ECLI:NL:RBROT:2024:6870

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/8374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar rijgeschiktheid en gevolgen van niet-naleving van de termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid van de eiser. De aanleiding voor het onderzoek was een melding van de politie, waarin werd aangegeven dat de eiser in beschonken toestand een zelfmoordmelding had gedaan en zich op de vluchtstrook van de A16 bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR het primaire besluit om een onderzoek op te leggen niet binnen de wettelijke termijn van vier weken heeft genomen, maar oordeelt dat deze termijn niet fatale gevolgen heeft voor de bevoegdheid van het CBR om het onderzoek op te leggen. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanwijzingen waren voor het vermoeden van ongeschiktheid van de eiser om te rijden, en dat het CBR terecht heeft gehandeld door het onderzoek op te leggen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het CBR in stand blijft. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die maken dat de Regeling buiten toepassing moet worden gelaten, en dat de gevolgen voor de eiser niet onevenredig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR)

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. Bij besluit van 31 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld.
1.2.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 5 juni 2023 heeft de politie eenheid Rotterdam op grond van artikel 130 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 een mededeling rijvaardigheid en geschiktheid gedaan bij het CBR, omdat het vermoeden bestaat dat eiser niet beschikt over de rijgeschiktheid die is vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. In de mededeling heeft de politie opgenomen dat eiser in beschonken toestand de politie heeft gebeld met de mededeling dat hij het leven niet meer zag zitten en dat hij, als de politie niet direct kwam, zijn auto dwars op de A16 zou zetten. Vervolgens is eiser door de politie op de vluchtstrook van de A16 aangetroffen in beschonken toestand. Eiser verklaarde een zelfmoordmiddel te hebben ingenomen en nog maar drie minuten te leven had. Nadat eiser was nagekeken door ambulancepersoneel bleek hiervan geen sprake. Gezien de psychische toestand van eiser vormt hij volgens de politie een gevaar voor zichzelf en voor andere weggebruikers.
2.2.
Naar aanleiding van de mededeling van de politie heeft het CBR het primaire besluit genomen, dat met het besteden besluit is gehandhaafd. Het CBR heeft de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst en aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd. De schorsing is erop gebaseerd dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat eiser geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert of dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft (artikelen 5 en 6, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling)). Het opleggen van het onderzoek is erop gebaseerd dat het CBR twijfelt aan de geestelijke geschiktheid van eiser om te rijden wegens ernstig gestoord inzicht of gedrag dan wel abnormale opwindingstoestanden (artikel 23, derde lid, van de Regeling in verbinding met bijlage 1, onder B, onderdelen I en II).
Het rijbewijs van eiser is inmiddels ongeldig verklaard, wegens het niet voldoen van de opleggingskosten.

Standpunt eiser

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat de beslissing niet binnen de termijn van vier weken na de melding van de politie heeft plaatsgevonden. Verder voert hij aan dat niet is gebleken op welke (deskundige) wijze is vastgesteld dat sprake zou kunnen zijn van twijfel aan de geestelijke geschiktheid wegens ernstig gestoord inzicht of gedrag of abnormale opwindingstoestanden. Hij stelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om van een vermoeden uit te gaan. Eiser stelt verder dat causaal verband ontbreekt tussen zijn geestestoestand en het gevaar voor de verkeersveiligheid. Ten onrechte zijn de gebeurtenissen na de aanhouding en op het politiebureau betrokken op de verkeersveiligheid. Ook voert eiser aan dat er in dit individuele geval dringende redenen zijn op grond waarvan de Regeling buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen voor hem onevenredig zijn. De politierechter heeft de individuele, privéomstandigheden waaronder een dreigend isolement en het verstoken blijven van medische behandeling laten prevaleren en is overgegaan tot teruggave van het rijbewijs. Er is in de strafzaak geen nadere maatregel opgelegd en ook het OM achtte de recidivekans zeer gering. Tot slot ontkent eiser het voertuig te hebben bestuurd. Hij stelt dat zijn buurman hem naar de vluchtstrook heeft gereden. Ook daarom had het CBR geen onderzoek naar de rijgeschiktheid mogen opleggen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst en aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het CBR terecht de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst en aan eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het CBR de maatregel opleggen?
7.1.
Artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994 schrijft voor dat het besluit waarbij een onderzoek naar de rijgeschiktheid wordt opgelegd zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, wordt genomen.
7.2.
Vaststaat dat het CBR het primaire besluit niet binnen vier weken na ontvangst van de mededeling van de politie heeft genomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) brengt een overschrijding van deze termijn niet met zich dat het CBR niet meer bevoegd is een besluit tot oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid te nemen. [1] Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de beslistermijn is opgenomen met het oog op de wens te komen tot een in het belang van de verkeersveiligheid slagvaardiger optreden tegen verkeersgevaarlijke overtredingen in het algemeen en een verscherpte aanpak van alcoholovertredingen in het bijzonder. De termijn is dus niet in het belang van eiser gesteld. Met andere woorden, zoals het CBR terecht heeft gesteld, is er geen sprake van een fatale termijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht het CBR ervan uitgaan dat eiser de auto heeft bestuurd?
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR voldoende heeft gemotiveerd dat eiser als bestuurder van de auto kan worden aangemerkt. Het CBR mocht daarbij afgaan op het relaas van de politie, waarin onder meer staat dat alleen eiser bij de auto op de vluchtstrook van de A16 is aangetroffen, dat hij heeft verklaard naar de A16 te zijn gereden, maar dat hij die verklaring later introk en dat Rijkswaterstaat geen andere personen op de camerabeelden heeft gezien. Verder heeft het CBR daarbij kunnen betrekken dat eiser door de politierechter is veroordeeld voor rijden onder invloed. Hieraan kan zoals het CBR terecht heeft gesteld niet afdoen dat eiser heeft verklaard dat zijn buurman hem naar de A16 heeft gebracht. Dit heeft eiser op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
8.2.
Daarnaast heeft het CBR zich (ten overvloede) terecht op het standpunt gesteld dat het voor de bevoegdheid om een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen niet noodzakelijk is dat daadwerkelijk een motorrijtuig is bestuurd. De houder van een geldig rijbewijs dient te allen tijde te beschikken over de vereiste geschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig, of hij nu daadwerkelijk aan het verkeer deelneemt of niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Was er voldoende aanleiding om een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen.
9.1.
De rechtbank overweegt dat er voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid hoeft te bestaan. Het opgelegde onderzoek dient er juist toe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Een onderzoek kan onder meer worden opgelegd in het geval van ernstig gestoord inzicht of gedrag.
9.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW ten grondslag kunnen worden gelegd.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR voldoende onderbouwd waarop het vermoeden van ongeschiktheid gebaseerd is en heeft het CBR zich terecht op het standpunt gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden in artikel 23, derde lid sub B WVW1994 en de bijlage I, onder B onderdeel I en II van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Uit het proces-verbaal van de politie volgt dat eiser midden in de nacht de politie heeft gebeld met de mededeling dat hij het leven niet meer zag zitten en dat hij, als de politie niet direct kwam, zijn auto dwars op de A16 zou zetten. De verbalisant heeft 20 minuten telefonisch met eiser gesproken en meegedeeld dat de politie niet voor een gesprek langs zou komen. Vervolgens is eiser in beschonken toestand op de vluchtstrook van de A16 aangetroffen. Eiser verklaarde een zelfmoordmiddel te hebben ingenomen en dat hij nog maar drie minuten te leven had. Volgens het proces-verbaal belt eiser vaak naar de politie als hij onder invloed van alcohol is en zegt hij dan regelmatig dat hij het leven niet meer ziet zitten. De politie heeft vervolgens een mededeling gedaan aan het CBR. Het CBR mocht uitgaan van de juistheid van de bevindingen en heeft zich naar het oordeel terecht op het standpunt gesteld dat er een vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijgeschiktheid die is vereist voor het besturen van een motorrijtuig. Anders dan eiser betoogt is het voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid niet noodzakelijk dat er causaal verband wordt vastgesteld tussen de geestestoestand en daadwerkelijk (ontstaan) gevaar voor de verkeersveiligheid. [3]
Had het CBR op grond van bijzondere omstandigheden moeten afzien van de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid?
10. De rechtbank volgt het standpunt van het CBR dat het op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder c, en artikel 6 van de Regeling, gehouden was tot het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Volgens vaste rechtspraak laten de toepasselijke bepalingen uit de WVW1994 en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [4] Het CBR heeft zich naar het oordeel terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zo’n zeer uitzonderlijk geval. In dit verband heeft het CBR geen betekenis toe hoeven kennen aan het feit dat eiser zijn rijbewijs in het kader van de klaagschriftprocedure van de strafrechter heeft teruggekregen. Het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid is een bestuursrechtelijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid, die losstaat van de strafrechtelijke procedure. De strafrechtelijke beoordeling zag ook alleen op het rijden onder invloed, terwijl het in deze bestuursrechtelijke procedure gaat om de rijgeschiktheid in het licht van de psychische problematiek van eiser. Ook de door eiser gestelde specifieke achtergrond van de gebeurtenissen, zijn psychische problemen, PTSS en isolement door het niet mogen rijden, heeft het CBR terecht niet als zeer uitzonderlijke omstandigheden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het CBR tot oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Zwager, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011(geldend van 01-04-2023 t/m heden)
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
[…]
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
[…]
Artikel 6
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23
[…]
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II;
c. indien betrokkene op grond van artikel 21, onderdelen a, b, c, f, g of h niet in aanmerking komt voor een lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer; of
d. indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.
[…]

Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

In bijlage 1, onder B, onderdeel II, "Geestelijke geschiktheid", zijn genoemd als feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
[…]
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
[…]
f. abnormale opwindingstoestanden;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1134.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NLRVS:2023:1519.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3587.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924.