ECLI:NL:RBROT:2024:6963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/10/679398 / KG ZA 24-463
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over bestuursbevoegdheden en ledenregistratie binnen een vereniging

In deze zaak, die op 17 juli 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen [persoon A] en de Vereniging, vertegenwoordigd door [persoon B]. De zaak draait om een impasse binnen het bestuur van de Vereniging, waarbij [persoon A] vordert dat [persoon B] niet langer zelfstandig besluiten kan nemen en de Vereniging kan vertegenwoordigen. De achtergrond van het geschil ligt in onduidelijkheid over de leden van de Vereniging en de bevoegdheden binnen het bestuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen functionerende Algemene Ledenvergadering (ALV) is en dat de statuten van de Vereniging niet correct worden nageleefd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [persoon B] in strijd handelt met de eisen van redelijkheid en billijkheid door [persoon A] buiten de besluitvorming te houden. De vorderingen van [persoon A] zijn deels toegewezen, waarbij [persoon B] wordt verboden om zijn bevoegdheden als voorzitter uit te oefenen en de Vereniging te vertegenwoordigen. Tevens is [persoon B] veroordeeld tot afgifte van diverse stukken aan [persoon A]. De rechtbank heeft de proceskosten verdeeld, waarbij [persoon B] in de kosten van [persoon A] wordt veroordeeld en [persoon A] in de kosten van de Vereniging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679398 / KG ZA 24-463
Vonnis in kort geding van 17 juli 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Spijkenisse,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. O.J. Praamstra te Zoetermeer,
tegen
1. de vereniging
[naam vereniging],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde (in conventie),
vertegenwoordigd door haar (vermeende) voorzitter [persoon B] ,
2.
[persoon B],
wonende te Otterlo,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] , de Vereniging en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024;
  • producties 1 tot en met 22 van [persoon A] ;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 1 tot en met 3 van [persoon B] ;
  • de per e-mails van 27 juni 2024 door [persoon B] overgelegde stukken;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 1 juli 2024;
  • de pleitnota van mr. Praamstra;
  • de pleitnota van mr. Ruysendaal.
1.2.
Aan het slot van de zitting is de zaak enige tijd aangehouden om partijen gelegenheid te geven door middel van mediation tot een oplossing te komen. Bij brief van 9 juli 2024 heeft mr. Praamstra laten weten dat mediation niet van start zal gaan. Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De feiten

2.1.
De Vereniging is opgericht in 1986. Zij heeft volgens de statuten als doel
“het uitbrengen en voortzetten van de Esseense traditie en volledige esotherische leer daarvan, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling der mensheid op het terrein van het ziele- en geestelijke leven, meer in het bijzonder op het gebied van verruiming van het universeel bewustzijn en de daaruit voortvloeiende verbeterde ethische verantwoorde gedragsregels en wetenschappen, en de bevordering en samenwerking met de gestabiliseerde wetenschappen onder volledige respektering wederzijds, van alle ter zake bestaande stromingen, zowel die van religieus als niet-religieus karakter.”
2.2.
De statuten bepalen dat voor toelating van nieuwe leden, waarover in beginsel het bestuur beslist, altijd de instemming van de “Sat-Guru” vereist is. Hiermee wordt de oprichter van de Vereniging bedoeld, tevens de moeder van [persoon A] en [persoon B] .
2.3.
Met betrekking tot het bestuur van de Vereniging bepalen de statuten onder andere het volgende:
  • het bestuur bestaat uit minimaal één persoon en maximaal vijf personen;
  • een bestuurslid kan als zodanig worden ontslagen door de ALV;
  • het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een penningmeester;
  • bij stemmingen hebben de voorzitter en de penningmeester twee stemmen, andere leden van het bestuur hebben ieder één stem;
  • binnen het bestuur heeft de voorzitter een vetorecht;
  • het bestuur is bevoegd tot het kopen en verkopen van registergoederen;
  • de Vereniging wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door hetzij het bestuur, hetzij de voorzitter, hetzij de voorzitter en penningmeester gezamenlijk.
2.4.
Aan de Vereniging is een stichting gelieerd: de Stichting [naam stichting] . [persoon B] is secretaris van het bestuur van de stichting.
2.5.
De moeder van [persoon A] en [persoon B] is op 13 juni 2012 overleden. [persoon A] is executeur van de nalatenschap van moeder.
2.6.
De Vereniging is eigenaar van onroerend goed. Tot recent bezat zij een pand in Oud-Beijerland ( [adres 1] , [postcode 1] ). Dat pand is recent voor 1,8 miljoen euro verkocht en geleverd aan een derde. Vervolgens heeft de Vereniging met de verkoopopbrengst een ander pand gekocht voor € 713.000,00. Dit pand is gelegen in Otterlo ( [adres 2] , [postcode 2] ). De Vereniging werd bij deze transactie vertegenwoordigd door [persoon B] . [persoon B] woont in het pand in Otterlo. Hij betaalt geen huur aan de Vereniging.
2.7.
De Vereniging heeft in mei 2023 bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen [persoon A] aanhangig gemaakt. Die procedure heeft geleid tot het vonnis van 18 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9851). Uit dat vonnis volgt onder andere het volgende:
- op enig moment zijn zowel [persoon A] als [persoon B] lid geworden van het bestuur van de
Vereniging en van een rechtsgeldig ontslagbesluit nadien is niet gebleken;
- er is geen ledenregister en ook overigens kan niet worden vastgesteld wie de leden van de Vereniging zijn.
Verder heeft de rechtbank (op de reconventionele vordering van [persoon A] ) de Vereniging veroordeeld de door [persoon A] opgevraagde stukken af te geven op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 100.000,00. Het vonnis is bij exploot van 2 november 2023 aan de Vereniging betekend. Tegen het vonnis van 18 oktober 2023 heeft geen van partijen hoger beroep ingesteld.
2.8.
De Vereniging heeft aan de veroordeling in het vonnis van 18 oktober 2023 tot afgifte van stukken niet (volledig) voldaan. Daarmee heeft zij in de visie van [persoon A] tot aan het maximumbedrag dwangsommen verbeurd. [persoon A] heeft de dwangsommen bij exploten van 29 januari en 7 maart 2024 aangezegd. De Vereniging heeft aan de aanzeggingen niet voldaan. In opdracht van [persoon A] is executoriaal beslag onder enkele banken en op het pand in Otterlo.
2.9.
Bij brief van 16 april 2024 van [persoon B] is [persoon A] opgeroepen voor een ALV van de Vereniging op 1 mei 2024. Als agendapunt vermeldt de brief het voorgenomen ontslag van [persoon A] als bestuurslid. De notulen van deze vergadering vermelden dat unaniem vóór het ontslag van [persoon A] is gestemd.
2.10.
Bij brief van 25 januari 2024 heeft (de advocaat van) [persoon A] de Kamer van koophandel verzocht in het handelsregister de daarin opgenomen functie van [persoon B] (“voorzitter”) te schrappen. Bij besluit van 14 juni 2024 heeft de Kamer van koophandel de aanduiding van [persoon B] als voorzitter uit het handelsregister verwijderd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Vereniging te veroordelen tot afgifte van:
a. een volledige lijst van leden van de Vereniging (inclusief de namen, adressen en woonplaatsen van de leden);
b. kopieën van notulen van bestuursvergaderingen waarin omtrent toelating van de betreffende leden is beslist;
c. een kopie van de volledige financiële administratie vanaf 1 januari 2012, waar-onder ook de bankafschriften vanaf die datum;
d. kopieën van alle stukken met betrekking tot de vaststelling van de beloning van [persoon B] als bestuurslid van de Vereniging, alsmede een overzicht van de feitelijk aan [persoon B] uitgekeerde beloning;
e. kopieën van alle stukken met betrekking tot de door [persoon B] bij de Vereniging in rekening gebrachte kosten, alsmede een overzicht van de feitelij-ke aan hem betaalde vergoedingen;
f. kopieën van stukken waaruit blijkt dat [persoon B] in de functie van voorzitter van de Vereniging is benoemd,
aan [persoon A] binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat de Vereniging nalaat om volledig aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00, waarbij bepaald wordt dat hetgeen reeds verbeurd is (en evt. nog betaald gaat worden) op grond van het vonnis van 18 oktober 2023 niet in mindering wordt gebracht op de krachtens het in dit geding te wijzen vonnis te verbeu-ren dwangsommen;
2. de Vereniging te veroordelen tot afgifte van alle stukken en bescheiden, ongeacht of deze op schrift of op enige andere gegevensdrager zijn vastgelegd, met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaken/zaak van de Vereniging te Oud-Beijerland, en met betrekking tot de aankoop van de onroerende zaak te Otterloo door de Vereniging (welke verkoop en aankoop blijken uit de kadastrale stukken die ook als producties 10 en 11 zijn overgelegd), zoals de koopovereenkomsten, de leveringsaktes, de stukken aangaande de financiering en alle correspondentie met betrekking tot deze transacties, aan [persoon A] binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat de Vereniging nalaat om volledig aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00;
3. [persoon B] te veroordelen tot afgifte van:
a. een volledige lijst van leden van de Vereniging (inclusief de namen, adressen en woonplaatsen van de leden);
b. kopieën van notulen van bestuursvergaderingen waarin omtrent toelating van de betreffende leden is beslist;
c. een kopie van de volledige financiële administratie vanaf 1 januari 2012, waar-onder ook de bankafschriften vanaf die datum;
d. kopieën van alle stukken met betrekking tot de vaststelling van de beloning van [persoon B] als bestuurslid van de Vereniging, alsmede een overzicht van de feitelijk aan [persoon B] uitgekeerde beloning;
e. kopieën van alle stukken met betrekking tot de door [persoon B] bij de Vereniging in rekening gebrachte kosten, alsmede een overzicht van de feitelijke aan hem betaalde vergoedingen;
f. kopieën van stukken waaruit blijkt dat [persoon B] in de functie van voorzitter van de Vereniging is aangewezen;
g. alle stukken en bescheiden, ongeacht of deze op schrift of op enige andere gegevensdrager zijn vastgelegd, met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaken/zaak van de Vereniging te Oud-Beijerland, en met betrekking tot de aankoop van de onroerende zaak te Otterloo door de Vereniging (welke verkoop en aankoop blijken uit de kadastrale stukken die ook als producties 10 en 11 zijn overgelegd), zoals de koopovereenkomsten, de leveringsaktes, de stukken aangaande de financiering en alle correspondentie met betrekking tot deze transacties,
aan [persoon A] binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [persoon B] nalaat om volledig aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00;
4. [persoon B] voor onbepaalde tijd (althans voor de duur van twaalf maanden, althans voor een in goede justitie te bepalen periode) te schorsen als bestuurslid van de Vereniging;
5. een onafhankelijk bestuurder te benoemen of aan te wijzen voor een termijn van twaalf maanden, of zoveel langer of korter als in goede justitie zal worden bepaald, die voor zover nodig in afwijking van de statuten een beslissende stem zal hebben in het bestuur van de Vereniging, en die zelfstandig bevoegd zal zijn de Vereniging te vertegenwoordigen;
6. te bepalen dat de onafhankelijk bestuurder, genoemd onder 5, het tot zijn of haar taak zal kunnen rekenen om inzicht te krijgen in de financiële gang van zaken in de Vereniging sinds 1 januari 2012, in het bijzonder in de betalingen die aan en door de Vereniging zijn gedaan, en te bezien of een oplossing bereikt kan worden, waarmee verdere procedures voorkomen kunnen worden;
7. te bepalen dat de onafhankelijk bestuurder, genoemd onder 5, voor zover nodig in afwijking van de statuten een beloning zal toekomen van € 253,00 per uur, te vermeerderen met BTW, of zoveel meer of minder als in goede justitie zal worden bepaald, welke beloning ten laste zal komen van de Vereniging;
8. te bepalen dat de onafhankelijke bestuurder, genoemd onder 5, krachtens het in dit geding te wijzen vonnis en voor zover nodig in afwijking van de statuten van de Vereniging, namens de Vereniging aan de Kamer van Koophandel opgave zal doen van de schorsing van [persoon B] , alsmede van zijn/haar benoeming/aanwijzing als bestuurder, onder overlegging van een kopie van het in dit geding te wijzen vonnis;
9. voor het geval de schorsing van [persoon B] als bestuurder van de Vereniging wel wordt uitgesproken, maar de benoeming of aanwijzing van een onafhankelijke bestuurder niet zal plaatsvinden: te bepalen dat [persoon A] krachtens het in dit geding te wijzen vonnis en voor zover nodig in afwijking van de statuten van de Vereniging, namens de Vereniging aan de Kamer van Koophandel opgave zal doen van de schorsing van [persoon B] ;
10. de Vereniging en [persoon B] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder ook te rekenen de nakosten.
3.2.
De Vereniging voert verweer.
3.3.
[persoon B] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen van [persoon A] , met diens veroordeling in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
[persoon B] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het ontslag van [persoon A] rechtsgeldig te verklaren dan wel een beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te kunnen bepalen, alles met veroordeling van [persoon A] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[persoon A] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering van [persoon B] , met diens veroordeling in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling in conventie

de Vereniging is rechtsgeldig verschenen

4.1.
Volgens de statuten van de Vereniging wordt deze in rechte vertegenwoordigd door hetzij het bestuur, hetzij de voorzitter, hetzij de voorzitter en de secretaris gezamenlijk. In dit kort geding heeft de Vereniging willen verschijnen door middel van haar (vermeende) voorzitter, te weten [persoon B] . Dat is statutair mogelijk als kan worden aangenomen dat [persoon B] daadwerkelijk voorzitter is. [persoon A] meent dat dit juist niet kan worden aangenomen en dat daarom tegen de Vereniging verstek moet worden verleend. De voorzieningenrechter wijst dit standpunt af.
4.2.
Tussen partijen staat al veel langer ter discussie wie lid is van het bestuur en wie welke functie binnen dat bestuur vervult. Ook tijdens de bodemprocedure heeft [persoon A] blijkens het vonnis van 18 oktober 2023 betoogd dat [persoon B] niet de voorzitter is en dat de Vereniging daarom geen vordering tegen hem heeft kunnen instellen. De rechtbank heeft dat verweer niet met zoveel woorden besproken, maar ook niet op die grond de vordering van de Vereniging afgewezen. Vast staat dat [persoon B] zich al gedurende lange tijd feitelijk gedraagt als voorzitter en dat kennelijk ook de notaris ten overstaan van wie de in 2.6 bedoelde vastgoedtransacties hebben plaatsgevonden de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon B] heeft aangenomen. Bovendien heeft de deurwaarder de dagvaarding in dit kort geding (ook) jegens de Vereniging in persoon aan [persoon B] betekend. Tegen deze achtergrond moet (voor deze procedure) worden aangenomen dat [persoon B] binnen het bestuur de functie van voorzitter bekleedt en daarom bevoegd is (tot op het moment van het wijzen van dit vonnis) de Vereniging te vertegenwoordigen. Hieraan doet niet af het enkele feit dat de Kamer van koophandel inmiddels aanleiding heeft gezien de aanduiding “voorzitter” in het handelsregister te schrappen.
het debat over de zeggenschap binnen de Vereniging
4.3.
Duidelijk is dat het functioneren van de Vereniging ernstig wordt belemmerd door de discussie over de samenstelling van en de rolverdeling binnen het bestuur en – met name – door de onduidelijkheid over het ledenbestand. Als niet vast staat wie de leden van een vereniging zijn, dan staat ook niet vast wie toegang hebben tot de ALV en kan de ALV geen rechtsgeldige besluiten nemen. Een tot op zekere hoogte normaal functionerende ALV is echter cruciaal voor het functioneren van de Vereniging als deelnemer aan het rechtsverkeer: het is immers de ALV die door middel van haar benoemings- en ontslagbevoegdheid toezicht kan houden op het handelen van het bestuur. Uit het vonnis van 18 oktober 2023 volgt dat de rechtbank in die procedure niet heeft kunnen vaststellen wie de leden zijn. In het onderhavige kort geding heeft de voorzieningenrechter geen informatie gekregen die op dit punt een heel ander licht doet schijnen. Bij de verdere beoordeling moet daarom uitgangspunt zijn dat niet duidelijk is wie de leden zijn van de Vereniging en dat bij de huidige stand van zaken daarom niet kan worden aangenomen dat in enige ALV (of als zodanig aangeduide bijeenkomst) rechtsgeldige besluiten zijn genomen.
4.4.
Verder volgt uit het vonnis van 18 oktober 2023 dat zowel [persoon B] als [persoon A] geacht moeten worden lid te zijn van het bestuur. Gesteld noch gebleken is dat nog anderen ook lid zijn van het bestuur. Uit het overwogene in 4.3 volgt dat niet kan worden aangenomen dat [persoon A] op 1 mei 2024 rechtsgeldig door de ALV is ontslagen. Wat betreft eerdere vermeende ontslagbesluiten over en weer geldt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat geen van die besluiten geacht kan worden rechtsgeldig te zijn genomen. Een en ander brengt mee dat – in dit kort geding – uitgangspunt moet zijn dat het bestuur van de Vereniging bestaat uit [persoon B] en [persoon A] , daargelaten welke functie zij binnen het bestuur vervullen.
4.5.
Ondanks de voortdurende discussie tussen de bestuursleden en het ontbreken van een functionerende ALV, heeft [persoon B] namens de Vereniging verstrekkende besluiten genomen waarmee voor de Vereniging grote financiële belangen gemoeid zijn. Vertegenwoordigd door uitsluitend [persoon B] , heeft de Vereniging immers vastgoed ter waarde van 1,8 miljoen euro verkocht en een ander pand ter waarde van € 713.000,00 gekocht. In dat laatste is [persoon B] gaan wonen, terwijl hij daarvoor geen financiële tegenprestatie aan de Vereniging voldoet. De Vereniging noch [persoon B] zelf heeft tot nu toe enig inzicht gegeven in de bestemming van het verschil tussen beide bedragen. [persoon A] heeft onbetwist gesteld dat hij als medebestuurder niet is gekend in de besluiten tot verkoop en aankoop en de wijze van besteding van het restantbedrag. Dit gegeven rechtvaardigt het vermoeden dat aan de hier bedoelde rechtshandelingen geen rechtsgeldig bestuursbesluit ten grondslag ligt, zodat aannemelijk is dat daaraan een totstandkomingsgebrek kleeft. Hieraan doet niet af dat de voorzitter ( [persoon B] ) volgens de statuten binnen het bestuur twee stemmen heeft en [persoon A] als ‘gewoon’ lid slechts één stem. Die statutaire regeling rechtvaardigt immers niet dat een bestuurslid bij de besluitvorming geheel buiten spel wordt gezet. Niet van belang is de (kennelijke) opvatting van de Vereniging dat [persoon A] als bestuurslid slechts een beperkte taak zou hebben. Gesteld noch gebleken is dat de statuten een basis bieden voor een dergelijke beperking van de bestuurstaak, daargelaten dat – als dit al anders zou zijn – dan nog niet is gerechtvaardigd dat het ene bestuurslid ( [persoon B] ) het andere ( [persoon A] ) niet betrekt in de besluitvorming. Dat [persoon B] meent met de genomen besluiten te hebben gehandeld in overeenstemming met de wens van moeder maakt dit alles niet anders.
4.6.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [persoon B] jegens de Vereniging en jegens zijn medebestuurder [persoon A] handelt in strijd met hetgeen door de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (artikel 2:8 BW).
4.7.
[persoon A] wil met zijn vordering onder 4 en volgende bereiken dat de huidige gebrekkige situatie wordt doorbroken. Zijn vorderingen zijn zeer verstrekkend: hij wil dat [persoon B] wordt geschorst en dat een door de voorzieningenrechter benoemde onafhankelijke bestuurder met doorslaggevende stem (en tegen een aanzienlijk uurtarief) aan het werk kan gaan in de Vereniging. Deze vordering is reeds op zichzelf beschouwd verstrekkend, maar dit wordt nog versterkt door de (in de vordering besloten liggende) implicatie dat de ALV van de Vereniging buitenspel wordt gezet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verdraagt zich dit niet met het wezen van een vereniging. Er kan in dit geval ook niet aangeknoopt worden bij wettelijke mogelijkheden die wel bestaan in het geval van een stichting (artikel 2:298 BW) of in het geval de Vereniging een onderneming zou hebben gedreven (in welk geval de weg naar de Ondernemingskamer zou kunnen worden gevolgd).
4.8.
De hiervoor geschetste omstandigheden brengen niettemin mee dat een voorziening moet worden getroffen. Uit de opstelling van [persoon B] in deze procedure blijkt immers onmiskenbaar dat hij zich niets gelegen wil laten liggen aan het gerechtvaardigde belang van [persoon A] om invulling te geven aan zijn rol als medebestuurder. Zo lang [persoon B] als voorzitter een doorslaggevende stem heeft in het bestuur en bovendien bevoegd is de Vereniging in zijn eentje te vertegenwoordigen kan hij hiermee doorgaan. De voorzieningenrechter zal daarom een voorziening treffen die ertoe leidt dat [persoon B] niet langer van die bijzondere positie als voorzitter gebruik kan maken. Daartoe zal het [persoon B] worden verboden (i) gebruik te maken van zijn bevoegdheid om binnen het bestuur twee stemmen uit te oefenen (artikel 10 lid 3 van de statuten) en het vetorecht uit te oefenen (artikel 10 lid 4) en (ii) op te treden als uitsluitend en zelfstandig bevoegde vertegenwoordiger van de Vereniging (artikel 11 lid 4 onder b). Deze voorziening moet worden beschouwd als het mindere van de onder 4 gevorderde schorsing. De vordering onder 9 zal in het verlengde hiervan ook worden toegewezen. Om effect te hebben zal de hiervoor bedoelde voorziening immers ook voor de buitenwereld kenbaar moeten zijn. Daarom zal [persoon A] toestemming worden verleend om namens de Vereniging de Kamer van koophandel te informeren omtrent de beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon B] .
4.9.
De voorzieningenrechter onderkent dat hiermee geen definitieve en volledige oplossing van de onderhavige problematiek wordt bereikt. [persoon A] en [persoon B] zullen op de een of andere wijze, al dan niet alsnog met bijstand van een mediator, met elkaar in overleg moeten treden om tot rechtsgeldige besluiten te kunnen komen. Groot struikelblok voor een normaal functionerende vereniging vormt nog steeds de onduidelijkheid over het ledenbestand van de Vereniging. Die kwestie laat zich echter niet via dit kort geding oplossen. Denkbaar is dat een van partijen zo nodig in een bodemprocedure de rechtbank vraagt voor recht te verklaren wie de leden van de vereniging zijn.
vordering tegen de Vereniging tot afgifte van stukken
4.10.
In het vonnis van 18 oktober 2023 is de Vereniging veroordeeld om de in 3.1 onder 1 genoemde stukken aan [persoon A] ter beschikking te stellen. [persoon A] heeft geen belang bij het verkrijgen van een nieuwe veroordeling op dit punt. In zoverre zal die vordering worden afgewezen.
4.11.
[persoon A] vordert ook dat aan deze verplichting van de Vereniging een hogere dwangsom wordt opgelegd dan al in het vonnis van 18 oktober 2023 was opgenomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Vereniging niet heeft voldaan aan de in dat vonnis opgenomen veroordeling en dat daaruit volgt dat de opgelegde dwangsom kennelijk onvoldoende prikkel vormde om zich aan de veroordeling te houden. De Vereniging heeft aangevoerd dat zij wel degelijk stukken ter beschikking heeft gesteld, namelijk stukken die informatie verschaffen over de leden en een zogenoemd MT940 bestand, waaruit alle overboekingen sinds 2012 kunnen worden afgeleid.
4.12.
De stukken die [persoon A] na het vonnis van 18 oktober 2023 van de Vereniging heeft ontvangen zijn overgelegd als productie 13 bij dagvaarding. In die bijlage heeft de voorzieningenrechter alleen de door de Vereniging kennelijk bedoelde informatie over leden aangetroffen. Daarmee staat voldoende vast dat de Vereniging niet heeft voldaan aan het vonnis van 18 oktober 2023 en is ook aannemelijk dat de in dat vonnis opgelegde dwangsom onvoldoende prikkel heeft gevormd. Hoewel het, anders dan de Vereniging wellicht meent, in een situatie als deze wel degelijk mogelijk is om in kort geding een hogere dwangsom op te leggen dan in een eerder bodemvonnis is gedaan, zal de voorzieningenrechter daartoe niet overgaan. Het betreft hier een verplichting van de Vereniging. Het bestuur is het orgaan van de Vereniging dat aan die verplichting zal moeten voldoen. [persoon A] zit zelf ook in dat bestuur en zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in samenspraak met [persoon B] tot uitvoering van het vonnis moeten komen. In deze constellatie ligt het niet voor de hand de Vereniging op te zadelen met een hogere dwangsom dan inmiddels (mogelijk) is verbeurd. De vordering onder 1 wordt daarom afgewezen.
4.13.
[persoon A] vordert ook dat de Vereniging wordt veroordeeld om, kort gezegd, alle stukken ter beschikking te stellen die betrekking hebben op in 2.6 bedoelde vastgoedtransacties. De voorzieningenrechter is in navolging van de rechtbank van oordeel dat [persoon A] als medebestuurder een gerechtvaardigd belang heeft bij kennisneming van stukken die betrekking hebben op het functioneren van de Vereniging. Dat geldt uiteraard ook voor wat betreft de stukken die betrekking hebben op de vastgoedtransacties. Toch zal deze vordering afgewezen, omdat hiervoor hetzelfde geldt als zojuist is overwogen in 4.12.
4.14.
Met de vordering onder 3 wil [persoon A] bereiken dat ook [persoon B] zelf wordt veroordeeld om de hiervoor bedoelde stukken ter beschikking te stellen. Deze vordering is toewijsbaar. Zoals al overwogen door de rechtbank in het vonnis van 18 oktober 2024, heeft [persoon A] als medebestuurder van de Vereniging een gerechtvaardigd belang bij kennisneming van die stukken. Uit de processtukken van dit kort geding volgt genoegzaam dat het [persoon B] is geweest die de afgelopen tien jaar de centrale figuur binnen de Vereniging is geweest. Aannemelijk is daarom dat hij beschikt over of toegang heeft tot de hier bedoelde stukken. Op grond van artikel 2:8 BW had [persoon B] zijn medebestuurder [persoon A] die stukken al uit zichzelf moeten geven. [persoon B] heeft integendeel alles in het werk gesteld om [persoon A] buiten boord te houden. Dit alles rechtvaardigt dat [persoon B] wordt veroordeeld om de hier bedoelde stukken alsnog aan [persoon A] ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom.
de proceskosten
4.15.
In het geschil tussen [persoon A] en [persoon B] moet laatstgenoemde worden beschouwd als de partij die overwegend ongelijk krijgt. Hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van [persoon A] . Deze worden begroot als volgt:
- kosten dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.712,37
4.16.
In het geschil tussen [persoon A] en de Vereniging is [persoon A] degene die ongelijk krijgt. Alle vorderingen tegen de Vereniging worden immers afgewezen. Hij moet daarom de proceskosten van de Vereniging vergoeden. Deze worden begroot op € 688,00 (griffierecht), vermeerderd met nakosten (€ 173,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
De in reconventie door [persoon B] gevorderde verklaring voor recht is declaratoir waarvoor in kort geding geen plaats is. De subsidiaire veegvordering is onvoldoende bepaalbaar en daarmee niet toewijsbaar. Het hoort bovendien niet tot de taak van de voorzieningenrechter om op eigen initiatief invulling te geven aan een voorziening waarmee recht wordt gedaan aan de belangen van [persoon B] .
5.2.
De door de Vereniging overgelegde stukken bevatten ook een tegeneis. Een dergelijke vordering kan alleen worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat de Vereniging in dit kort geding niet bij advocaat is verschenen, zijn daarom de eisen niet toelaatbaar. Ten overvloede geldt ook hier dat (in feite) verklaringen voor recht worden gevorderd waarvoor in kort geding geen plaats is.
5.3.
Voor een proceskostenveroordeling ten laste van [persoon B] en de Vereniging is geen plaats, omdat het debat niet of nauwelijks over de eisen in reconventie is gegaan.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [persoon B] tot afgifte aan [persoon A] van de hierna onder 1 tot en met 7 genoemde stukken, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat de Vereniging nalaat om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00:
(1) een volledige lijst van leden van de Vereniging (inclusief de namen, adressen en
woonplaatsen van de leden);
(2) kopieën van notulen van bestuursvergaderingen waarin omtrent toelating van de
betreffende leden is beslist;
(3) een kopie van de volledige financiële administratie vanaf 1 januari 2012, waaronder ook de bankafschriften vanaf die datum;
(4) kopieën van alle stukken met betrekking tot de vaststelling van de beloning van [persoon B] als bestuurslid van de Vereniging, alsmede een overzicht van de feitelijk aan [persoon B] uitgekeerde beloning;
(5) kopieën alle stukken met betrekking tot de door [persoon B] bij de Vereniging in
rekening gebrachte kosten, alsmede een overzicht van de feitelijke aan hem betaalde
vergoedingen;
(6) kopieën van stukken waaruit blijkt dat [persoon B] in de functie van voorzitter van de Vereniging is benoemd;
(7) alle stukken en bescheiden, ongeacht of deze op schrift of op enige andere gegevensdrager zijn vastgelegd, met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaken/zaak van de Vereniging te Oud-Beijerland, en met betrekking tot de aankoop van de onroerende zaak te Otterloo door de Vereniging, zoals de koopovereenkomsten, de leveringsaktes, de stukken aangaande de financiering en alle correspondentie met betrekking tot deze transacties,
6.2.
verbiedt [persoon B] (i) gebruik te maken van zijn bevoegdheid om binnen het bestuur twee stemmen uit te oefenen (in afwijking van artikel 10 lid 3 van de statuten) en het vetorecht uit te oefenen (in afwijking van artikel 10 lid 4) en (ii) op te treden als uitsluitend en zelfstandig bevoegde vertegenwoordiger van de Vereniging (in afwijking van artikel 11 lid 4 onder b);
6.3.
bepaalt dat [persoon A] namens de Vereniging aan de Kamer van koophandel opgave zal doen van de in 6.2 bedoelde beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [persoon B] ;
6.4.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten van de Vereniging, begroot op € 861,00; als [persoon A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon A] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.5.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van [persoon A] , begroot op € 1.712,37; als [persoon B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon B] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.7.
wijst al het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
1734/1980