ECLI:NL:RBROT:2024:7516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
10/208797-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietpartij in Rotterdam met poging tot doodslag en drugshandel

Op 10 augustus 2023 vond er een schietpartij plaats in Rotterdam, waarbij de verdachte en het slachtoffer over en weer schoten. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij met een vuurwapen veertien kogels op het slachtoffer afvuurde, wat resulteerde in een schotwond aan het bovenbeen van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de handelingen van de verdachte niet als verdedigingshandelingen konden worden gekwalificeerd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en het opzettelijk aanwezig hebben van 1.991 gram metamfetamine. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had voor de lichamelijke integriteit van anderen en dat zijn daden een ernstige schending van de rechtsorde vormden. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd en was nog niet volledig gestraft voor eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/208797-23
VI-nummer: 99/000850-37
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Bonaire (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juni, 4 juli en 15 augustus 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 4 juli 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 en 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest;
  • het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99/000850-37.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 3 en 5 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering en bewezenverklaring feit 1 primair
De verdachte heeft de onder 1 ten laste gelegde feitelijke gedraging bekend, zodat dit zonder nadere bespreking bewezen kan worden verklaard.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of het handelen van de verdachte
gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Daartoe moet worden vastgesteld of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een vuurwapen veertien kogels heeft afgevuurd op en in de richting van [slachtoffer], op - volgens zijn eigen verklaring - een afstand van ongeveer 5 meter. [slachtoffer] is daarbij ook daadwerkelijk geraakt. Hij had een in- en uitschotwond aan zijn linker bovenbeen, waarbij de slagader in zijn been ernstig is beschadigd en hij veel bloed heeft verloren.
Door het meermalen schieten vanaf een zodanig korte afstand, ontstond de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]. De verdachte heeft door zo te handelen deze kans ook bewust aanvaard. Bewezen is daarom dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer].
De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
De verdachte heeft ook het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en daarbij behorende munitie bekend, zodat dit – met inachtneming van de overige bewijsmiddelen terzake dit feit - zonder nadere motivering bewezen kan worden verklaard.
Op basis van die hierboven bedoelde bewijsmiddelen staat vast dat het een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie betrof dat geschikt is om automatisch te vuren. Het onder 2 ten laste gelegde wordt daarom ten aanzien van het onder 2 eerste alternatief ten laste gelegde bewezen verklaard.
4.4.
Bewijswaardering feit 4
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 1.991 gram metamfetamine. Er is geen bewijs dat hij wetenschap had van deze verdovende middelen, die op 7 november 2023 bij de doorzoeking van de woning aan [adres 2] zijn aangetroffen en dat hij daarover beschikkingsmacht had. Deze woning was niet van hem en er is geen bewijs dat hij daar vaker kwam. Hij was, zoals hij heeft verklaard, daar alleen voor de verjaardag van [naam 1], die in deze woning verblijft. Hij was samen met [naam 1] en een aantal anderen in de stad gaan eten en daarna zijn zij naar de woning gegaan om daar verder feest te vieren. Op het moment van zijn aanhouding waren in deze woning meerdere mensen aanwezig, waaronder [naam 1]. In het proces-verbaal is vermeld dat [naam 1] is geboren op [geboortedatum 2]. Ook blijkt uit het dossier dat de zus van [naam 1] op dit adres staat in geschreven. De verklaring van de verdachte vindt dus ondersteuning in het dossier en is daarom aannemelijk.
De verdovende middelen zaten verborgen in een tas van de Action. Er zijn geen dacty of DNA-sporen van de verdachte op deze verdovende middelen aangetroffen. Er zijn alleen twee video’s op zijn telefoon aangetroffen, waarop twee witte bakjes met blauwe deksels met daarin kristallen te zien zijn. Deze video’s zijn onvoldoende voor het bewijs, omdat de verdachte heeft verklaard dat hij deze video’s niet zelf heeft gemaakt, maar dat iemand deze naar hem heeft toegestuurd.
4.4.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen staat het volgende vast.
Op 7 november 2023 00:10 uur is de politie binnengetreden in de woning aan [adres 2]. De verdachte werd daarna in deze woning aangehouden. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning zijn in de woonkamer onder meer twee plastic bakjes gevuld met kristallen aangetroffen. Deze zaten in een Action-tas die op de grond stond. Na onderzoek is gebleken dat dit een hoeveelheid van 1.991 gram metamfetamine betrof.
Bij onderzoek van de telefoon van de verdachte, die bij zijn fouillering bij hem is aangetroffen, zijn op deze telefoon twee video’s aangetroffen waarop twee witte bakjes met blauwe deksels met daarin kristallen te zien zijn. Deze video’s vertonen voor wat betreft de verpakking en de inhoud daarvan grote gelijkenis met de verdovende middelen zoals deze in de woning zijn aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat het om dezelfde verdovende middelen gaat. Bij de video’s is immers vermeld dat deze zijn gecreëerd op 6 november 2023. Uit het gegeven dat deze video’s op de telefoon van de verdachte zijn gecreëerd blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat deze door hem zelf zijn opgenomen.
Het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario dat deze video’s via een algemene Snapchatgroep aan hem zijn doorgestuurd is hiermee in strijd. Dit scenario verdraagt zich niet met het onderzoek van de telefoon en is ook anderszins niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht, gelet op de aanwezigheid van de verdachte in de woning onder de hiervoor beschreven omstandigheden, buiten redelijke twijfel dat hij wetenschap had van de 1.991 gram metamfetamine in de woning en daarover ook beschikkingsmacht had.
Gelet daarop is bewezen dat hij deze verdovende middelen op of omstreeks 7 november 2023 opzettelijk aanwezig heeft gehad, zoals onder 4 ten laste is gelegd.

5.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1, primair.
hij op 10 augustus 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer], daarbij treffende / verwondende die [slachtoffer] in een been,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 augustus 2023 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren,
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.991 gram van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1, primair.
poging tot doodslag;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6.1.
Strafbaarheid
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eerst zijn neef [naam 2] (hierna: [naam 2]) en daarna van hemzelf en zijn reactie op die aanval was noodzakelijk en geboden.
In het portiek werd [naam 2] aangevallen waarbij zichtbaar een vuurwapen werd gebruikt. Hierna heeft [slachtoffer] bij het verlaten van het portiek dit vuurwapen overduidelijk in één beweging gericht op de verdachte. Verder is aannemelijk dat [slachtoffer] en de verdachte nagenoeg gelijktijdig op elkaar zijn gaan schieten. Er was op dat moment, ook gelet op hetgeen daarvoor is geschied, in ieder geval een onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte dat [slachtoffer] op hem zou schieten. De reactie van de verdachte was gelet op de ernst van de aanranding proportioneel. Ook is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Alles ging razendsnel. De verdachte, die uit de auto was gestapt om [naam 2] te helpen, werd in een split second als hij zijn gezicht na het uitstappen weer richtte op de portiek, geconfronteerd met [slachtoffer] die naar buiten kwam en een vuurwapen op hem richtte. Het zich onttrekken aan de aanranding (vluchten) was in die situatie geen reëel en redelijk alternatief. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een zodanige mate van eigen schuld van de verdachte opleveren dat een beroep op noodweer wordt geblokkeerd (‘culpa in causa’). Er was geen sprake van uitlokking of provocatie voorafgaand aan de aanranding. Ook wist de verdachte niet dat in het pakket dat [naam 2] ging afleveren verdovende middelen zaten. Hij droeg het vuurwapen bij zich vanwege een dreigende situatie uit zijn vorige zaak. Hij had vanuit de Dominicaanse gemeenschap gehoord dat de broer van het slachtoffer uit die oude zaak naar hem op zoek is. Uit de standaardjurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het meenemen van een wapen als voorzorgsmaatregel en het zich vervolgens begeven in een situatie waarin bijvoorbeeld een agressieve reactie te verwachten viel, onvoldoende is om noodweer te blokkeren.
6.1.2.
Standpunt officier van justitie
Het beroep op noodweer kan niet slagen. Vastgesteld kan worden dat er op 10 augustus 2023 een ripdeal heeft plaatsgevonden waarbij [naam 2] onder bedreiging van een vuurwapen door [slachtoffer] is beroofd van zijn cocaïne. De verdachte is - kennelijk - bij het zien van die feitelijke situatie uitgestapt, heeft zijn vuurwapen doorgeladen en heeft meerdere kogels op [slachtoffer] afgevuurd. De verdachte is dus degene geweest die als eerste heeft geschoten. Dat hij als eerste schoot blijkt ook uit de camerabeelden. Daarnaast bestond voor hem, noch voor [naam 2] op dat moment nog een noodzaak zich te verdedigen. Immers, [slachtoffer] en zijn kompaan hadden de buit binnen en waren op de vlucht. Bij een aanranding die is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk. Daarnaast is er aan de subsidiariteitseis niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
6.1.3.
Beoordeling
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.
Onder bijzondere omstandigheden kan, hoewel sprake is van een (dreigende) wederrechtelijke aanranding, een beroep op noodweer niet worden aanvaard, omdat de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij gedragingen die zijn gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. [1]
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat op 10 augustus 2023 aan de Rijtuigweg in Rotterdam een schietpartij heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] en de verdachte over en weer op elkaar en in elkaars richting hebben geschoten.
De verdachte heeft op de terechtzitting een verklaring afgelegd over de toedracht van het incident. Nu er geen verklaringen in het dossier zitten van de andere betrokkenen bij het incident en de verdediging en de officier van justitie de camerabeelden van het incident anders interpreteren, ziet de rechtbank aanleiding om de verklaring van de verdachte, die hierover uit eigen wetenschap heeft verklaard, tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van het beroep op noodweer.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 10 augustus 2023 in de avond samen met [naam 2] had gegeten op de Vuurplaat in Rotterdam. [naam 2] zou hem daarna naar huis brengen, maar [naam 2] moest eerst iets wegbrengen in de Rijtuigweg. Toen zij met de auto aankwamen op de Rijtuigweg, stapte [naam 2] uit, liep naar een portiek en ging daar naar binnen. De verdachte, die nog in de auto zat, zag toen een aantal mannen aan komen rennen, van wie er één een vuurwapen had getrokken dat hij op op [naam 2] richtte. Uit het dossier blijkt dat de man met het vuurwapen [slachtoffer] is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij zag dat in het portiek het vuurwapen op het hoofd van [naam 2] werd gezet en dat [naam 2] toen inzakte. Hij dacht dat [slachtoffer] [naam 2] dood zou schieten. Hij pakte toen zijn vuurwapen, stapte uit de auto en laadde het vuurwapen door. Vervolgens kwamen de mannen het portiek uit en op de verdachte af. [slachtoffer] had daarbij het vuurwapen op hem gericht. Hij stond toen een meter of vijf van de verdachte vandaan. De verdachte en [slachtoffer] gingen allebei schieten. De verdachte weet niet wie als eerste schoot. Het ging razendsnel. Er stond een auto tussen hen in, maar hij kon niet meer wegduiken. De verdachte wilde niet schieten, maar onder deze omstandigheden kon hij niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer] en de man die bij hem was, worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam 2]. Hij werd in het portiek bedreigd met een vuurwapen. Hiervan was echter geen sprake meer op het moment dat de verdachte op en in de richting van [slachtoffer] begon te schieten, omdat [slachtoffer] en de andere man toen al uit het portiek waren weggerend en [naam 2] dus niet meer onder schot hielden.
De rechtbank is van oordeel dat door de daarop volgende handelingen van [slachtoffer], namelijk het op de verdachte afrennen, waarbij [slachtoffer] een vuurwapen op hem richtte, in beginsel sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte zelf. De handelingen van de verdachte kunnen echter, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij het vuurwapen al had gepakt en doorgeladen voordat [slachtoffer] naar buiten kwam, en op hem af kwam en dat de verdachte daarmee meteen begon te schieten. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet weet wie als eerste schoot. De verklaring van de verdachte dat hij niet wilde schieten maar niet anders kon, klopt dus niet. Zijn handelingen zijn daarom niet te kwalificeren als reactie op de dreigende aanranding door [slachtoffer] en de andere man, en gingen verder dan het alleen zich voorzien van een illegaal vuurwapen als voorzorgsmaatregel. De gedragingen van de verdachte waren in de kern gericht op de confrontatie met [slachtoffer] en de deelname aan het vuurwapengevecht/-geweld. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook dat de verdachte blijkens de resultaten van het forensisch onderzoek veertien keer heeft geschoten.
6.1.4.
Conclusie
Dit brengt mee dat het beroep op noodweer niet kan worden aanvaard. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft subsidiair, voor het geval de rechtbank oordeelt dat de verdachte de grenzen van de verdediging heeft overschreden, een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr, en bepleit dat de verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat ook het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen, op dezelfde gronden als die hij heeft genoemd ten aanzien van het beroep op noodweer.
7.3.
Beoordeling
Hiervoor is overwogen dat het schieten van de verdachte op [slachtoffer] niet is aan te merken als verdedigingshandeling. Om die reden gaat het beroep op noodweerexces evenmin op.
7.4.
Conclusie
Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op de openbare weg voorhanden hebben van een geladen automatisch vuurwapen en aan poging tot doodslag. Hij heeft opzettelijk gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven door van vrij korte afstand met dit vuurwapen een groot aantal kogels op hem af te vuren. Er mag van geluk worden gesproken dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen. Hij heeft het slachtoffer wel fors en blijvend letsel toegebracht, namelijk een schotwond in zijn bovenbeen waardoor de slagader in zijn been ernstig is beschadigd en hij veel bloed heeft verloren. Het slachtoffer zal, blijkens de medische verklaring ten aanzien van dit letsel, blijvende littekens houden aan zijn bovenbeen en de slagaderreconstructie kan in de toekomst kwetsbaar zijn. Een poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter, dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door het schieten op het slachtoffer ervan blijk gegeven dat hij geen enkel respect heeft voor het menselijk lichaam en niet schuwt om op forse wijze inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van anderen.
Bovendien heeft de schietpartij plaatsgevonden midden op straat in een woonwijk, zodat ook buurtbewoners er ongewild getuige van zijn geweest, onder andere een jongetje die hierdoor zwaar was aangedaan. Er is een kogel terecht gekomen in een auto die in de straat geparkeerd stond, en daarnaast waren er meerdere kogelinslagen in een woning van een buurtbewoner (in de voordeur, het raam van het portiek en naast de portiekdeur). Dit alles maakte de verdachte kennelijk niet uit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van 1.991 gram metamfetamine. Algemeen bekend is dat drugs grote gezondheidsrisico’s meebrengen voor de gebruikers ervan en daarnaast direct en indirect de oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich, ook in dit geval, kennelijk niets aangetrokken van deze maatschappelijke gevolgen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, namelijk voor doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit betreft de veroordeling door deze rechtbank van 16 december 2020 in de v.i.-zaak in welke zaak de officier van justitie het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gevorderd. Uit het vonnis blijkt dat hij in die zaak ook midden op straat met een vuurwapen heeft geschoten op het slachtoffer en dat slachtoffer als gevolg daarvan is overleden. In die zaak is aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren opgelegd.
De verdachte heeft de onderhavige feiten begaan terwijl hij voor laatstgenoemd levensdelict, begaan met een vuurwapen nog niet volledig is afgestraft. Op 10 augustus 2023 liep hij in zijn Penitentiair Programma. Ondanks dat, had hij opnieuw een vuurwapen in zijn bezit, liep hij met een geladen vuurwapen op straat en gebruikte hij dat opnieuw bij een ernstig schietincident. Kennelijk heeft de verdachte niets geleerd van de eerdere veroordeling.
8.4.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van de feiten, met name de poging tot doodslag, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Het feit dat hij na zijn recente veroordeling voor soortgelijke delicten, waarbij hem een forse straf is opgelegde die nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, opnieuw ernstig de fout in is gegaan, wordt in strafverzwarende zin meegewogen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf voor de duur van 8 (acht) jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen van 22 maart 2024, te weten een telefoon van het merk Apple Iphone, een horloge van het merk Apple Applewatch en een telefoon van het merk Nokia, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte als zijnde degene onder wie deze goederen in beslag zijn genomen.

10.Vordering achterwege blijven voorwaardelijke invrijheidstelling

10.1.
Opgelegde straf
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 december 2020 is de verdachte ter zake van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De voorlopige datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling was gepland op 10 november 2023.
10.2.
Beslissing tot uitstel van de voorwaardelijke veroordeling
De verdachte heeft zich op 17 augustus 2023 onttrokken aan zijn detentie door tijdens het Penitentiair Programma zonder toestemming van de reclassering te vertrekken naar het buitenland. Sindsdien was onbekend waar hij verbleef. Op grond van deze onttrekking heeft de rechtbank bij beslissing van 21 september 2023 de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld met 200 dagen.
10.3.
Vordering
Op 21 november 2023 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
10.4.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij deze vordering.
10.5.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om slechts een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, zoals hij ook zelf op de zitting heeft verklaard, naar de Dominicaanse Republiek is gegaan vanwege de begrafenis van zijn opa. Hij is zonder toestemming van de reclassering vertrokken, omdat het verkrijgen van toestemming daarvoor volgens de reclassering een tijd kon duren en het dan voor hem te laat zou zijn om bij de begrafenis aanwezig te kunnen zijn. Hij heeft verklaard dat zijn vertrek niets te maken had met het schietincident op 10 augustus 2023. Hij is ook teruggekomen naar Nederland en heeft hij zich zelf gemeld, waarna hij is aangehouden.
10.6.
Beoordeling
De verdachte heeft zich, zoals reeds is overwogen in de beslissing van de rechtbank van 21 september 2023, onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf door tijdens het Penitentiair Programma zonder toestemming van de reclassering te vertrekken naar het buitenland en zich gedurende langere tijd onvindbaar te houden.
Daarnaast heeft de verdachte zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig misdragen door het plegen van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tijdens het
het Penitentiair Programma. Het betreffen zeer ernstige feiten en ook soortgelijke feiten als waarvoor hij in de v.i.-zaak is veroordeeld. Ook heeft hij na terugkomst in Nederland opnieuw een strafbaar feit begaan, namelijk het onder 4 bewezen verklaarde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen (metamfetamine).
De rechtbank is van oordeel dat dit niet zonder gevolgen kan blijven. Met name gelet op de ernst van de gepleegde strafbare feiten acht de rechtbank het volledig achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling proportioneel. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van de reden van zijn vertrek naar het buitenland wordt daarom geen aanleiding gezien om slechts een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten, zoals door de verdediging is verzocht.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van de telefoon van het merk Apple Iphone, het horloge van het merk Apple Applewatch en de telefoon van het merk Nokia;
wijst toe de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en mr. J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting
van, die [slachtoffer], daarbij treffende / verwondende die [slachtoffer] in een been, althans het
lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Rotterdam
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond (in- en uit-) (in/aan het) linker
bovenbeen en/ of een beschadigd bot en/ of een ernstig beschadigde slagader en/ of
grote littekens aan het bovenbeen, heeft toegebracht door met een vuurwapen één
of meer kogel(s) af te vuren op, althans in de richting van, die [slachtoffer], daarbij
treffende / verwondende die [slachtoffer] in een been, althans het lichaam
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting
van, die [slachtoffer], daarbij treffende / verwondende die [slachtoffer] in een been, althans het
lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en
munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
geschikt om automatisch te vuren,
of
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool / revolver
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool
van het merk Glock, model 17 gen 5, kaliber 9mm
met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
4
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1.991 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ and C Opiumwet)
5
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 29 kilogram / liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ and C Opiumwet)

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.