ECLI:NL:RBROT:2023:9851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/657430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bestuurderschap en ontslag binnen een vereniging met betrekking tot afgifte van stukken en rechtsgeldigheid van ontslagbesluiten

In deze zaak, die op 18 oktober 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een conflict tussen twee broers over het bestuur van een vereniging, waarbij beide broers claimen de enige bestuurder te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide broers sinds 2012 als bestuurders van de vereniging hebben gefunctioneerd, maar dat er geen rechtsgeldige ontslagbesluiten zijn genomen door een van hen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van de gedaagde tot afgifte van bepaalde stukken van de vereniging toegewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 2 mei 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 augustus 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op inzage in de administratie van de vereniging, omdat hij als bestuurder een rechtmatig belang heeft bij deze informatie. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres in conventie afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook de vordering tot vernietiging van ontslagbesluiten afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/657430 / HA ZA 23-424
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres01]
,
te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
te Spijkenisse,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. O.J. Praamstra te Zoetermeer.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie wordt hierna [eiseres01] genoemd. Gedaagde in conventie, eiser in reconventie wordt hierna [gedaagde01] genoemd.

1.Kern van het geschil

Twee broers stellen ieder enig bestuurder te zijn van [eiseres01] en dat zij elkaar op eerdere tijdstippen hebben ontslagen. De rechtbank oordeelt dat beide broers vanaf enig moment in 2012 bestuurders waren en dat nadien van rechtsgeldige ontslagbesluiten van één van hen niet is gebleken. In reconventie wordt de vordering tot afgifte van stukken van [eiseres01] toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 mei 2023 met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 tot en met 9,
- de brief van 4 juli 2023 van deze rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 28 augustus 2023,
- de brief van 13 juli 2023 van deze rechtbank met een zittingsagenda waarin onder meer om overlegging van bepaalde bescheiden is gevraagd,
- de akte vermeerdering eis in reconventie van [gedaagde01] ,
- de akte overlegging producties 10 tot en met 15 van [gedaagde01] ,
- de akte overlegging producties 5 tot en met 9 van [eiseres01],
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023 en de daarbij door [gedaagde01] overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Ter zitting heeft [naam01] (“ [naam01] ”), als bestuurder van [eiseres01], verduidelijkt en toegelicht dat niet hij in privé, maar [eiseres01] als eiseres optreedt. Dit is ook zo door [gedaagde01] begrepen. Namens [eiseres01] is geen conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Ter zitting heeft [eiseres01] verklaard dat zij de reconventionele vorderingen, ook na de eisvermeerdering, betwist.
2.3.
Nadat partijen ter zitting geen overeenstemming konden bereiken over de start van een mediationtraject, is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres01], opgericht in 1986, door [naam02] (“ [naam02] ”) met behulp van [naam01] , heeft blijkens haar statuten, als doel “
het uitbrengen en voortzetten van de Esseense traditie en volledige esoterische ontwikkeling daarvan, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling der mensheid op het terrein van het ziele- en geestelijke leven, (…)”.
3.2.
[naam02] is op [datum01] overleden. Na haar overlijden is een geschil ontstaan tussen haar overgebleven drie zonen, [naam01] enerzijds en [gedaagde01] (gedaagde) en [naam03] (“ [naam03] ”) anderzijds over het bestuur van [eiseres01]. In december 2022 is [naam03] overleden.
3.3.
Het geschil over de vraag wie bestuurder is van [eiseres01] is mede van belang vanwege onroerend goed dat [eiseres01] bezit en dat volgens [naam01] recent door [eiseres01] voor € 1,8 mio is verkocht en geleverd. De overgebleven twee broers, [naam01] en [gedaagde01] , verschillen (ook) van mening of en in hoeverre dit onroerend goed, althans de opbrengst ervan, in de verdeling van de nalatenschap van [naam02] moet worden betrokken.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiseres01] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: “
het ontslag van [gedaagde01] rechtsgeldig te verklaren, althans een vonnis uit te spreken als Uw Rechtbank meent in goede justitie te kunnen bepalen, alles met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van deze procedure”.
4.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres01], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres01], onder veroordeling van mr. Ruysendaal, dan wel [eiseres01] in de (na)kosten van het geding.
in voorwaardelijke reconventie
4.3.
[gedaagde01] vordert, na eisvermeerdering, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“a. Voorwaardelijk, indien de Rechtbank het primaire verweer van [gedaagde01] verwerpt:
[eiseres01] te veroordelen tot afgifte van:
• een volledige lijst van leden van [eiseres01] (inclusief de namen, adressen en
woonplaatsen van de leden);
• kopieën van notulen van bestuursvergaderingen waarin omtrent toelating van de
betreffende leden is beslist;
• een kopie van de volledige financiële administratie vanaf 1 januari 2012, waaronder ook de bankafschriften vanaf die datum;
• kopieën van alle stukken met betrekking tot de vaststelling van de beloning van [naam01]
als bestuurslid van [eiseres01], alsmede een overzicht van de feitelijk aan
[naam01] uitgekeerde beloning;
• kopieën alle stukken met betrekking tot de door [naam01] bij [eiseres01] in
rekening gebrachte kosten, alsmede een overzicht van de feitelijke aan hem betaalde
vergoedingen;
• kopieën van stukken waaruit blijkt dat [naam01] in de functie van Voorzitter van [eiseres01] is benoemd;
aan [gedaagde01] binnen 8 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat [eiseres01] nalaat om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 750.000,-;
b. Voorwaardelijk, indien de Rechtbank alle door [gedaagde01] in conventie gevoerde verweren verwerpt:
De besluiten van 30 december 2021 en 24 januari 2023 waarmee [gedaagde01] is ontslagen, te vernietigen;
c. [eiseres01] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder ook te rekenen de
nakosten”.
4.4.
[eiseres01] heeft deze vorderingen ter zitting mondeling betwist.

5.De beoordeling

in conventie
Ontslag van [naam03] en [gedaagde01] in december 2021
5.1.
Volgens [eiseres01], bij monde van [naam01] , heeft op 30 december 2021 een algemene ledenvergadering van [eiseres01] plaatsgevonden waar is besloten tot het ontslag van [gedaagde01] en [naam03] .
5.2.
[gedaagde01] voert hiertegen als meest vergaand primaire verweer aan dat [naam01] , al eerder, op 21 juni 2018 door [naam03] en hemzelf is ontslagen als bestuurder van [eiseres01] zodat mr. Ruysendaal niet namens [eiseres01] onderhavige vordering heeft kunnen instellen. Subsidiair voert hij aan dat er op 30 december 2021 geen rechtsgeldige algemene vergadering heeft plaatsgevonden zodat daar geen rechtsgeldige (ontslag)besluiten zijn genomen.
5.3.
De vordering van [eiseres01] zal worden afgewezen. De rechtbank licht dat toe. Op grond van de volgens partijen toepasselijk statuten van [eiseres01] wordt een bestuurslid ontslagen door de algemene (leden)vergadering. Dat op 30 december 2021 een rechtsgeldige algemene vergadering heeft plaatsgevonden waarin [gedaagde01] is ontslagen als bestuurslid, staat evenwel niet vast. De door [eiseres01] overgelegde notulen van de algemene vergadering van 30 december 2021 bevat een opsomming van alle “
17 Leden van het Dagelijks Bestuur”, die met het ontslag van [gedaagde01] hebben ingestemd. Volgens [eiseres01] ( [naam01] ) betreffen dit de op dat moment bestaande leden van [eiseres01]. Omdat [gedaagde01] heeft betwist dat [eiseres01], buiten [naam02] , [naam01] , [naam03] en hemzelf, andere leden heeft gekend, is [eiseres01] in de zittingsagenda gevraagd het ledenregister in het geding te brengen. Volgens de statuten houdt het bestuur immers een register waarin de namen en adressen van alle leden zijn opgenomen.
5.4.
Ter zitting heeft [eiseres01] ( [naam01] ) verklaard dat er
geenledenregister als bedoeld in de statuten bestaat, maar dat uit de lijst bij het ontslagbesluit van 30 december 2021 volgt wie destijds de leden waren. Desgevraagd kon [eiseres01] niet toelichten of uitleggen hoe en wanneer de betreffende toelatingsbesluiten van die leden tot stand zijn gekomen en waaruit dat zou kunnen blijken. Nu het ledenregister ontbreekt en evenmin is verduidelijkt wanneer welke personen lid van [eiseres01] zijn geworden, is niet te controleren of het bestreden ontslagbesluit van 30 december 2021 rechtsgeldig, dat wil zeggen in overeenstemming met de statuten, tot stand is gekomen. Alleen al hierom moet de door [eiseres01] gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
5.5.
Dit betekent ook dat het primaire verweer van [gedaagde01] , namelijk dat [naam01] zelf al op 21 juni 2018 door [naam03] en [gedaagde01] is ontslagen niet meer behandeld hoeft te worden. Omdat de vraag wie op dit moment bestuurders zijn van [eiseres01] partijen zo verdeeld houdt, zal de rechtbank hierna toch ingaan op het door [gedaagde01] aangevoerde ontslag van [naam01] op 21 juni 2018.
Ontslag van [naam01] in juni 2018
5.6.
Tussen partijen staat vast dat vóór 21 december 2011 het bestuur van [eiseres01] uit drie personen bestond, namelijk: [naam02] (voorzitter), [naam04] en [naam01] (penningmeester/secretaris). Tussen partijen staat ook vast dat als gevolg van de verslechterende gezondheidstoestand van [naam02] op 21 december 2011 een bestuursvergadering is gehouden waar is besloten dat: (i) [naam02] in functie blijft zolang haar gezondheid dit toelaat en [naam01] haar dan zal opvolgen en als voorzitter zal worden benoemd, (ii) [naam04] aftreedt “m.i.v. heden” en (iii) het bestuur zal worden aangevuld met [naam03] (“Algemeen”) en [gedaagde01] (“Algemeen”).
5.7.
Partijen verschillen echter van mening over de vraag wanneer: (i) [naam02] is afgetreden en [naam01] tot voorzitter is benoemd, (ii) [naam04] is afgetreden en (iii) [naam03] en [gedaagde01] tot bestuurders zijn benoemd. Volgens [eiseres01] ( [naam01] ) zijn [naam02] en [naam04] al op 31 maart 2012 afgetreden, is hij toen al tot voorzitter benoemd en zijn [naam03] en [gedaagde01] ook op dat moment als “Algemene Bestuursleden” benoemd. Dit volgt volgens hem uit de notulen van de bestuursvergadering van 21 maart 2012.
5.8.
Volgens [gedaagde01] is [naam04] echter al op 21 december 2011 afgetreden en zijn [naam03] en hij ook al vanaf die datum bestuurders van [eiseres01]. Het bestuurderschap van [naam02] is pas geëindigd met haar overlijden op 13 juni 2012 en niet al op 31 maart 2012. Dit alles volgt volgens [gedaagde01] uit de notulen van de bestuursvergadering van 21 december 2011 en de naar aanleiding daarvan door de notaris opgestelde wijzigingsformulieren voor de Kamer van Koophandel die de notaris hem op 10 juli 2012 heeft toegestuurd. Deze formulieren zijn vervolgens door toedoen van [naam01] niet ter verwerking aan de Kamer van Koophandel aangeboden, aldus [gedaagde01] . [gedaagde01] betwist ook de rechtsgeldigheid van de op de bestuursvergadering van 21 maart 2012 genomen besluiten, met name wat betreft de wijziging van de onderlinge taakverdeling, omdat [naam03] en hij hiervoor niet zijn uitgenodigd, terwijl zij al wel deel uitmaakten van het bestuur.
5.9.
Partijen hebben niet gesteld of aangevoerd dat na maart 2012, behoudens de door partijen zelf gestelde en aangevoerde ontslagen in 2018 en 2021, nog andere bestuurswisselingen hebben plaatsgevonden. (Op het in voorwaardelijke reconventie onder b genoemde ontslag van 24 januari 2023 gaat de rechtbank hierna onder 5.20 en 5.21 separaat in).
5.10.
De rechtbank kan op grond van het voorgaande weliswaar niet vaststellen wie vanaf welk moment precies bestuurder was van [eiseres01], maar uit hetgeen partijen hebben gesteld en aangevoerd, staat tussen partijen in rechte wél vast dat voorafgaand aan het aangevoerde ontslagbesluit van [naam01] van 21 juni 2018, [eiseres01] drie bestuurders kende, namelijk: [naam01] , [naam03] en [gedaagde01] .
5.11.
De rechtbank volgt [eiseres01] ( [naam01] ) niet in haar - voor het eerst ter zitting geuite twijfel - of [naam03] en [gedaagde01] destijds in 2012 wel rechtsgeldig zijn benoemd (door de algemene vergadering). Allereerst verhoudt deze twijfel zich niet met haar eigen primaire vordering en stellingen dat tot rechtsgeldig ontslag van [naam03] en [gedaagde01] is overgegaan, maar bovendien heeft [naam01] , namens [eiseres01], ter zitting zelf uitdrukkelijk verklaard dat zijn twee broers tot bestuurders zijn benoemd, maar volgens hem slechts met een beperkte bestuurstaak, namelijk enkel voor de afwikkeling van de erfenis van hun moeder.
5.12.
Wat betreft het verweer van [gedaagde01] dat [naam01] op 21 juni 2018 als bestuurder van [eiseres01] is ontslagen, oordeelt de rechtbank dat dit in rechte niet vaststaat. [naam01] heeft betwist dat hij op enig moment rechtsgeldig is ontslagen. Volgens [gedaagde01] volgt het ontslag uit zijn brief (namens [eiseres01]) aan [naam01] van 21 juni 2021, met daarbij de notulen van de bestuursvergadering van diezelfde datum. Ook voor dit ontslag geldt echter dat hiervoor op basis van de statuten een rechtsgeldig besluit is vereist van de algemene vergadering. Dat een dergelijk besluit is genomen door de algemene vergadering, na daartoe op de juiste wijze bijeen te zijn geroepen, volgt ook in dit geval niet uit de overgelegde notulen van de
bestuursvergadering van 21 juni 2018. Volgens [gedaagde01] heeft het bestuursbesluit van 21 juni 2018 echter óók te gelden als een besluit van de algemene vergadering omdat sprake was van een personele unie tussen het bestuur en de algemene vergadering. Los van het feit dat dit laatste door [naam01] wordt betwist, zouden ook in dat geval de door statuten voorgeschreven procedures moeten zijn gevolgd, waaronder die voor het bijeenroepen van de algemene vergadering. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat dit is gebeurd.
Proceskosten
5.13.
[eiseres01] is de partij die in conventie ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een veroordeling van mr. Ruysendaal in deze kosten op grond van artikel 245 Rv bestaat geen grond. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] als vastgesteld op € 1.510,00 (griffierecht € 314,00 + salaris advocaat 2,0 punt x € 598,00). Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten (en wettelijke rente daarover).
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
De proceskostenveroordeling zal, zoals door [gedaagde01] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in voorwaardelijke reconventie
(a) Afgifte van stukken
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de door [gedaagde01] gestelde voorwaarde voor beoordeling van de reconventionele vordering onder a, tot afgifte van stukken. Het primaire verweer van [gedaagde01] , namelijk dat [naam01] in juni 2018 is ontslagen en mr. Ruysendaal daarom niet namens [eiseres01] een vordering kon instellen, slaagt immers niet (waarmee aan de voorwaarde is voldaan).
5.16.
[eiseres01] heeft geen conclusie van antwoord in reconventie ingediend en heeft ter zitting enkel aangevoerd dan dat zij de vordering in reconventie betwist. Van een gemotiveerde betwisting is geen sprake.
5.17.
Op grond van artikel 843a Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. De voorwaarden ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ moeten in samenhang worden beoordeeld: eiser moet de bescheiden zo concreet mogelijk omschrijven, zodat duidelijk is waarop hij aanspraak maakt en getoetst kan worden of hij een rechtmatig belang bij die bescheiden heeft. Het is niet nodig dat de stukken waarvan afgifte wordt gevorderd stuk voor stuk omschreven worden, maar wel dat deze voldoende concreet in de vordering aangewezen worden (ECLI:NL:HR:2012:BW9244). Ook als aan deze vereisten is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, met andere woorden: dat de rechten van de eiser ook zonder de stukken voldoende zijn gewaarborgd.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde01] als (mede)bestuurder van [eiseres01] zonder meer een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door hem verlangde stukken. Als bestuurder van [eiseres01] heeft hij er immers belang bij om te kunnen controleren hoe het bestuur is gevoerd en ook of zich onregelmatigheden hebben voorgedaan. Als onbetwist staat vast dat de administratie van [eiseres01] zich fysiek bij [eiseres01], meer in het bijzonder bij [naam01] , bevindt en dat hij jarenlang iedere vorm van medewerking weigert om [gedaagde01] inzage in die administratie te verschaffen. De betreffende bescheiden zijn naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende omschreven. [eiseres01] heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
5.19.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom matigen tot € 1.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00, waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.
(b) Vernietiging van ontslagbesluiten
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de door [gedaagde01] gestelde voorwaarde voor de beoordeling van zijn reconventionele vordering onder b, namelijk die tot vernietiging van de besluiten van 30 december 2021 en 24 januari 2023 waarmee hij is ontslagen. De door [gedaagde01] gestelde voorwaarde, namelijk dat de rechtbank “alle door [gedaagde01] in conventie gevoerde verweren verwerpt”, is niet vervuld. Dit onderdeel van de reconventionele vordering wordt daarom afgewezen.
5.21.
De rechtbank merkt evenwel op dat ten aanzien van het ontslagbesluit van 30 december 2021 in dit vonnis is geoordeeld dat dit besluit niet rechtsgeldig is genomen zodat het rechtskracht ontbeert. Wat betreft het ontslagbesluit van 24 januari 2023 merkt de rechtbank op dat (alleen) [gedaagde01] (in voorwaardelijke reconventie) hiernaar verwijst. [naam01] beroept zich niet op dit ontslagbesluit. In de door [gedaagde01] overgelegde brief van [eiseres01] ( [naam01] ) van 24 januari 2023 schrijft [naam01] weliswaar “
bij deze zeg ik dan ook wederom, jouw ontslag als Algemeen Bestuurslid van [eiseres01] per direct aan”, maar uit niets blijkt dat hieraan een rechtsgeldig besluit van de algemene vergadering ten grondslag ligt, zodat het er alle schijn van heeft dat ook dit “besluit” elke rechtskracht ontbeert.
Proceskosten
5.22.
[eiseres01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Gezien de samenhang met de conventie en het beperkte debat in reconventie, stelt de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] tot aan dit vonnis vast op € 598,00 (2 x 1 punt x 1/2 x € 598,00). Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten (en wettelijke rente daarover).
Uitvoerbaar bij voorraad
5.23.
De veroordeling in reconventie zal, zoals door [gedaagde01] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Tot slot in conventie en reconventie
5.24.
De rechtbank geeft partijen nadrukkelijk in overweging om na dit vonnis alsnog het overleg te zoeken met elkaar al dan niet onder begeleiding van een derde.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres01] af,
6.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiseres01] tot afgifte aan [gedaagde01] van de hierna onder 1 tot en met 6 genoemde stukken, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [eiseres01] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00:
(1) een volledige lijst van leden van [eiseres01] (inclusief de namen, adressen en
woonplaatsen van de leden);
(2) kopieën van notulen van bestuursvergaderingen waarin omtrent toelating van de
betreffende leden is beslist;
(3) een kopie van de volledige financiële administratie vanaf 1 januari 2012, waaronder ook de bankafschriften vanaf die datum;
(4) kopieën van alle stukken met betrekking tot de vaststelling van de beloning van [naam01] als bestuurslid van [eiseres01], alsmede een overzicht van de feitelijk aan [naam01] uitgekeerde beloning;
(5) kopieën alle stukken met betrekking tot de door [naam01] bij [eiseres01] in
rekening gebrachte kosten, alsmede een overzicht van de feitelijke aan hem betaalde
vergoedingen;
(6) kopieën van stukken waaruit blijkt dat [naam01] in de functie van voorzitter van [eiseres01] is benoemd;
6.4.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00,
6.5.
wijs af het meer of anders gevorderde,
in conventie en reconventie
6.6.
verklaart de veroordelingen onder 6.2, 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2023.
[3455/1981]