Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Verzoeker woont in de woning aan [adres] (de woning). Uit een bestuurlijke rapportage van 22 maart 2024 en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 10 juni 2024 blijkt dat de politie op 5 maart 2024 het volgende heeft aangetroffen in de woning:
- 76,4 gram Inositol (bekend als versnijdingsmiddel);
- een tas met lege ponypacks;
- een doos lege gripzakjes;
- een vuurwapen, voorzien van een patroonhouder en munitie;
- een op een vuurwapen gelijkend airsoftwapen;
- een flinke hoeveelheid powerbanks;
De burgemeester heeft op basis van de bevindingen van de politie bepaald dat verzoeker artikel 13b samen met de artikelen 10a, 10, en 2, aanhef en onder c van de Opiumwet (Opw) heeft overtreden en hij daarom bevoegd is om te handhaven. Sprake is van een eerste overtreding. Op basis van beleid dat de gemeente Alblasserdam hanteert sluit de burgemeester de woning in dat geval voor drie maanden. In het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard, omdat de sluiting noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en omdat de openbare orde moet worden hersteld. Uit een aanvullende bestuurlijke rapportage van 10 juni 2024 blijkt verder dat de zoon van verzoeker (waarbij de drugs zijn aangetroffen in de woning) een twaalftal antecedenten heeft waarvan drie in verband met bezit en handel in drugs en één ter zake van de Wet wapens en munitie. De burgemeester heeft verder uiteengezet dat de woningsluiting evenredig is en dat de door verzoeker genoemde omstandigheden niet leiden tot bijzondere omstandigheden om van een woningsluiting af te zien. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat de verhuurder onderzoekt of de huurovereenkomst kan worden voortgezet onder strikte voorwaarden (en dus niet wordt ontbonden) na een eventuele woningsluiting.
3. Verzoeker is het niet eens met de sluiting van zijn woning. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in zijn woning kan blijven wonen.
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opw is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is artikel 13b, eerste lid, van de Opw niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Dat wil zeggen voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs en/of 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking.Het is dan aan de rechthebbende van het pand (verzoeker) om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opw bevoegd om de woning te sluiten.
7. Indien nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep, kan de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meteen ook op het beroep beslissen. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat verzoeker het verschuldigde griffierecht voor de beroepszaak (ROT 24/7508) nog niet heeft voldaan. De termijn om het griffierecht te voldoen was ten tijde van de zitting nog niet verstreken. De voorzieningenrechter komt daarmee niet toe aan de vraag of ook meteen op het beroep kan worden beslist. De voorzieningenrechter zal daarom alleen een beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening nemen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en de rechtbank hoeft dit in de aanhangige beroepsprocedure niet te volgen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd was om verzoekers woning te sluiten.
Noodzaak tot sluiting van de woning
9. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en de openbare orde te herstellen. Bij die beoordeling is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er vanuit de woning werd gehandeld, maar ook om andere omstandigheden, zoals de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
10. Verzoeker betwist dat de woningsluiting noodzakelijk is. Hij woont al decennia in de woning en heeft een goede binding met de buurt. De woning bevindt zich in een kindvriendelijke rustige buurt en niet in een kwetsbare woonwijk met veel drugscriminaliteit. Er heeft geen drugshandel plaatsgevonden vanaf de woning en dit blijkt ook niet uit de bestuurlijke rapportage. Omdat sprake is van een eerste overtreding zou allereerst een waarschuwing moeten worden afgegeven. Daar komt bij dat de zoon (bij wie de drugs zijn aangetroffen in de woning) niet meer woonachtig is bij verzoeker in de woning.
11. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van de woning aanwezig heeft mogen achten en niet gehouden was met een minder ingrijpend middel te volstaan. Het is niet betwist dat de onder 2 genoemde drugs en goederen zijn aangetroffen in de woning. Los van 2-CMC (dat niet op lijst I of II van de Opw staat), overschrijden de overige aangetroffen hoeveelheden drugs fors de hoeveelheden voor eigen gebruik (5 gram voor softdrugs en 0,5 gram voor harddrugs). Daar komt bij dat naast de drugs ook zaken zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met drugshandel (zoals lege ponypacks en gripzakjes, een weegschaaltje, versnijdingsmiddel). Daarmee is het aannemelijk dat de woning mogelijk als opslagplaats fungeerde van waaruit de drugs werden meegenomen voor verdere handel elders (en niet bestemd waren voor eigen gebruik). De stelling van verzoeker dat er geen drugs zijn verhandeld vanuit de woning maakt niet dat de woning geen onderdeel kan uitmaken van de keten van drugshandel. Daarnaast heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er aanwijzingen zijn dat verzoekers zoon wordt verdacht van het uithalen van drugs uit zeecontainers in de haven van Rotterdam en dat hij betrokken is bij de georganiseerde drugscriminaliteit, gelet op zijn antecedenten. De burgemeester heeft daarbij kunnen overwegen dat de in de woning aangetroffen mobiele telefoons, powerbanks, handschoenen en bivakmutsen bij het uithalen van drugs kunnen worden gebruikt. Ook heeft de burgemeester de aanwezigheid van wapens als verzwarende omstandigheid mogen aanmerken.
Is de sluiting van de woning evenwichtig?
12. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met zijn beleid. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
13. Verzoeker stelt dat de sluiting niet evenwichtig is. De familieleden van verzoeker zijn niet aangemerkt als verdachten. De gevonden drugs bevonden zich verstopt in een kamer die uitsluitend door de zoon van verzoeker werd gebruikt. Verzoeker heeft zelf niets te maken met de aangetroffen drugs. Verzoeker kampt daarnaast met medische problematiek (schizofrenie) en kan niet terecht bij zijn kinderen of de daklozenopvang omdat hij daar een gevaar voor anderen vormt. Daarnaast heeft verzoeker een huurachterstand. De burgemeester heeft ten onrechte niet gekeken naar alternatieven voor huisvesting van verzoeker.
14. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Inherent aan een woningsluiting is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat verzoeker door zijn medische problematiek aan deze woning gebonden is, heeft hij niet onderbouwd. Evenmin heeft hij onderbouwd dat zijn psychiatrische toestand (ondanks de verhoogde dosis medicatie en begeleiding van Yulius die hij inmiddels krijgt) thans zo precair is, dat een tijdelijke verhuizing tot een psychose zou leiden. Ook heeft verzoeker zijn stellingen dat hij niet terecht kan in de daklozenopvang en dat hij geen tijdelijke woonruimte kan bekostigen, niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat verzoeker schulden heeft, is onvoldoende om dit laatste aan te nemen. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat er inmiddels (ook sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2024) geruime tijd is verstreken en dat het op de weg van verzoeker had gelegen zijn stellingen over zijn medische en financiële situatie en de stelling dat alternatieve huisvesting voor hem niet mogelijk is, nader te onderbouwen met stukken. De burgemeester heeft verder kunnen overwegen dat er sprake is van verwijtbaarheid van verzoeker. De burgemeester vindt het niet ten onrechte niet aannemelijk dat verzoeker in het geheel geen weet had van de aanwezigheid van drugs in de woning. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt immers dat de drugs en drugsgerelateerde goederen zijn aangetroffen in de slaapkamer van verzoekers zoon en in een andere slaapkamer waartoe verzoeker ook toegang heeft, en deels openlijk in het zicht lagen (onder andere gripzakjes, weegschaaltje en een airsoftwapen). Verzoeker heeft bovendien verklaard dat hij twee maal per week de woning schoonmaakt, inclusief de kamer(s) van zijn zoon, en wist dat zijn zoon eerder met politie en justitie in aanraking was gekomen voor drugshandel. Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn zoon daarom enige tijd heeft gecontroleerd, maar daarmee was gestopt. De burgemeester heeft dan ook kunnen overwegen dat verzoeker is tekortgeschoten in het toezicht op zijn zoon en op zijn woning. Gelet hierop heeft de burgemeester de belangen van verzoeker (ten opzichte van de belangen bij een sluiting) niet zodanig zwaarwegend hoeven achten dat hij had moeten afzien van een sluiting.
15. In wat verzoeker verder heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is genomen.