6.2.Het volgen van de regels ten aanzien van de schuld aan de ABN AMRO bank is in het geval van eiseres onredelijk en onbillijk. Eiseres heeft destijds -op 7 juli 2010- het krediet noodgedwongen afgesloten vanwege de hoge schulden die zij had als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij was alleenstaande moeder en had geen geld meer voor eten en kleding voor haar kinderen. Ze had toen nog een goede baan als analist bij Erasmus MC en de hoogte van het krediet was op haar inkomen afgestemd. Later is eiseres echter arbeidsongeschikt geraakt en is haar inkomen gedaald. Het beleid werkt volgens eiseres willekeur in de hand en is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, want ouders die veel moeite hebben gedaan om de maandelijkse aflossingen te blijven doen, worden benadeeld: hun schuld is niet opeisbaar geworden. Eiseres stelt tot slot dat er in haar geval reden is voor toepassing van de hardheidsclausule. De hoogte van het krediet werd berekend aan de hand van haar toenmalige inkomensgegevens. Door haar blijvende arbeidsongeschiktheid is sprake van een niet verbeterbare financiële situatie en is het vrijwel onmogelijk om van dit krediet af te komen.
7. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de weigering van het betalen van schulden van eiseres bij VGZ en de ABN AMRO bank terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijk wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Ten tijde van de primaire besluiten gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per
2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het primaire besluit II de schuld van eiseres aan VGZ inzake NV Zorgverzekeraars UMC van € 2.988,38 conform de saldo-opgave (met referentienummer [referentienummer 2] ) heeft vergoed. Ten aanzien van de verzochte vergoedingen van VGZ inzake UMC van € 1.986,47 met ref.nr. [referentienummer 1] heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat deurwaarder Flanderijn op 10 mei 2022 heeft bevestigd dat de dossiers met referentienummer [referentienummer 3] en [referentienummer 4] door de opdrachtgever zijn gesloten. Dit komt overeen met de door eiseres overgelegde antwoordmail van VGZ van 10 januari 2024, waarin is bevestigd dat de dossiernummers [dossiernummer 1] en [dossiernummer 2] van eiseres (met klantnummer [klantnummer] ) door de SBN zijn voldaan, alle achterstanden zijn voldaan en er geen sprake meer is van een schuld bij VGZ. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is.
10. De schuld bij ABN AMRO bank, een krediet ter hoogte van € 2.500,-, is door de bank en eiseres aangegaan op 7 juli 2010 voor onbepaalde tijd. Vast is komen te staan dat bij dit krediet vóór 1 juni 2021 geen achterstand is ontstaan en de hoofdsom ook niet vóór die datum is opgeëist, waardoor op grond van artikel 4.1, lid 2 sub b, Wht, deze in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het vereiste omtrent het ontstaan van de opeisbaarheid op zichzelf in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, doordat een verschil ontstaat tussen ouders die niet aan betalingsverplichtingen hebben voldaan (waardoor er sprake is van opeisbaarheid van de schuld) en ouders die zich ten volle hebben ingezet om aan de betalingsverplichting te voldoen (waardoor de schuld niet opeisbaar is geworden). De Wht is een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank dit vereiste, zoals vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent (de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4628) nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. 12. Uit de rechtspraak volgt ook dat er desalniettemin aanleiding kan zijn om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden zich hier niet voordoen. Uit de Memorie van Toelichting bij de Whtvolgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden is bedoeld om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen.
13. Eiseres heeft subsidiair een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Op grond van de hardheidsclausule kan de minister afwijken van artikel 4.1 van de Wht voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is sprake als bijzondere omstandigheden tot een schrijnende situatie leiden. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 4.1 van de Whtbeschermt deze bepaling het belang van gedupeerde ouders bij een kans op een nieuwe start, waarbij de ontvangen compensatie zoveel mogelijk moet worden ontzien.
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat er in het geval van eiseres aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen. Daartoe is van belang dat de ABN AMRO bank, na in 2022 enkele betalingsherinneringen te hebben gestuurd, bij brief van 21 juli 2023 is overgegaan tot opeising van het gehele uitstaande bedrag. Eiseres is het betreffende krediet in 2010 aangegaan op een moment dat zij nog een goede baan had als analist bij het Erasmus MC. Vast staat dat eiseres inmiddels blijvend arbeidsongeschikt is geworden en leeft van een Wet WIA-uitkering waarvan het niveau ruim € 200,- per maand lager ligt dan haar vroegere salaris. Hierdoor is een maandelijkse aflossing van € 50,- voor haar niet op te brengen zonder andere achterstanden te laten ontstaan of een beroep op haar kinderen te doen om financieel bij te springen. Eiseres heeft duidelijk gemaakt dat in haar omstandigheden de schuld aan ABN AMRO bank problematisch is en haar kans op een nieuwe start in gevaar brengt.
15. De rechtbank verliest hierbij niet uit het oog dat eiseres in 2021 de Catshuisregeling heeft ontvangen. Evident is dat het de beste oplossing was geweest om het krediet aan de bank met dit bedrag direct af te lossen, omdat eiseres een hoge rentevergoeding betaalt en niet toekomt aan het aflossen van de hoofdsom. Dit maakt echter niet dat er geen aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat een substantieel gedeelte van de Catshuisregeling zou overblijven voor de gedupeerde ouder om een daadwerkelijke nieuwe start te maken. Door eiseres is aangetoond dat zij een aanzienlijk deel van de Catshuisregeling aan de aflossing van andere schulden heeft besteed. Eiseres heeft met de brief van 23 april 2024 met stukken toegelicht dat zij eerder van derden en familieleden geleende bedragen met de Catshuisregeling heeft afgelost en met de regeling een bedrag ter finale kwijting heeft betaald op de huwelijkse schuld van € 54.904,87, waarop eiseres sinds 2005 maandelijks € 731,- afloste.
De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk het gegeven dat eiseres haar werkzaamheden in loondienst niet meer kan verrichten, een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt en het niet in de rede ligt dat het eiseres in de (nabije) toekomst zal lukken arbeid te verrichten en hiermee inkomsten te verdienen die hoger zullen zijn dan haar uitkering. Dit alles bij elkaar maakt dat het vasthouden aan de wettelijke bepalingen in het geval van eiseres ten aanzien van de schuld aan ABN AMRO bank leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het overnemen van deze schuld bewerkstelligt in het geval van eiseres dat zij na de herstelbetaling zoveel mogelijk écht een nieuwe start kan maken, zoals door de Wht werd beoogd.