ECLI:NL:RBROT:2024:7543

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
11205942 VV EXPL 24-352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na illegale onderverhuur en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting De Leeuw van Putten en twee gedaagden, waarbij de eiseres ontruiming van een woning vorderde. De Leeuw van Putten, vertegenwoordigd door mr. Y.F. Rijswijk, heeft de gedaagden, waarvan één niet verschenen was, aangeklaagd wegens illegale onderverhuur door gedaagde 1 aan gedaagde 2. De huurovereenkomst was opgezegd en de woning moest uiterlijk op 25 juli 2024 worden opgeleverd, maar gedaagde 2 weigerde te vertrekken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de verhuurder, aangezien gedaagde 1 de huurovereenkomst had opgezegd en gedaagde 2 zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van vier weken na betekening van het vonnis.

Daarnaast vorderde De Leeuw van Putten schadevergoeding van gedaagde 1 op grond van artikel 6:104 BW, omdat zij winst had gemaakt door de onrechtmatige onderverhuur aan gedaagde 2. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding voldoende aannemelijk was en wees een bedrag van € 782,90 toe, terwijl de vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen van € 1.293,72 ook werd toegewezen. Gedaagde 2 werd veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding tot aan de ontruiming. De proceskosten werden aan beide gedaagden opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partijen werden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11205942 VV EXPL 24-352
datum uitspraak: 14 augustus 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting De Leeuw van Putten,
vestigingsplaats: Spijkenisse,
eiseres,
gemachtigde: mr. Y.F. Rijswijk,
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen,

2.[gedaagde 2]

wonende op een geheim adres,
niet verschenen,
gedaagden.
De partijen worden hierna De Leeuw van Putten, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 18 juli 2024, met producties 1 tot en met 15;
  • de akte vermeerdering eis tevens overleggen producties, met productie 16.
1.2.
Op 31 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
De Leeuw van Putten verhuurt sinds 24 juni 2022 aan [gedaagde 1] de woning aan [adres] (hierna: de woning).
2.2.
[gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] met haar drie kinderen vanaf 1 november 2022 de gelegenheid gegeven om enige tijd in de woning te verblijven. [gedaagde 1] verbleef op dat moment in verband met privé-omstandigheden tijdelijk elders. [gedaagde 1] heeft met [gedaagde 2] voor het gebruik van de woning een maandelijkse vergoeding van in totaal € 950,- afgesproken.
2.3.
In augustus 2023 heeft [gedaagde 1] telefonisch contact opgenomen met de Leeuw van Putten en meegedeeld dat zij wilde terugkeren naar de woning, maar dat [gedaagde 2] weigert om de woning te verlaten.
2.4.
[gedaagde 1] heeft de huurovereenkomst per 25 juni 2024 opgezegd en moest op grond van de huurovereenkomst de woning uiterlijk 25 juli 2024 aan De Leeuw van Putten opleveren. Ook na 25 juli 2024 heeft [gedaagde 2] de woning niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
De Leeuw van Putten vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze niet het eigendom van De Leeuw van Putten zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van De Leeuw van Putten te stellen;
[gedaagde 1] te veroordelen om aan De Leeuw van Putten te betalen een bedrag van
€ 1.293,72 aan achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van de volledige betaling;
3. [gedaagde 1] te veroordelen om aan De Leeuw van Putten te betalen een bedrag van
€ 1.332,92 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2024 tot aan de dag van de volledige betaling;
4. [gedaagde 2] te veroordelen om vanaf augustus 2024 iedere maand € 617,80 aan De Leeuw van Putten te betalen, tot en met de dag van de ontruiming van de woning, en voor een gedeelte van een maand een naar evenredigheid te berekenen gedeelte van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot de dag van volledige betaling;
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de gemachtigde van De Leeuw van Putten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag van de volledige betaling.
3.2.
[gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

Vonnis op tegenspraak
4.1.
[gedaagde 2] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Bij de dagvaarding, gericht aan [gedaagde 2] zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde 2] verstek wordt verleend. Nu [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
Ontruiming
4.2.
Een gedwongen ontruiming is voor de huurder een ingrijpende gebeurtenis en de kantonrechter zal in kort geding dan ook niet snel daartoe overgaan. De ontruiming kan in beginsel alleen worden toegewezen als de partij die hierom vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat De Leeuw van Putten heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.3.1
De Leeuw van Putten vordert ten aanzien van beide gedaagden ontruiming van de woning. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] de huurovereenkomst heeft opgezegd, dat zij niet in de woning woont en dat zij de woning uiterlijk 25 juli 2024 had moeten opleveren. Als onbetwist staat ook vast dat [gedaagde 2] zich nog zonder recht of titel in de woning bevindt en de woning niet wil verlaten. Daarmee is het spoedeisend belang van De Leeuw van Putten bij toewijzing van de gevorderde ontruiming voldoende gegeven.
4.3.2
Aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure wordt toegewezen. [gedaagde 1] heeft de gevorderde ontruiming niet weersproken. Namens haar is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij haar medewerking aan de ontruiming zal verlenen. Voor haar is de ontruiming niet zwaarwegend omdat zij niet in de woning woont en daar nauwelijks spullen van haar staan. Zij gaat ermee akkoord dat die spullen bij de ontruiming uit de woning worden meegenomen. Voor zover zij die nog wil hebben komt ze die dan zo snel mogelijk ophalen.
4.3.3
Voor [gedaagde 2] en haar kinderen is de ontruiming mogelijk wel bezwaarlijk, maar [gedaagde 2] verblijft zonder recht of titel in de woning. Dat moet zij ook weten, want [gedaagde 1] vond slechts een kort verblijf goed en [gedaagde 2] woont daar nu al anderhalf jaar. Zij reageert niet op verzoeken van [gedaagde 1] of De Leeuw van Putten om te vertrekken. [gedaagde 2] dringt hiermee op een onrechtmatige wijze voor op de wachtlijst voor sociale huurwoningen. Alhoewel [gedaagde 2] blijkbaar minderjarige kinderen heeft en een ontruiming in dat verband wellicht een zeer ingrijpende maatregel betreft is verder niets over de situatie bekend. Dit enkele gegeven weegt bij gebrek aan concrete informatie over de situatie niet op tegen het belang van De Leeuw van Putten bij ontruiming.
4.4.
Dit alles rechtvaardigt de beslissing om op de bodemprocedure vooruit te lopen en de ontruiming toe te staan. De ontruimingstermijn wordt gesteld op vier weken na betekening van dit vonnis.
Huurachterstand [gedaagde 1]
4.5.
[gedaagde 1] heeft de huurachterstand van € 1.293,72 erkend, de vordering van De Leeuw van Putten tot betaling van deze achterstand wordt daarom toegewezen.
Schadevergoeding [gedaagde 1]
4.6.
De Leeuw van Putten vordert op grond van artikel 6:104 BW als schadevergoeding de afdracht van het bedrag dat [gedaagde 1] aan winst heeft gemaakt door de (niet toegestane) onderverhuur aan [gedaagde 2]. De Leeuw van Putten heeft de vordering tot winstafdracht van in totaal € 1.332,92 als volgt onderbouwd:
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat bij toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Bij de beoordeling is, naast het restitutie-risico, van belang of de vordering voldoende aannemelijk is en of een onmiddellijke voorziening vereist is.
4.8.
De wijze van schadebegroting als bedoeld in artikel 6:104 BW kan worden toegepast indien:
  • er aansprakelijkheid is op grond van onrechtmatige daad of tekortkoming, die kan worden toegerekend
  • er winst genoten is die in voldoende causaal verband (mede in de zin van art. 6:98 BW) staat tot die onrechtmatige daad of wanprestatie,
  • de benadeelde afdracht van deze winst vordert,
  • en aannemelijk is dat enige schade door de benadeelde is geleden, waarbij niet nodig is dat concreet nadeel is komen vast te staan. (ECLI:NL:HR:2010:BM0893)
4.9.
De Leeuw van Putten heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] de woning ten minste elf maanden in strijd met de huurovereenkomst heeft onderverhuurd en dat zij hiervoor bij [gedaagde 2] een hoger bedrag in rekening heeft gebracht dan de huur die zij aan De Leeuw van Putten moest afdragen. Op grond van artikel 6:104 BW heeft De Leeuw van Putten dan ook in beginsel recht op de door [gedaagde 1] gemaakte winst. Volgens vaste rechtspraak moet als winst worden beschouwd: de onderhuurprijs, verminderd met de door de huurder verschuldigde huur en kosten zoals gas, water en licht.
4.10.
[gedaagde 1] heeft primair aangevoerd dat de vordering van De Leeuw van Putten te onzeker is om in kort geding te kunnen toewijzen, omdat in de schadebegroting nog rekening moet worden gehouden met de door haar gemaakte kosten voor gas, water en licht. Dit vormt een onzekere component waar nader onderzoek voor nodig is, aldus [gedaagde 1].
De kantonrechter is echter van oordeel dat in de schadebegroting met deze bedragen geen rekening hoeft te worden gehouden. [gedaagde 1] heeft de woning van De Leeuw van Putten kaal gehuurd en vervolgens onderverhuurd aan [gedaagde 2]. De contracten voor gas, water en licht heeft zij zelf met externe leveranciers afgesloten. De kosten hiervoor staan los van het voordeel dat [gedaagde 1] door de jegens De Leeuw van Putten onrechtmatige onderverhuur heeft genoten en mogen daarop dan ook niet in mindering worden gebracht. De uitkomst was mogelijk anders geweest als [gedaagde 1] de woning van De Leeuw van Putten inclusief gas, water en licht had gehuurd, maar daarvan was geen sprake.
4.11.
[gedaagde 1] heeft subsidiair de vordering erkend tot een bedrag van € 782,90. [gedaagde 1] betwist het restant van de vordering, omdat in de onderhuurprijs van € 700,- nog een voorschot van € 50,- voor water is verdisconteerd en zij dit niet hoeft af te dragen. De kale onderhuurprijs bedraagt volgens haar dus € 650,- en dat betekent dat in totaal slechts
€ 782,90 moet worden afgedragen. Volgens De Leeuw van Putten is het onwaarschijnlijk dat in de onderhuurprijs van € 700,- nog een voorschot van € 50,- voor water is opgenomen, omdat ook al een voorschot van € 250,- voor energiekosten bij [gedaagde 2] in rekening werd gebracht.
Het is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in de onderhuurprijs een voorschot van € 50,- voor water is opgenomen. [gedaagde 1] heeft dat ook gesteld in de dagvaarding van de door haar gestarte bodemprocedure tegen [gedaagde 2]. De Leeuw van Putten heeft in dit kort geding niets concreets tegen deze stelling ingebracht. Het is ook redelijk om voor de kosten van water een voorschot te vragen. Het is naast het voorschot voor energie van € 250,- een stevig bedrag, maar niet zodanig dat het onwaarschijnlijk is.
4.12.
Op grond van wat hiervoor is overwogen is de vordering van De Leeuw van Putten op [gedaagde 1] tot een bedrag van € 782,90 voldoende aannemelijk. De Leeuw van Putten heeft daarbij onbetwist gesteld dat de voldoening van haar vordering spoedeisend is en dat het restitutierisico erg klein is. Dit alles, in combinatie met de proceseconomie, leidt er toe dat de vordering van De Leeuw van Putten tot een bedrag van € 782,90 moet worden toegewezen. Het restant wordt afgewezen.
Gebruiksvergoeding [gedaagde 2]
4.13.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde 2] de woning niet heeft verlaten. [gedaagde 2] gebruikt de woning daarmee alsof een huurverhouding met De Leeuw van Putten bestaat. Onder die omstandigheden is het redelijk dat [gedaagde 2] tot aan de ontruiming een gebruiksvergoeding betaalt die gelijk is aan de huur van de woning zoals Nagaser die op grond van de huurovereenkomst verschuldigd was. De vordering tot betaling van de maandelijkse gebruiksvergoeding wordt daarom toegewezen.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van De Leeuw van Putten op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 944,72.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde 2], die niet in de procedure is verschenen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze niet het eigendom van De Leeuw van Putten zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van De Leeuw van Putten te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan De Leeuw van Putten te betalen een bedrag van
€ 1.293,72 aan achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de termijnen tot aan de dag van de volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan De Leeuw van Putten te betalen een bedrag van
€ 782,90 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2024 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] om vanaf augustus 2024 iedere maand € 617,80 aan De Leeuw van Putten te betalen tot en met de dag van de ontruiming van de woning aan [adres] en voor een gedeelte van een maand een naar evenredigheid te berekenen gedeelte van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van € 944,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
[58184/21919]