ECLI:NL:RBROT:2024:7388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/5495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete opgelegd aan een vervoerder voor het transport van een niet transportwaardige geit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen een boete die hem is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had op 24 februari 2024 een boete van € 1.500,- opgelegd, welke later werd verlaagd naar € 1.350,- na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank heeft op 24 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn dochter, de gemachtigde van verweerder en een toezichthouder van de NVWA aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat er twijfel bestaat over de vraag of de geit voorafgaand aan het transport kreupel heeft gelopen. De toezichthouder had vastgesteld dat de geit een ontsteking aan de rechter voorpoot had, maar de rechtbank oordeelt dat niet voldoende is aangetoond dat de geit niet in staat was zich pijnloos te bewegen tijdens het transport. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de boete vervalt. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. F. Peters van Neijenhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boete die hem is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 24 februari 2024 heeft verweerder een boete van € 1.500,- opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 1.350,-.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn dochter [naam], de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 10 december 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 2 december 2021 omstreeks 06:40 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de heer Worst, functie: Exploitant.
Tijdens mijn inspectie belast met de levende keuring van schapen en geiten bevond ik mij in de stal van Slachterij Henk Worst B.V. Er werd mij een geit met I&R (identificatie en registratie) nummer NL [nummer] (zie foto 1) ter keuring aangeboden. Ik zag dat deze geit zeer kreupel liep aan de rechter voorpoot. Ik zag dat wanneer de geit stil stond het de rechter voorpoot optilde en in zijn geheel niet belastte (zie 3 filmopnames). Als dierenarts weet ik dat kreupel lopen en de poot niet belasten tekenen van pijn zijn. Ik vroeg aan de exploitant, die mij vergezelde tijdens de AM keuring, de geit vast te houden zodat ik het aaneen nader onderzoek kon onderwerpen. Ik onderzocht de gehele rechter voorpoot, zowel visueel als middels palpatie, en stelde vast dat er sprake was van een zachte zwelling bij het rechter ellebooggewricht. Deze zwelling voelde niet warm aan. Zwelling in combinatie met pijn (wat zich uitte in niet willen belasten van de rechter voorpoot) zijn tekenen van een ontsteking. Gezien het feit dat de zwelling niet warm aanvoelde, was voor mij een aanwijzing dat het geen acute ontsteking betrof.
De geiten zouden die dag als eerste geslacht worden. Ik heb de exploitant opdracht gegeven bovengenoemde geit met voorrang te slachten. Nadat de geit geslacht was heb ik de rechter voorpoot verder onderzocht. Ik zag dat het rechter ellebooggewricht ongeveer 1,5 keer de omvang had ten opzichte van het linker ellebooggewricht (zie foto 2). Tevens zag ik dat toegenomen vaatinjectie (hypervascularisatie) in de weefsels rond het rechter ellebooggewricht aanwezig was (zie foto 3). Als dierenarts weet ik dat hypervascularisatie optreedt bij verhoogde weefselactiviteit, bijvoorbeeld bij een ontstekingsproces. Ik vroeg een medewerker van de slachterij de rechter voorpoot af te zetten en het ellebooggewricht te openen. Tijdens het openen van het rechter ellebooggewricht kwam een grote hoeveelheid rode vloeistof uit het gewricht (zie foto 4). Als dierenarts weet ik dat gewrichtsvloeistof (synovia) normaliter helder, vrijwel kleurloos en wat stroperig van consistentie is. Dat was bij bovengenoemde geit niet het geval. Ik herkende de rode vloeistof als gewrichtsvloeistof gemengd met bloed. Het openen van het ellebooggewricht, wat gedaan werd door een zeerervaren slachter, ging moeizaam door vergroeiingen in en rondom het gewricht. Toen het gewricht eenmaal geopend was zag ik een verdikt en hyperemisch (zeer bloedvatrijk) synoviaalmembraan (membraan aan de binnenzijde van de omlijning van het gewricht)(zie blauwe pijl foto 5) met bloedproppen en een geel tot bruin beslag (zie resp. paarse en gele pijl foto 5). Als dierenarts weet ik dat de binnenzijde van een synoviaal gewricht (een gewricht omgeven door een synoviaalmembraan) normaal gesproken wit van kleur is (zie bijlage "Overzicht normaal en ontstoken synoviaal gewricht"). Het verdikte hyperemischesynoviaalmembraan herkende ik als een teken van ontsteking. Tevens zag ik dat de humerus (opperarm) beschadigd was op de plek waar het een gewricht vormde met de radius (spaakbeen) en ulna (ellepijp) (zie groene pijl foto 5).
Op basis van bovenstaande bevindingen concludeer ik dat bovengenoemde geit leed aan een ontsteking van het ellebooggewricht. Deze ontsteking is hoogstwaarschijnlijk traumatisch van aard, waarbij de humerus is beschadigd. Dit heeft geleid tot bloedophoping in het gewricht. Deze bloedophoping heeft voor een geel tot bruin verkleuring van het synoviaalmembraan gezorgd, als gevolg van de afbraak van rode bloedcellen. De afbraak van rode bloedcellen bij trauma met verkleuring van het omliggende weefsel neemt enkele dagen in beslag, net zoals bij de verkleuring van een blauwe plek bij mensen. Tevens heeft de ontsteking gezorgd voor een verdikt hyperemisch synoviaalmembraan. Verdikking van desynoviaal membraan met vorming van nieuwe haarvaten neemt meer dan 24 uur in beslag.
Op het "Vervoersdocument I&R schapen en geiten" zag ik staan dat bovengenoemde geit op 01-12-2021 omstreeks 14:56 uur vertrokken was van de houderij op de plaats van vertrek. Op de "Controlelijst veewagen wasplaats" zag ik dat de veewagen waarin de geit was vervoerd omstreeks 18:30 uur op 01-12-2021 bij Slachterij Henk Worst B.V. was gereinigd. De tijd tussen mijn onderzoek op 02-12-2021 en het opladen van de geit heeft ongeveer 15 ½ uur bedragen. Zoals blijkt uit bovenstaande bevindingen was de aandoening meer dan 24 uur voorafgaand aan mijn onderzoek bij de geit aanwezig en zodoende voorafgaand aan het transport.
Bovengenoemde geit heeft tijdens het transport naar het slachthuis onnodig pijn geleden omdat het dier tijdens het vervoer de veewagen op en af heeft moeten lopen en zichzelf staande heeft moeten houden tijdens het transport. Gezien de mate van kreupelheid; de geit belastte de poot niet in stilstand, en de verschijnselen: een sterkt gezwollen rechter ellebooggewricht, moet de toestand van het dier merkbaar en zichtbaar zijn geweest voor de vervoerder op de plaats van vertrek.
[…]
De vervoerder vervoerde een dier dat niet mochten worden vervoerd omdat zij niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het dier was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De vervoerder vervoerde een geit die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat de geit niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, onder a, van de Transportverordening [1] (EG) nr 1/2005.
Verweerder heeft eiser daarvoor in het primaire besluit een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. In het bestreden besluit heeft verweerder de boete verlaagd naar € 1.350,- vanwege een zorgvuldigheidsgebrek.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert - samengevat weergegeven - aan dat hij het boetevoornemen ruim een jaar na de constatering heeft ontvangen. Eiser is niet tijdig op de hoogte gesteld dat een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt. Hierdoor heeft hij geen eerlijke kans gekregen om nader bewijsmateriaal te verzamelen en de toezichthoudend dierenarts meer informatie te geven over de geschiedenis van het dier. Het beeld dat de toezichthouder omschrijft en wat op de filmpjes is te zien is niet het beeld dat eiser van de geit had bij het lossen op 1 december 2022 omstreeks 18.00 uur. Dit zou kunnen worden bevestigd door de camerabeelden van het slachthuis, maar die worden na 30 dagen vernietigd. Eiser kon deze dus niet meer opvragen toen hij ruim een jaar later met de constateringen werd geconfronteerd. Ook camerabeelden van de stal van het slachthuis hadden wellicht kunnen verklaren waarom de geit de volgende ochtend haar poot niet meer belastte. Het was voor de toezichthouder een kleine moeite geweest om op de dag van de constatering de camerabeelden op te vragen en eiser in te lichten. Eiser keurt zelf de dieren voorafgaande aan het transport en hij heeft bij deze geit, die 30 meter zelfstandig heeft gelopen richting de laadklep, geen afwijkingen gezien. Eiser is als veehandelaar professioneel en deskundig, maar dat wordt door verweerder in twijfel getrokken, terwijl verweerder wel uitgaat van de deskundigheid en juistheid van de toezichthoudend dierenarts. Daarnaast stelt verweerder in het bestreden besluit ten onrechte dat deze geit met voorrang is geslacht; uit de door eiser overgelegde slachtlijst blijkt dat de geit het negenentwintigste dier was dat werd geslacht. Voorts voert eiser aan dat de boete disproportioneel is. Een boete van € 1.500,- voor een dier met een waarde van € 30,- is niet in verhouding. Bovendien had eiser bij twijfel de geit nooit meegenomen, dat is het risico niet waard, aldus eiser.
6.1.
Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund [2] .
6.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [3] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, als de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.3.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vaststaat dat eiser een dier heeft vervoerd dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, namelijk een geit die niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport te motiveren dat het dier al voorafgaand aan het transport daarvoor niet geschikt was.
6.4.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de beschreven waarnemingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport van bevindingen. De toezichthouder beschrijft dat de geit kreupel liep waarbij het de rechter voorpoot niet belastte en dat het rechter ellebooggewricht sterk gezwollen was, wat wees op een (niet acute) ontsteking. Op de bij het rapport gevoegde foto’s en filmpjes is ook te zien dat de geit een verdikte rechter voorpoot heeft en deze poot niet belast. Eiser betwist op zich ook niet dat het dier ten tijde van de controle door de toezichthouder kreupel liep. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de toezichthouder dat de ontsteking van het ellebooggewricht al meer dan 24 uur aanwezig was, gelet op de uitgebreide motivering ten aanzien van de verdikking en verkleuring van het synoviaalmembraan. Voor het vaststellen van de overtreding moet evenwel voldoende vaststaan dat de geit al voorafgaande aan het transport zich niet op eigen kracht pijnloos kon voortbewegen. Op dit punt staat in het rapport alleen vermeld dat de aandoening meer dan 24 uur voorafgaande aan de constatering door de toezichthouder aanwezig was en dat de toestand van het dier zichtbaar moet zijn geweest op de plaats van vertrek. Blijkens het rapport van bevindingen zijn kreupel lopen en het niet belasten van de poot tekenen van pijn, maar of de geit ook voorafgaande aan het vertrek al kreupel moet hebben gelopen blijkt niet eenduidig uit het rapport, terwijl eiser dit stellig betwist. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat de geit 30 meter naar de wagen is gelopen en dat hij de geit in de middag van 1 december 2021 heeft vervoerd terwijl de toezichthouder de geit pas de volgende dag in de ochtend heeft gezien. Volgens eiser heeft de geit 13 uur op stal gestaan op het slachthuis tussen andere geiten en kan dat hebben geleid tot rangordebepaling waarbij de geit een duw heeft gehad wat tot pijnuitingen bij oud letsel heeft gezorgd. Ter zitting heeft verweerder dit argument van eiser niet ontkracht. De toezichthouder heeft desgevraagd ook niet zonder voorbehoud kunnen bevestigen dat de geit al voorafgaand aan het transport kreupel moet hebben gelopen.
6.5.
De rechtbank is er op basis van het rapport van bevindingen en daarbij gevoegde beeldmateriaal wel van overtuigd dat de geit een al langer bestaande ontsteking aan de rechter voorpoot had, maar over de vraag of het dier daardoor voorafgaande aan het transport ook kreupel heeft gelopen bestaat twijfel. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat eiser de overtreding, het vervoeren van een geit die niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen, heeft begaan. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was een boete op te leggen aan eiser. Gelet op deze conclusie behoeven de overige gronden van eiser geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de boete vervalt.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Van te vergoeden proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 juni 2023;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.vergelijk overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234
3.onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734