ECLI:NL:RBROT:2024:7241

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van sluiting van een pand wegens schuldheling

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Schiedam, met zaaknummer ROT 23/714. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 2 februari 2024, waarin de rechtbank de burgemeester de gelegenheid gaf om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De burgemeester had het besluit tot sluiting van het pand gebaseerd op het aantreffen van gestolen goederen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was voor een sluiting van drie maanden. In de reactie op de tussenuitspraak heeft de burgemeester zijn standpunt herhaald, maar de rechtbank bleef bij haar eerdere oordeel. Eiser betoogde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldheling en dat er sprake was van strijd met de onschuldpresumptie.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in zijn standpunt dat schuldheling aannemelijk was, kon worden gevolgd. De sluiting van het pand werd gerechtvaardigd in het belang van de openbare orde en ter voorkoming van nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven omdat het motiveringsgebrek was hersteld. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Veling, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Zahri),
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. P. Muldijk).

Inleiding

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot en met 2 februari 2024 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (ECLI:NL:RBROT:2024:586). In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.2.
Op 13 februari 2024 heeft de burgemeester in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Op 11 maart 2024 en op 2 mei 2024 heeft eiser hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. De burgemeester heeft de sluiting in het bestreden besluit (van 22 december 2022) gebaseerd op de omstandigheid dat gestolen goederen zijn aangetroffen. Uit de Sanctiestrategie kan echter niet worden afgeleid dat die omstandigheid toereikend is voor een sluiting van drie maanden, omdat op meerdere plaatsen in de Sanctiestrategie wordt aangesloten bij het strafrechtelijke begrip heling. [2] Dat begrip omvat meer dan het aantreffen van gestolen goederen. In het geval van schuldheling had de betrokkene redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het bestreden besluit is daarom gebrekkig gemotiveerd.
4. In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft de burgemeester zijn standpunt dat enkel het aantreffen van gestolen goederen voldoende is voor een sluiting van drie maanden, herhaald. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om van haar oordeel in de tussenuitspraak terug te komen. Subsidiair heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat in eisers geval schuldheling kan worden aangenomen.
5. In reactie hierop heeft eiser het standpunt ingenomen dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. Eiser heeft verder betoogd dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie en met het evenredigheidsbeginsel.
6. De rechtbank volgt de burgemeester in zijn standpunt dat schuldheling in dit geval voldoende aannemelijk is.
De toezichthouders van de burgemeester en de politie hebben een aanzienlijke hoeveelheid onregelmatigheden geconstateerd, zoals blijkt uit de rapportages van 27 juni 2022 en 28 juli 2022. Er zijn diverse motorvoertuigen aangetroffen waarvan het voertuigidentificatienummer (VIN) of het motornummer was weggeslepen of vervalst. Diverse motorblokken bleken van diefstal afkomstig te zijn. Een los motorblok met motornummer [nummer] bleek vals te zijn; na etsen van het motornummer is het juiste nummer achterhaald waarna is gebleken dat het motorblok toebehoort aan een gestolen motor. Dit motorblok hoort bij een motor (met kenteken [kentekennummer] ) die op naam staat van eiser.
Reeds gelet op de hoeveelheid onregelmatigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser hier niet van op de hoogte was (of had moeten zijn). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat er geen gestolen goederen in zijn bedrijf aanwezig waren. Eiser heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij alle aanwezige motoren heeft gecontroleerd op www.stopheling.nl. Hij heeft in dit verband slechts één schermafdruk overgelegd.
7. Nu schuldheling aannemelijk is, heeft de burgemeester in overeenstemming met de Sanctiestrategie gehandeld door het pand drie maanden te sluiten. De rechtbank kan de burgemeester volgen in zijn standpunt dat de sluiting in dit geval vereist was in het belang van de openbare orde en/of ter voorkoming van nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat. De burgemeester heeft daarbij ook mogen betrekken dat door de sluiting de bekendheid van het pand als adres waar men met van diefstal afkomstige spullen terechtkan, wordt tenietgedaan. De burgemeester heeft de financiële gevolgen van de sluiting voor eiser in zijn overwegingen betrokken, maar de algemene belangen bij sluiting zwaarder mogen laten wegen. Dat de sluiting voor eiser onevenredige gevolgen heeft gehad, is de rechtbank niet gebleken.
8. Van strijd met de onschuldpresumptie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, reeds niet omdat er geen strafrechtelijke procedure loopt of heeft gelopen waarmee de rechtbank in deze bestuursrechtelijke procedure rekening zou moeten houden. [3] Uit eisers e-mail van 2 mei 2024 blijkt dat het Openbaar Ministerie heeft besloten eiser te gaan dagvaarden, maar dat nog geen zittingsdatum bekend is. Er loopt dus momenteel geen strafrechtelijke procedure en evenmin is sprake van een sepot wegens onvoldoende bewijs (waarvan eiser eerder, in zijn bericht van 11 maart 2024, melding maakte).
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de burgemeester het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond wegens het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat de burgemeester het motiveringsgebrek heeft hersteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand blijven.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet de burgemeester € 2.187,50 aan eiser betalen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na een bestuurlijke lus). De waarde van 1 punt bedraagt € 875,- en de wegingsfactor is 1.
12. Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade als gevolg van de onrechtmatige sluiting. Nu geen sprake is geweest van een onrechtmatig besluit, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak (en/of de tussenuitspraak), kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank past hierbij artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe.
2.Zie hiervoor de rechtsoverwegingen 7 en 8 van de tussenuitspraak.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1465, 11.1.