ECLI:NL:RBROT:2024:7345
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de intrekking van de vergunning van een financiële onderneming na verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening te treffen tegen de intrekking van haar vergunning door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM had de vergunning ingetrokken omdat [verzoekster] geen adequaat beleid voerde dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de AFM het gebrek aan vertrouwen in [verzoekster] niet onbegrijpelijk achtte, er onvoldoende grond was voor de conclusie dat de intrekking van de vergunning op dat moment de enige passende en noodzakelijke maatregel was. De voorzieningenrechter schorste daarom het besluit van de AFM en stelde dat de vergunning van [verzoekster] voorlopig in stand blijft.
De zaak begon met een besluit van de AFM op 21 mei 2024, waarin de vergunning van [verzoekster] werd ingetrokken. [Verzoekster] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen, waarbij hij de ernst van de incidenten die aan de intrekking ten grondslag lagen, de lange tijdsduur van de procedure en de impact op [verzoekster] als klein familiebedrijf in overweging nam. De voorzieningenrechter concludeerde dat de AFM onvoldoende had aangetoond dat de intrekking van de vergunning noodzakelijk was, en dat de belangen van [verzoekster] bij het behoud van haar vergunning zwaarder wogen.
De voorzieningenrechter heeft de AFM ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.