ECLI:NL:RBROT:2024:6825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROT 22/6004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen met toepassing van de hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Minister van Financiën om private schulden over te nemen, beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had een schuld bij ABN AMRO van € 2.233,00 en een schuld bij VGZ inzake UMC van € 2.988,38. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de Minister om deze schulden over te nemen niet terecht was, gezien de bijzondere omstandigheden van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Minister, die op 1 augustus en 8 augustus 2022 waren genomen, en het bestreden besluit van 15 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 behandeld en het onderzoek heropend op 10 april 2024. Eiseres heeft aangetoond dat haar financiële situatie problematisch is door haar blijvende arbeidsongeschiktheid en dat de maandelijkse aflossing van € 50,- niet haalbaar is. De rechtbank concludeert dat de toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is, waardoor de Minister de schuld aan ABN AMRO moet overnemen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de Minister de schuld van eiseres aan ABN AMRO overneemt, en vergoedt het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: [persoon A] en mr. M. Balby).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om private schulden over te nemen.
Met het primaire besluit I van 1 augustus 2022 heeft Sociale Banken Nederland (SBN) geweigerd de schuld bij ABN AMRO van € 2.233,00 van eiseres over te nemen. Met het primaire besluit II van 8 augustus 2022 is de schuld van VGZ inzake UMC van € 2.988,38 overgenomen en is geweigerd negen andere schulden van eiseres over te nemen.
Met het bestreden besluit van 15 november 2022 op de bezwaren van eiseres is verweerder bij die besluiten gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 10 april 2024 heropend. Zij heeft daarbij enkele vragen aan eiseres gesteld. Eiseres heeft bij brief van 23 april 2024 met bijlagen de vragen van de rechtbank beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 27 mei 2024 gereageerd.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 11 juni 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
1. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders ten onrechte stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van verweerder in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
2. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen. De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden (het Besluit), dat gold vanaf
29 oktober 2021. Op 2 november 2022 is deze regeling opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Aanleiding van deze procedure
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) schuldenlijsten verstrekt. Bij de primaire besluiten is geweigerd een aantal van deze schulden over te nemen.
4. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt voor zover verweerder geweigerd heeft haar schulden aan ABN AMRO bank en VGZ (inzake UMC) over te nemen. De weigering van de overige schuldovernames zijn in beroep niet betwist.
Bestreden besluit
5.1.
De schuld van eiseres aan VGZ inzake UMC met referentienummer [referentienummer 1] van € 1.986,47 wordt niet betaald, omdat de schuld meerdere keren voorkwam op de schuldenlijst. VGZ heeft inzake NV Zorgverzekeraars UMC een saldo-opgave gedaan. Daaruit is gebleken dat er nog maar één schuld inzake UMC bestaat. Dat is de schuld met referentienummer [referentienummer 2] die een bedrag van € 2.988,38 beloopt. Deze schuld is met het primaire besluit II van 8 augustus 2022 vergoed.
5.2.
De schulden van eiseres aan ABN AMRO bank van € 2.233,- met referentie [rekeningnummer] (geweigerd met primair besluit I) en van € 2.244,- met referentie 67782285 en van € 2.323,42 met referentie [rekeningnummer] (geweigerd met primair besluit II) betreffen één en dezelfde privérekening met kredietfaciliteit van
€ 2.500,-. Het betreft hier de hoofdsom van een krediet. Deze schuld kan niet worden overgenomen omdat de hoofdsom niet voor 1 juni 2021 volledig opeisbaar is geworden. Bij het krediet van eiseres bij ABN AMRO bank is dit niet gebeurd, waardoor deze schuld niet kan worden overgenomen.
5.3.
Verweerder volgt eiseres niet in haar standpunt dat in dit geval op grond van de hardheidsclausule afgeweken zou moeten worden van de wet. Verweerder is gehouden overeenkomstig de in het Besluit vastgestelde regels te handelen. Bijzondere omstandigheden die maken dat het gerechtvaardigd is van deze regels af te wijken, doen zich niet voor. Niet is gebleken dat de betaalverplichting aan de ABN AMRO bank problematisch is voor eiseres. Hoewel eiseres betalingsherinneringen van 15 juni 2022 en
9 juli 2022 heeft overgelegd, is verder niet concreet aangetoond waarom de maandelijkse betalingsverplichting van ruim € 50,- zodanig drukt op de financiën van eiseres, waardoor zij niet aan haar huidige betalingsverplichting heeft kunnen voldoen.
Standpunt van eiseres
6.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit nog altijd niet duidelijk maakt of er één of meer schulden aan VGZ zijn inzake UMC. Eiseres vreest dat zij op enig moment weer zal worden geconfronteerd met een openstaande schuld bij VGZ inzake UMC van € 1.986,49. De kosten zullen dan ook opgelopen zijn.
6.2.
Het volgen van de regels ten aanzien van de schuld aan de ABN AMRO bank is in het geval van eiseres onredelijk en onbillijk. Eiseres heeft destijds -op 7 juli 2010- het krediet noodgedwongen afgesloten vanwege de hoge schulden die zij had als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij was alleenstaande moeder en had geen geld meer voor eten en kleding voor haar kinderen. Ze had toen nog een goede baan als analist bij Erasmus MC en de hoogte van het krediet was op haar inkomen afgestemd. Later is eiseres echter arbeidsongeschikt geraakt en is haar inkomen gedaald. Het beleid werkt volgens eiseres willekeur in de hand en is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, want ouders die veel moeite hebben gedaan om de maandelijkse aflossingen te blijven doen, worden benadeeld: hun schuld is niet opeisbaar geworden. Eiseres stelt tot slot dat er in haar geval reden is voor toepassing van de hardheidsclausule. De hoogte van het krediet werd berekend aan de hand van haar toenmalige inkomensgegevens. Door haar blijvende arbeidsongeschiktheid is sprake van een niet verbeterbare financiële situatie en is het vrijwel onmogelijk om van dit krediet af te komen.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de weigering van het betalen van schulden van eiseres bij VGZ en de ABN AMRO bank terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijk wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Ten tijde van de primaire besluiten gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per
2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het primaire besluit II de schuld van eiseres aan VGZ inzake NV Zorgverzekeraars UMC van € 2.988,38 conform de saldo-opgave (met referentienummer [referentienummer 2] ) heeft vergoed. Ten aanzien van de verzochte vergoedingen van VGZ inzake UMC van € 1.986,47 met ref.nr. [referentienummer 1] heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat deurwaarder Flanderijn op 10 mei 2022 heeft bevestigd dat de dossiers met referentienummer [referentienummer 3] en [referentienummer 4] door de opdrachtgever zijn gesloten. Dit komt overeen met de door eiseres overgelegde antwoordmail van VGZ van 10 januari 2024, waarin is bevestigd dat de dossiernummers [dossiernummer 1] en [dossiernummer 2] van eiseres (met klantnummer [klantnummer] ) door de SBN zijn voldaan, alle achterstanden zijn voldaan en er geen sprake meer is van een schuld bij VGZ. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is.
10. De schuld bij ABN AMRO bank, een krediet ter hoogte van € 2.500,-, is door de bank en eiseres aangegaan op 7 juli 2010 voor onbepaalde tijd. Vast is komen te staan dat bij dit krediet vóór 1 juni 2021 geen achterstand is ontstaan en de hoofdsom ook niet vóór die datum is opgeëist, waardoor op grond van artikel 4.1, lid 2 sub b, Wht, deze in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het vereiste omtrent het ontstaan van de opeisbaarheid op zichzelf in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, doordat een verschil ontstaat tussen ouders die niet aan betalingsverplichtingen hebben voldaan (waardoor er sprake is van opeisbaarheid van de schuld) en ouders die zich ten volle hebben ingezet om aan de betalingsverplichting te voldoen (waardoor de schuld niet opeisbaar is geworden). De Wht is een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank dit vereiste, zoals vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen en in de rechtspraak is recent (de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4628) nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
12. Uit de rechtspraak volgt ook dat er desalniettemin aanleiding kan zijn om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden zich hier niet voordoen. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht [1] volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden is bedoeld om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen.
13. Eiseres heeft subsidiair een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Op grond van de hardheidsclausule kan de minister afwijken van artikel 4.1 van de Wht voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is sprake als bijzondere omstandigheden tot een schrijnende situatie leiden. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 4.1 van de Wht [2] beschermt deze bepaling het belang van gedupeerde ouders bij een kans op een nieuwe start, waarbij de ontvangen compensatie zoveel mogelijk moet worden ontzien.
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat er in het geval van eiseres aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen. Daartoe is van belang dat de ABN AMRO bank, na in 2022 enkele betalingsherinneringen te hebben gestuurd, bij brief van 21 juli 2023 is overgegaan tot opeising van het gehele uitstaande bedrag. Eiseres is het betreffende krediet in 2010 aangegaan op een moment dat zij nog een goede baan had als analist bij het Erasmus MC. Vast staat dat eiseres inmiddels blijvend arbeidsongeschikt is geworden en leeft van een Wet WIA-uitkering waarvan het niveau ruim € 200,- per maand lager ligt dan haar vroegere salaris. Hierdoor is een maandelijkse aflossing van € 50,- voor haar niet op te brengen zonder andere achterstanden te laten ontstaan of een beroep op haar kinderen te doen om financieel bij te springen. Eiseres heeft duidelijk gemaakt dat in haar omstandigheden de schuld aan ABN AMRO bank problematisch is en haar kans op een nieuwe start in gevaar brengt.
15. De rechtbank verliest hierbij niet uit het oog dat eiseres in 2021 de Catshuisregeling heeft ontvangen. Evident is dat het de beste oplossing was geweest om het krediet aan de bank met dit bedrag direct af te lossen, omdat eiseres een hoge rentevergoeding betaalt en niet toekomt aan het aflossen van de hoofdsom. Dit maakt echter niet dat er geen aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat een substantieel gedeelte van de Catshuisregeling zou overblijven voor de gedupeerde ouder om een daadwerkelijke nieuwe start te maken. Door eiseres is aangetoond dat zij een aanzienlijk deel van de Catshuisregeling aan de aflossing van andere schulden heeft besteed. Eiseres heeft met de brief van 23 april 2024 met stukken toegelicht dat zij eerder van derden en familieleden geleende bedragen met de Catshuisregeling heeft afgelost en met de regeling een bedrag ter finale kwijting heeft betaald op de huwelijkse schuld van € 54.904,87, waarop eiseres sinds 2005 maandelijks € 731,- afloste.
De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk het gegeven dat eiseres haar werkzaamheden in loondienst niet meer kan verrichten, een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt en het niet in de rede ligt dat het eiseres in de (nabije) toekomst zal lukken arbeid te verrichten en hiermee inkomsten te verdienen die hoger zullen zijn dan haar uitkering. Dit alles bij elkaar maakt dat het vasthouden aan de wettelijke bepalingen in het geval van eiseres ten aanzien van de schuld aan ABN AMRO bank leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het overnemen van deze schuld bewerkstelligt in het geval van eiseres dat zij na de herstelbetaling zoveel mogelijk écht een nieuwe start kan maken, zoals door de Wht werd beoogd [3] .

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep wordt gegrond verklaard en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van de beslissing om de schuld aan de ABN AMRO bank van € 2.323,42 (met referentie [rekeningnummer] ) niet over te nemen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat verweerder deze schuld van eiseres aan de ABN AMRO bank overneemt.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.192,13 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de reactie op de vragen na de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1, vermeerderd met de reiskosten van € 4,63).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van hetgeen daarin is beslist over de schuld van eiseres aan ABN AMRO bank van € 2.323,42 met referentie [rekeningnummer] ;
  • bepaalt dat verweerder de schuld van eiseres aan ABN AMRO bank van € 2.323,42 met referentie [rekeningnummer] overneemt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.192,13
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Wettelijk kader
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) neemt verweerder een schuld over als deze:
a. is ontstaan na 31 december 2005;
b. vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden; en
c. niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Op grond van artikel 4.1, derde lid van de Wht worden geldschulden en kosten overgenomen, die zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
c. een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
d. de bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
e. een geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
f. bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
In artikel 9.1, van de Wht met de titel ‘hardheidsclausules’ is bepaald:
1. De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 43 e.v.
2.Tweede Kamer, 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 46.
3.Tweede Kamer, 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 66.