ECLI:NL:RBROT:2024:718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
10799437
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling aanzegvergoeding en loon in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.C. Bergraaf, heeft de werkgever verzocht om betaling van een aanzegvergoeding en zijn loon. De werknemer is sinds 17 september 2020 in dienst bij de werkgever en heeft een arbeidsovereenkomst die stilzwijgend is voortgezet na afloop van een jaarcontract. De werknemer heeft verzuim gehad door persoonlijke omstandigheden en is sinds 4 december 2023 niet meer werkzaam. De werkgever heeft geen loon meer betaald na deze datum.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op de aanzegvergoeding van € 2.083,02 bruto, omdat de werkgever niet tijdig heeft aangegeven of de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. Daarnaast is het verzoek om loonbetaling vanaf 1 december 2023 toegewezen, omdat de arbeidsovereenkomst als voortgezet voor onbepaalde tijd wordt beschouwd. De kantonrechter heeft ook de verzoeken om verstrekking van bruto/netto specificaties en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De wettelijke verhoging van het loon is afgewezen, omdat de kantonrechter dit billijk vond gezien de omstandigheden rondom de werknemer.

De proceskosten zijn voor de werkgever, die in het ongelijk is gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10799437 VZ VERZ 23-9858
datum uitspraak: 7 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[werknemer],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. G.C. Bergraaf,
tegen
[werkgever],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerster,
vertegenwoordigd door haar directeur / eigenaar [naam01] .
Partijen worden hierna ‘ [werknemer] ’ en ‘ [werkgever] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [werknemer] , ontvangen op 15 november 2023;
  • het exploot van betekening van het verzoekschrift, met aanvullend verzoek en bijlagen 1 tot en met 10.
1.2.
Op 22 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [werknemer] en zijn gemachtigde en voor [werkgever] met [naam01] en haar extern boekhouder
[naam02] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[werknemer] verzoekt [werkgever] te veroordelen tot betaling aan hem van de aanzegvergoeding en – na vermeerdering van zijn verzoek – zijn loon van € 2.083,02 bruto per maand vanaf 1 december 2023, met nevenverzoeken.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[werknemer] werkt sinds 17 september 2020 bij [werkgever] als medewerker was- en poetsplaats. Hij is destijds een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aangegaan, die nadien is voortgezet. Bij brief van 28 september 2021 is bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met een jaar is verlengd, dus tot 17 september 2022. In 2023 hebben zich in de privésfeer van [werknemer] een aantal gebeurtenissen voorgedaan, waardoor meermaals sprake is geweest van verzuim op het werk. Hierdoor zijn fricties ontstaan. Op 28 september 2023 zijn partijen om de tafel gaan zitten en is gesproken over omzetting van de arbeidsovereenkomst naar een oproepcontract. In oktober en november 2023 heeft [werkgever] aan [werknemer] loon uitbetaald op basis van het aantal door hem gewerkte uren. In verband met ziekmelding heeft [werknemer] vanaf 4 december 2023 niet meer gewerkt. Nadien is geen loon meer betaald.
Wat vindt de kantonrechter
De aanzegvergoeding
2.3.
De aanzegvergoeding wordt toegewezen. Het gaat om één maand loon, dus
€ 2.083,02 bruto. De reden is dat [werkgever] uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigde, dus uiterlijk op
17 augustus 2023, [werknemer] schriftelijk had moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat is niet gebeurd. Daarom is [werkgever] aan [werknemer] een vergoeding verschuldigd gelijk aan één maand loon (artikel 7:668 lid 1, onder a, en lid 3 BW).
Het loon
2.4.
Het verzoek tot veroordeling van [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van zijn loon van
€ 2.083,02 bruto per maand vanaf 1 december 2023, plus de vakantietoeslag op het moment dat deze opeisbaar is, wordt toegewezen. De reden hiervoor is dat [werknemer] hierop recht heeft op grond van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 17 september 2023 tussen partijen stilzwijgend voortgezet en geldt sindsdien als aangegaan voor onbepaalde tijd. Op die datum is namelijk sprake geweest van drie opvolgende jaarcontracten (artikel 7:668a lid 1, onder b, BW). Niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nadien met instemming van [werknemer] gewijzigd is in een oproepcontract. Daarvoor is een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer nodig. Die ontbreekt, althans nergens blijkt uit dat [werknemer] dit heeft gewild en hiermee heeft ingestemd. [werkgever] voert aan het oproepcontract op schrift te hebben gesteld, maar dat stuk is niet overgelegd. [werkgever] erkent dat [werknemer] het contract niet ondertekend heeft en erkent ook dat [werknemer] tijdens de bespreking hierover niet heeft gezegd dat hij hiermee akkoord ging. Volgens [werkgever] heeft [werknemer] niet kunnen tekenen, omdat hij in een rouwperiode zat en pas op 10 oktober 2023 weer op het werk verscheen, maar kennelijk is het contract ook nadien niet getekend. Toen was wel gelegenheid om het contract te ondertekenen als [werknemer] dat had gewild. Dat hij zou hebben ingestemd met wijziging van zijn inmiddels vaste contract voor 38 uur per week naar een oproepcontract is door [werknemer] gemotiveerd weersproken. Hij heeft verklaard dat de FNV hem destijds geadviseerd heeft om daarmee niet akkoord te gaan. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [werknemer] bij [werkgever] werkzaam is op basis van de met ingang van 17 september 2023 voortgezette arbeidsovereenkomst. Uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst volgt dat [werkgever] tijdens ziekte het loon moet doorbetalen met inachtneming van artikel 7:629 BW en de cao Metaal en Techniek. In de eerste zes maanden gaat het om 100% van het loon (artikel 67 lid 1, onder a, cao Metaal en Techniek). [werkgever] heeft de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] niet betwist, zodat geen deskundigenverklaring is vereist voor toewijzing van de loonvordering (artikel 7:629a lid 2 BW).
Bruto/netto specificaties
2.5.
Het verzoek tot verstrekking door [werkgever] van deugdelijke bruto/netto (salaris)specificaties, van de betaling van de aanzegvergoeding en het loon, is niet bestreden en wordt eveneens toegewezen.
Wettelijke verhoging
2.6.
Het verzoek om het loon op grond van artikel 7:625 BW te verhogen met 50% wordt afgewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging ambtshalve te matigen tot nihil, omdat de kantonrechter dat in de gegeven omstandigheden billijk vindt. Hiervoor is het volgende redengevend. [werkgever] heeft al een jaar het nodige te stellen gehad met [werknemer] door persoonlijke omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen, met onder meer uitval en verzuim tot gevolg. [werkgever] heeft naar oplossingen gezocht en [werknemer] op meerdere manieren proberen te helpen. In verband met een veroordeling van [werknemer] tot een taakstraf van 60 uur met een rijontzegging heeft hij een aantal maandagen niet gewerkt, maar is zijn loon wel doorbetaald. De rijontzegging heeft voor problemen op het werk gezorgd. Niet weersproken is dat [werkgever] geprobeerd heeft [werknemer] te bewegen om in de avonduren en in de weekenden te werken om zijn afwezigheid op de maandag te compenseren, maar dat hij dat niet gewild heeft. In verband met het verbreken van zijn relatie is [werknemer] dakloos geworden en heeft hij tijdelijk gewoond bij zijn ouders in [naam03] , in welke periode het voor [werkgever] het onduidelijk was of [werknemer] zijn arbeidsovereenkomst kon voortzetten, gelet op de lange reisafstand. [werkgever] heeft zelfs woonruimte in de buurt van het werk voor [werknemer] geregeld, waar hij drie maanden heeft gewoond. Ondanks het voorgaande is de arbeidsovereenkomst met [werknemer] voortgezet, resulterend in een vast contract. Met hem is hierover pas op 28 september 2023 gesproken omdat dat eerder niet lukte. In verband met het overlijden van zijn vader is [werknemer] drie weken betaald verlof gegeven om te rouwen, wat een langere periode is dan conform de cao, waarna hij op 10 oktober 2023 het werk heeft hervat. Desondanks heeft [werknemer] op 27 oktober 2023 aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding. Juridisch gezien kan hij deze vergoeding te gelde maken omdat er geen tijdige aanzegging is geweest, maar onder de gegeven omstandigheden is dit wel aanleiding om geen wettelijke verhoging over de loonvordering toe te kennen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De incassokosten van € 655,34 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Rente
2.8.
Ook de rente wordt toegewezen: over de aanzegvergoeding vanaf 17 september 2023 (artikel 7:668 lid 3 BW), over het loon vanaf de data waarop dit uitbetaald had moeten worden, en over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf vandaag.
Proceskosten
2.9.
[werkgever] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt. De rechter stelt deze kosten aan de kant van [werknemer] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht, € 110,94 aan explootkosten, € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten à € 264,-) en € 132,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.120,94. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De rechter:
3.1.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen:
  • € 2.083,02 bruto aan aanzegvergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 september 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 2.083,02 bruto per maand aan loon vanaf 1 december 2023, plus de vakantietoeslag op het moment dat deze opeisbaar is, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de data waarop het loon doorgaans wordt uitbetaald tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 655,34 aan incassokosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] deugdelijke bruto/netto (salaris)specificaties te verstrekken van de betaling van de aanzegvergoeding en het loon;
3.3.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die aan de kant van [werknemer] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.120,94 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
465