6.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eerst zijn neef [naam 2] (hierna: [naam 2]) en daarna van hemzelf en zijn reactie op die aanval was noodzakelijk en geboden.
In het portiek werd [naam 2] aangevallen waarbij zichtbaar een vuurwapen werd gebruikt. Hierna heeft [slachtoffer] bij het verlaten van het portiek dit vuurwapen overduidelijk in één beweging gericht op de verdachte. Verder is aannemelijk dat [slachtoffer] en de verdachte nagenoeg gelijktijdig op elkaar zijn gaan schieten. Er was op dat moment, ook gelet op hetgeen daarvoor is geschied, in ieder geval een onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte dat [slachtoffer] op hem zou schieten. De reactie van de verdachte was gelet op de ernst van de aanranding proportioneel. Ook is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Alles ging razendsnel. De verdachte, die uit de auto was gestapt om [naam 2] te helpen, werd in een split second als hij zijn gezicht na het uitstappen weer richtte op de portiek, geconfronteerd met [slachtoffer] die naar buiten kwam en een vuurwapen op hem richtte. Het zich onttrekken aan de aanranding (vluchten) was in die situatie geen reëel en redelijk alternatief. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een zodanige mate van eigen schuld van de verdachte opleveren dat een beroep op noodweer wordt geblokkeerd (‘culpa in causa’). Er was geen sprake van uitlokking of provocatie voorafgaand aan de aanranding. Ook wist de verdachte niet dat in het pakket dat [naam 2] ging afleveren verdovende middelen zaten. Hij droeg het vuurwapen bij zich vanwege een dreigende situatie uit zijn vorige zaak. Hij had vanuit de Dominicaanse gemeenschap gehoord dat de broer van het slachtoffer uit die oude zaak naar hem op zoek is. Uit de standaardjurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het meenemen van een wapen als voorzorgsmaatregel en het zich vervolgens begeven in een situatie waarin bijvoorbeeld een agressieve reactie te verwachten viel, onvoldoende is om noodweer te blokkeren.
6.1.2.Standpunt officier van justitie
Het beroep op noodweer kan niet slagen. Vastgesteld kan worden dat er op 10 augustus 2023 een ripdeal heeft plaatsgevonden waarbij [naam 2] onder bedreiging van een vuurwapen door [slachtoffer] is beroofd van zijn cocaïne. De verdachte is - kennelijk - bij het zien van die feitelijke situatie uitgestapt, heeft zijn vuurwapen doorgeladen en heeft meerdere kogels op [slachtoffer] afgevuurd. De verdachte is dus degene geweest die als eerste heeft geschoten. Dat hij als eerste schoot blijkt ook uit de camerabeelden. Daarnaast bestond voor hem, noch voor [naam 2] op dat moment nog een noodzaak zich te verdedigen. Immers, [slachtoffer] en zijn kompaan hadden de buit binnen en waren op de vlucht. Bij een aanranding die is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk. Daarnaast is er aan de subsidiariteitseis niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
6.1.3.Beoordeling
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.
Onder bijzondere omstandigheden kan, hoewel sprake is van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding, een beroep op noodweer niet worden aanvaard, omdat de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij gedragingen die zijn gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat op 10 augustus 2023 aan de Rijtuigweg in Rotterdam een schietpartij heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] en de verdachte over en weer op elkaar en in elkaars richting hebben geschoten.
De verdachte heeft op de terechtzitting een verklaring afgelegd over de toedracht van het incident. Nu er geen verklaringen in het dossier zitten van de andere betrokkenen bij het incident en de verdediging en de officier van justitie de camerabeelden van het incident anders interpreteren, ziet de rechtbank aanleiding om de verklaring van de verdachte, die hierover uit eigen wetenschap heeft verklaard, tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van het beroep op noodweer.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 10 augustus 2023 in de avond samen met [naam 2] had gegeten op de Vuurplaat in Rotterdam. [naam 2] zou hem daarna naar huis brengen, maar [naam 2] moest eerst iets wegbrengen in de Rijtuigweg. Toen zij met de auto aankwamen op de Rijtuigweg, stapte [naam 2] uit, liep naar een portiek en ging daar naar binnen. De verdachte, die nog in de auto zat, zag toen een aantal mannen aan komen rennen, van wie er één een vuurwapen had getrokken dat hij op op [naam 2] richtte. Uit het dossier blijkt dat de man met het vuurwapen [slachtoffer] is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij zag dat in het portiek het vuurwapen op het hoofd van [naam 2] werd gezet en dat [naam 2] toen inzakte. Hij dacht dat [slachtoffer] [naam 2] dood zou schieten. Hij pakte toen zijn vuurwapen, stapte uit de auto en laadde het vuurwapen door. Vervolgens kwamen de mannen het portiek uit en op de verdachte af. [slachtoffer] had daarbij het vuurwapen op hem gericht. Hij stond toen een meter of vijf van de verdachte vandaan. De verdachte en [slachtoffer] gingen allebei schieten. De verdachte weet niet wie als eerste schoot. Het ging razendsnel. Er stond een auto tussen hen in, maar hij kon niet meer wegduiken. De verdachte wilde niet schieten, maar onder deze omstandigheden kon hij niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer] en de man die bij hem was, worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam 2]. Hij werd in het portiek bedreigd met een vuurwapen. Hiervan was echter geen sprake meer op het moment dat de verdachte op en in de richting van [slachtoffer] begon te schieten, omdat [slachtoffer] en de andere man toen al uit het portiek waren weggerend en [naam 2] dus niet meer onder schot hielden.
De rechtbank is van oordeel dat door de daarop volgende handelingen van [slachtoffer], namelijk het op de verdachte afrennen, waarbij [slachtoffer] een vuurwapen op hem richtte, in beginsel sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte zelf. De handelingen van de verdachte kunnen echter, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij het vuurwapen al had gepakt en doorgeladen voordat [slachtoffer] naar buiten kwam, en op hem af kwam en dat de verdachte daarmee meteen begon te schieten. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet weet wie als eerste schoot. De verklaring van de verdachte dat hij niet wilde schieten maar niet anders kon, klopt dus niet. Zijn handelingen zijn daarom niet te kwalificeren als reactie op de dreigende aanranding door [slachtoffer] en de andere man, en gingen verder dan het alleen zich voorzien van een illegaal vuurwapen als voorzorgsmaatregel. De gedragingen van de verdachte waren in de kern gericht op de confrontatie met [slachtoffer] en de deelname aan het vuurwapengevecht/-geweld. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook dat de verdachte blijkens de resultaten van het forensisch onderzoek veertien keer heeft geschoten.