In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.C. Bergraaf, heeft de werkgever verzocht om betaling van een aanzegvergoeding en zijn loon. De werknemer is sinds 17 september 2020 in dienst bij de werkgever en heeft een arbeidsovereenkomst die stilzwijgend is voortgezet na afloop van een jaarcontract. De werknemer heeft verzuim gehad door persoonlijke omstandigheden en is sinds 4 december 2023 niet meer werkzaam. De werkgever heeft geen loon meer betaald na deze datum.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op de aanzegvergoeding van € 2.083,02 bruto, omdat de werkgever niet tijdig heeft aangegeven of de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. Daarnaast is het verzoek om loonbetaling vanaf 1 december 2023 toegewezen, omdat de arbeidsovereenkomst als voortgezet voor onbepaalde tijd wordt beschouwd. De kantonrechter heeft ook de verzoeken om verstrekking van bruto/netto specificaties en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De wettelijke verhoging van het loon is afgewezen, omdat de kantonrechter dit billijk vond gezien de omstandigheden rondom de werknemer.
De proceskosten zijn voor de werkgever, die in het ongelijk is gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.