ECLI:NL:RBROT:2024:7431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
10939270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet goed huurderschap en ontruiming van de woning

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonplus Schiedam en de gedaagden, [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. De rechtbank heeft de huurovereenkomst tussen Woonplus en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontbonden. De ontbinding is gebaseerd op het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich niet als goede huurders hebben gedragen door niet in de sociale huurwoning te wonen, maar in Turkije. Dit is in strijd met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 7:213 en 7:244 BW, die eisen dat huurders zich als goede huurders moeten gedragen en het gehuurde volgens de bestemming moeten gebruiken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde en dat zij het gehuurde zonder toestemming aan hun zoon [gedaagde 3] en schoondochter [gedaagde 4] in gebruik hebben gegeven. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na het vonnis en tot betaling van een huur/gebruiksvergoeding van € 724,75 per maand voor elke maand dat zij het gehuurde niet ontruimen. Daarnaast zijn zij veroordeeld in de proceskosten van Woonplus, die zijn vastgesteld op € 979,63.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, ondanks de mogelijke gevolgen voor de gedaagden, omdat zij niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De eis van Woonplus tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] is afgewezen, omdat er geen sprake was van een (onder)huurovereenkomst. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10939270 CV EXPL 24-4506
datum uitspraak: 12 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonplus Schiedam,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Dibbets,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,

3. [gedaagde 3] ,

4. [gedaagde 4] ,

woonplaats: Schiedam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo.
De partijen worden hierna ‘Woonplus’, ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’, ‘ [gedaagde 3] ’ en ‘ [gedaagde 4] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van Woonplus, met bijlage.
1.2.
Op 10 juni 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [persoon A] en [persoon B] voor Woonplus, met mr. M.W. Kox ter vervanging van zijn kantoorgenoot mr. Dibbets;
  • [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , met mr. Van Tongerlo.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
De huurovereenkomst tussen Woonplus en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt ontbonden. De reden is dat tekortgeschoten is in de nakoming van verbintenissen uit de huurovereenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde niet als goed huurders gedragen en het gehuurde niet gebruikt zoals overeengekomen, door niet te wonen in de sociale huurwoning maar in Turkije te wonen (art. 7:213/214 BW). Zonder daar zelf hoofdverblijf te hebben, hebben [gedaagde 1] het gehuurde ook niet in gebruik mogen geven aan hun zoon [gedaagde 3] en schoondochter [gedaagde 4] en hun kinderen (art. 7:244 BW). Het gehuurde moet ontruimd worden.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Vanaf 8 juli 1986 heeft (de rechtsvoorganger van) Woonplus aan [gedaagde 1] en (naar wordt aangenomen) aan [gedaagde 2] verhuurd de woning aan de [adres] , [postcode] te Schiedam. Hun zoon [gedaagde 3] (geb. 5 september 1974) heeft bij hen gewoond tot 20 mei 1997 en is daarna verhuisd naar een ander adres. Dat blijkt uit de Basisregistratie Personen (BRP).
2.3.
Vanaf 18 mei 1998 staat [gedaagde 3] weer ingeschreven in de BRP op het adres van zijn ouders. Dat is gebeurd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Woonplus. [gedaagde 3] woont daar nu met zijn echtgenote [gedaagde 4] en hun drie kinderen [naam kind 1] (geb. [geboortedatum 1] 2000), [naam kind 2] (geb. [geboortedatum 2] 2006) en [naam kind 3] (geb. [geboortedatum 3] 2023).
2.4.
Per mail van 16 oktober 2023 met als onderwerp
“Aanvraag medehuurder”heeft [naam kind 2] het volgende geschreven aan Woonplus:
“Geachte woonplus, mijn ouders wonen al 25 jaar op het adres van mijn opa. Dat is altijd al zo gegaan omdat mijn opa 1 x in de 5 jaar naar Nederland komt. Mijn opa is erg oud geworden en wij willen graag medehuurder worden omdat we zelf al heel lang de rekeningen zoals boodschappen,water, energie zelf betalen.”
2.5.
Woonplus heeft het verzoek om medehuurderschap afgewezen, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het buitenland verblijven, zodat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn uitgenodigd voor een gesprek. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben daaraan deelgenomen op 7 november 2023. In dat gesprek is bevestigd dat [gedaagde 1] in het buitenland verblijft.
2.6.
Naar aanleiding hiervan heeft Woonplus bij brief van 14 november 2023 te kennen gegeven dat zij de huurovereenkomst wil beëindigen, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de gehuurde woning niet zelf bewonen en de woning in gebruik is gegeven aan [gedaagde 3] en zijn gezin. Om een gerechtelijke procedure te voorkomen is het aanbod gedaan om de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen met 1 juli 2024 als datum van oplevering van het gehuurde. Hiermee is niet ingestemd.
2.7.
Om deze reden eist Woonplus, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samengevat:
  • ontbinding van de huurovereenkomst;
  • veroordeling tot ontruiming van de woning;
  • veroordeling tot betaling van de kosten van de ontruiming als zij dat niet vrijwillig doen en Woonplus dit moet bewerkstelligen met inschakeling van een deurwaarder;
  • veroordeling tot betaling van € 724,75 per maand voor iedere maand dat zij het gehuurde vanaf 1 februari 2024 nog niet ontruimd en opgeleverd hebben;
  • veroordeling in de proceskosten.
Woonplus eist daarnaast tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , onder de voorwaarde dat sprake is van onderhuur:
  • ontbinding van de huurovereenkomst;
  • veroordeling tot ontruiming van de woning;
  • veroordeling in de proceskosten (hoofdelijk naast [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ).
Wat vindt de kantonrechter
Over de eis tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
Ontbinding huurovereenkomst
2.8.
De huurovereenkomst tussen Woonplus en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt ontbonden, want vastgesteld wordt dat zij niet hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde. Dat volgt uit wat hierover verklaard is tegenover Woonplus voorafgaand aan deze procedure en vindt bevestiging in het aangevoerde ter zitting dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tweemaal per jaar vanuit Turkije, waar zij een koopwoning hebben, naar Nederland komen om hier vier tot zes weken te verblijven.
2.9.
Doordat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde, maar daar wel hun zoon [gedaagde 3] met zijn gezin laten wonen, is sprake van tekortkomingen in de nakoming van verbintenissen uit de wet die van toepassing zijn op de huurovereenkomst.
Dit betreft het bepaalde in art. 7:213/214 BW en art. 7:244 BW. Omdat het hier gaat om verbintenissen uit de wet kan het aangevoerde dat de huurovereenkomst (met de rechtsvoorganger van Woonplus) niet in het geding is gebracht en het reglement niet van toepassing is [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet baten, waaronder het verweer dat zij geen hoofdverblijf hoeven te hebben in het gehuurde. Dat moeten zij wel, wat volgt uit de wet.
Geen goed huurderschap (art. 7:213 BW) en gebruik volgens bestemming (art. 7:214 BW)
2.10.
Uit artikel 7:213 BW volgt dat de huurder verplicht is om zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen. Uit artikel 7:214 BW volgt dat de huurder slechts bevoegd is tot het overeengekomen gebruik van het gehuurde, althans tot het gebruik waartoe het gehuurde naar zijn aard is bestemd. Bij de huur van woonruimte dient het gehuurde dus als woonruimte te worden gebruikt. Onderkend wordt dat deze bepalingen niet altijd met zich brengen dat de huurder de verplichting heeft om in het gehuurde hoofdverblijf te houden en het gehuurde daadwerkelijk te gebruiken, maar dat gaat niet op in het onderhavige geval waarin sprake is van een sociale huurwoning. Gelet op de schaarste daarvan en het belang van voldoende betaalbare huurwoningen voor de doelgroep die verhuurders zoals Woonplus willen bedienen, rust op de huurders van dergelijke woningen de verplichting om deze daadwerkelijk als hoofdverblijf te gebruiken. Deze verplichting zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet nagekomen, waardoor zij zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde niet als goed huurders hebben gedragen en het gehuurde niet gebruikt hebben waarvoor het bestemd is namelijk als woning voor henzelf [1] .
Gehuurde in gebruik geven, zonder er zelf hoofdverblijf te hebben (art. 7:244 BW).
2.11.
Uit artikel 7:244 BW volgt dat de huurder niet bevoegd is het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als het een huurder van een zelfstandige woning betreft die in die woning zijn hoofdverblijf heeft. Die situatie doet zich echter niet voor, want hierboven is al vastgesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] handelen dus in strijd met het bepaalde in artikel 7:244 BW, want omdat zij niet - een vakantie daargelaten - vrijwel permanent in het gehuurde verblijven zijn zij niet bevoegd om hun zoon [gedaagde 3] en zijn gezinsleden gebruik te laten maken van de woning [2] .
Tenzij-clausule, belangenafweging (art. 6:265 lid 1 BW)?
2.12.
Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dat laatste - de tenzij-clausule - gaat in dit geval niet op, want tegenover de in dit geval fundamentele tekortkomingen doen zich in het kader van de contractuele relatie tussen partijen aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eigenlijk geen omstandigheden voor die maken dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. In dit soort zaken kan dakloos worden soms doorslaggevend gewicht in de schaal legen, maar die situatie is niet aan de orde want [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet hun hoofdverblijf in het gehuurde en hebben een woning in Turkije waar zij wonen. In dit kader is de situatie van hun zoon [gedaagde 3] en zijn gezinsleden niet van belang, want zij verblijven zonder recht of titel en zonder instemming van Woonplus in het gehuurde.
Art. 8 EVRM?
2.13.
Bij de toepassing van artikel 6:265 lid 1 BW kan rekening worden gehouden zowel met het belang van sociale verhuurders om, in geval van een tekortkoming aan de zijde van de huurder die van voldoende gewicht is, de woning beschikbaar te krijgen ten behoeve van anderen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning, als met het belang van de huurder om het veelal ingrijpende gevolg van ontbinding en ontruiming te vermijden [3] . Gelet hierop hoeft niet separaat getoetst te worden of ontbinding van de huurovereenkomst strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 lid 1 EVRM over recht dat een ieder heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, en zijn woning. Uiteraard maakt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde hier inbreuk op, maar zoals vermeld is dat in dit geval gerechtvaardigd.
2.14.
Voor zover bedoeld is aan te voeren dat uit artikel 8 lid 1 EVRM een positieve verplichting voortvloeit voor Woonplus om woonruimte voor [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en hun kinderen te faciliteren, wordt overwogen dat hiervoor geen goede grond is. Integendeel. Dit is in beginsel aan henzelf. Misschien komen zij in aanmerking voor een sociale huurwoning, maar de situatie nu formaliseren zodat zij in de woning kunnen blijven zou de regels rond woningtoewijzing doorkruisen en tekort doen aan (andere) woningzoekenden.
Ontruiming
2.15.
Omdat de huurovereenkomst wordt ontbonden, moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning met al hun spullen verlaten en er ook voor zorgen dat [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en hun kinderen de woning ontruimen. Dat moet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. De gevraagde machtiging om de ontruiming zelf uit te laten voeren, zo nodig met hulp van de politie, wordt afgewezen. De deurwaarder heeft die niet nodig (artikel 556 en 557 Rv).
Kosten ontruiming
2.16.
De eis van Woonplus om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de kosten van de ontruiming, als zij niet vrijwillig hieraan voldoen, wordt toegewezen, want de eis is niet betwist.
Betaling huur / gebruiksvergoeding
2.17.
De eis van Woonplus om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van
€ 724,75 per maand, voor iedere maand dat zij het gehuurde vanaf 1 februari 2024 nog niet ontruimd en opgeleverd hebben, wordt toegewezen, want de eis is niet betwist. Tot aan de datum van ontbinding betreft dit huur. Nadien tot aan de datum van ontruiming betreft dit gebruiksvergoeding (schadevergoeding) gelijk aan de huur (art. 7:225 BW). Het gaat om een vergoeding naar rato, dus als bijvoorbeeld de ontruiming plaatsvindt halverwege de maand dan hoeft maar voor een halve maand betaald te worden. Verder geldt dat huurbetalingen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf 1 februari 2024 tot heden al hebben gedaan hierop in mindering strekken.
Regionaal Vangnet
2.18.
Ter zitting is van de zijde van Woonplus te kennen gegeven dat ontbinding van de huurovereenkomst om genoemde redenen met zich brengt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vermeld zullen gaan worden in het zogenoemde “Regionaal Vangnet”. Dat is een lijst met huurders die na een vonnis ontruimd zijn uit hun woning en gedurende vijf jaar niet kunnen reageren op woningen van alle bij Woonnet Rijnmond aangesloten woningcorporaties. [4] Ook is meegedeeld dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] door dit vonnis niet op die lijst terecht zullen komen, omdat zij geen huurders zijn van Woonplus. De ontbinding en ontruiming levert dus geen beletsel op voor [gedaagde 3] en [gedaagde 4] om op zoek te gaan naar een woning in de regio.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
2.19.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonplus vast op
€ 141,63 aan dagvaardingskosten, € 328,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 979,63. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonplus dat eist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
Over de eis tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
2.21.
De eis van Woonplus tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , is ingesteld onder de voorwaarde dat sprake is van onderhuur. Vastgesteld wordt dit niet het geval is, want van hun zijde is aangevoerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen (onder)huurovereenkomst gesloten hebben met [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . Daarom is de voorwaarde niet vervuld, waaronder de eis is ingesteld, zodat de eis niet wordt beoordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen twee weken na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres] , [postcode] te Schiedam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hen bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonplus te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] :
  • tot betaling aan Woonplus van de kosten van de ontruiming, conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming, als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoen en Woonplus de ontruiming zelf bewerkstelligt met inschakeling van een deurwaarder;
  • tot betaling aan Woonplus van € 724,75 per maand voor iedere maand dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gehuurde vanaf 1 februari 2024 nog niet ontruimd en opgeleverd hebben;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, die aan de kant van Woonplus worden vastgesteld op € 979,63;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem 11-10-2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BT7633.
2.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 27-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4412.
3.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
4.https://www.woonnetrijnmond.nl/service-en-contact/woning-zoeken/wat-is-het-regionaal-vangnet/