Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 februari 2024, met bijlagen 1 tot en met 159;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie en voegings-/ tussenkomst incident;
- de conclusie van antwoord in incident, met bijlagen 160 tot en met 165.
2.De beoordeling in het incident
conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie en voegings-/ tussenkomst incident” wordt gevorderd om te bepalen dat [naam] (‘[naam]’) en de besloten vennootschap NIBAS B.V. (‘NIBAS’) mogen tussenkomen, strookt die vordering niet met de titel en de randnummers 43 tot en met 49 van datzelfde processtuk. In die titel en die genoemde randnummers wordt namelijk afwisselend naar voeging en tussenkomst verwezen. Zo staat in randnummer 48 in de eerste zin dat [naam] het recht heeft om zich in de hoofdzaak te mogen voegen, terwijl in de tweede zin staat dat [naam] bepaalde kosten op DWHR wil verhalen. Het instellen van een eigen vordering kan echter alleen in het geval van tussenkomst en niet in het geval van voeging.
conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie en voegings-/ tussenkomst incident” staan alleen de namen van [gedaagden] en niet ook die van [naam] en NIBAS), terwijl een vordering tot voeging of tussenkomst moet worden ingesteld door degene die wil voegen/tussenkomen. Dit volgt uit de tekst van artikel 217 Rv. Daarin staat namelijk dat een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. De vordering tot voeging en/of tussenkomst had dus door [naam] en NIBAS moeten worden ingesteld en daarom is in dit geval niet voldaan aan de formele vereisten om een vordering tot voeging en/of tussenkomst in te stellen.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
3.De beslissing
28 augustus 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.