ECLI:NL:RBROT:2024:6982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
10942810 VZ VERZ 24-1527 en 10942777 VZ VERZ 24-1526
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding tegen beschermingsbewindvoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2024 een verzoek om schadevergoeding afgewezen dat was ingediend tegen de beschermingsbewindvoerder, Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorg. De betrokkenen, [persoon A] en [persoon B], stonden onder bewind vanwege problematische schulden. Op 19 december 2023 had de kantonrechter al besloten dat het bewind per 1 januari 2024 zou worden opgeheven. In het kader van dit opheffingsverzoek was een klacht ingediend over de (oud-)bewindvoerder, waarbij ook om schadevergoeding werd verzocht.

De kantonrechter heeft in zijn beschikking een termijn gesteld voor de betrokkenen om hun klacht nader te onderbouwen. Na verschillende schriftelijke reacties van zowel de betrokkenen als de bewindvoerder, concludeerde de kantonrechter dat niet duidelijk was geworden waarom de betrokkenen schade hadden geleden door toedoen van de bewindvoerder. De kantonrechter heeft uiteengezet dat volgens artikel 1:444 BW de bewindvoerder aansprakelijk is indien hij tekortschiet in zijn zorgplicht, maar dat de betrokkenen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims.

De kantonrechter heeft ook overwogen dat, ondanks enkele tekortkomingen in de communicatie van de bewindvoerder, dit niet voldoende was om een schadevergoeding toe te kennen. De betrokkenen hadden geen concrete financiële schade aangetoond, vooral omdat zij uiteindelijk een schone lei hadden gekregen in het kader van de Wsnp. De kantonrechter heeft daarom het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de mogelijkheid voor de betrokkenen om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10942810 VZ VERZ 24-1527 en 10942777 VZ VERZ 24-1526
registernummer: [nummer A] en [nummer B]
uitspraak: 19 juli 2024
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake meerderjarigenbewind
over de goederen van:

[persoon A] ,

geboren te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] op [geboortedatum 1] 1977,
en

[persoon B] ,

geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1981,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen betrokkenen.
inzake een klacht over de bewindvoerder:
Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het Gebied van de Gezondheids- en Welzijnszorgte Zoetermeer,
hierna te noemen de bewindvoerder.

Verdere verloop van de procedure

1. Op 19 december 2023 heeft de kantonrechter beslist dat het bewind over de goederen van betrokkenen per 1 januari 2024 wordt opgegeven. In het kader van het opheffingsverzoek was ook een klacht ingediend over de (oud-)bewindvoerder en is om een schadevergoeding verzocht.
2. De kantonrechter heeft betrokkenen in voornoemde beschikking een termijn gesteld om nadere onderbouwing van hun klacht in te dienen. Op 9 januari 2024 is deze schriftelijke reactie, met bijlagen, van betrokkenen ontvangen. Op 4 maart 2024 is de schriftelijke reactie van de oud bewindvoerder ontvangen.
3. Daarna heeft de kantonrechter nogmaals een tussenbeslissing genomen op 17 april 2024, waarin betrokkenen in de gelegenheid zijn gesteld om op de laatste reactie van de bewindvoerder te reageren en hun klacht nader toe te lichten (met bewijsstukken).
4. Daarop is een schriftelijke reactie van betrokkenen met enkele bijlagen ontvangen (op 7 mei 2024), waarop de bewindvoerder eveneens schriftelijk heeft gereageerd (ontvangen op 17 mei 2024).

De verdere beoordeling van het verzoek

5. Het gaat in deze zaak over de vraag of de voormalige bewindvoerder zijn verplichtingen ten aanzien van betrokkenen geschonden heeft en daarom aansprakelijk is. Betrokkenen stonden vanaf respectievelijk en 17 augustus 2020 en 27 september 2019 onder bewind vanwege problematische schulden.
6. In artikel 1:444 BW is bepaald dat de bewindvoerder jegens de betrokkene aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Van aansprakelijkheid is slechts sprake als de bewindvoerder keuzes maakt die een redelijk handelend bewindvoerder in vergelijkbare omstandigheden niet gemaakt zou hebben. Op grond van artikel 1:445, vijfde lid, BW juncto artikel 1:362 BW is de kantonrechter bevoegd om – zo nodig ambtshalve – de schade vast te stellen die het gevolg is geweest van slecht bewind en om de voormalig bewindvoerder tot vergoeding daarvan te veroordelen.
7. In de tussenbeschikking van 17 april 2024 heeft de kantonrechter overwogen dat niet duidelijk is geworden waarom er volgens betrokkene sprake zou zijn van schade als gevolg van nalatigheid van de bewindvoerder. Daarom zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om hun klacht op dit punt nader toe te lichten. Ook na ontvangst van de nadere toelichting en de reactie daarop van de bewindvoerder is niet duidelijk(er) geworden waarom betrokkenen schade hebben geleden door toedoen van de bewindvoerder. De kantonrechter zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Ook met hun nadere toelichting hebben betrokkenen onvoldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden door toedoen van de bewindvoerder.
8. Eén van de verwijten die betrokkenen de bewindvoerder maakt gaat over een oude factuur van DSW Zorgverzekeraar, waarover de Wsnp-bewindvoerder een opmerking heeft gemaakt in het aanvangsverslag van de Wsnp, te weten dat er zeer hoge kosten waren bijgekomen (€ 766,89) bij een factuur van oorspronkelijk € 171,63. Mogelijk geldt ook voor andere schulden dat die door bijkomende kosten hoger zijn geworden door financiële keuzes die de bewindvoerder heeft gemaakt.
9. Aangezien aan beide betrokkenen alsnog een schone lei is verleend in het kader van de Wsnp, als gevolg waarvan de nog openstaande schulden aan het einde van de Wsnp periode zijn kwijtgescholden, hebben betrokkenen naar het oordeel van de kantonrechter geen concrete financiële schade als gevolg van het niet (tijdig) betalen van deze factuur/facturen ondervonden.
10. Dat een achterstand is ontstaan in de boedelafdracht in het kader van de Wsnp heeft de bewindvoerder niet weersproken, maar hij heeft wel weersproken dat dit door toedoen van de bewindvoerder is ontstaan. Dat aan de bewindvoerder hiervan een verwijt te maken valt blijkt niet uit de overgelegde stukken en is door betrokkenen niet verder onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Ook hiervoor geldt overigens dat aan betrokkenen ondanks deze achterstand in de boedelafdracht uiteindelijk toch nog een schone lei hebben gekregen in het kader van de Wsnp.
11. Verder maken betrokkenen verwijten aan de bewindvoerder ten aanzien van de te hoge toeslagen, die moesten worden terugbetaald aan de Belastingdienst. De bewindvoerder heeft uitgelegd dat dit verband hield met inkomsten van een dochter, die niet onder bewind stond, maar wel bij betrokkenen inwoonde. Naar de kantonrechter begrijpt was deze dochter in de periode waarover dit gaat al meerderjarig. De bewindvoerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze dochter zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van het correcte inkomen aan de Belastingdienst. Hij kon dit niet doen aangezien hij niet de bewindvoerder van de dochter was. Ook dit kan dus niet leiden tot een schadevergoeding.
12. Ook de overige verwijten die betrokkenen naar voren hebben gebracht kunnen niet leiden tot toekenning van een schadevergoeding aan betrokkenen. Het voorgaande neemt niet weg dat uit de overgelegde e-mailberichten wel blijkt dat de bewindvoerder op bepaalde momenten adequater had kunnen en moeten reageren op vragen en zorgen van betrokkenen. Dit heeft de bewindvoerder ook erkend in de schriftelijke reactie van 1 maart 2024. Dit is echter onvoldoende om in de gegeven situatie een schadevergoeding aan betrokkenen toe te kennen. Daarom zal het verzoek worden afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
59822
Tegen deze beschikking kan in hoger beroep worden gegaan bij het gerechtshof Den Haag. Dit kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en degenen aan wie een kopie van de beschikking is verstrekt moeten hoger beroep instellen binnen drie maanden na de datum van de beschikking. Voor andere belanghebbenden moet dit binnen drie maanden nadat zij van de beschikking op de hoogte zijn geraakt.