoogte te stellen van het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] ligt het op haar weg aan te tonen dat, indien zij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, het recht op bijstand alsnog door verweerder is vast te stellen. Verweerder heeft eiseres en [naam] in de gelegenheid gesteld openheid van zaken te geven om zo het recht op bijstand alsnog te kunnen vaststellen, maar eiseres en [naam] hebben dit niet gedaan. Verweerder heeft de uitkering daarom terecht ingetrokken met ingang van 1 december 2022.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.