In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2024, gaat het om een huurovereenkomst tussen Stichting Urbanic Netherlands II en huurders. De huurders huren een woning aan [adres 1] voor een maandelijkse huurprijs van € 1.586,69. Op 1 april 2023 is de huurovereenkomst gesloten, en op 23 mei 2023 is de Huurcommissie verzocht om de aanvangshuurprijs te toetsen. De voorzitter van de Huurcommissie heeft op 25 juli 2023 uitspraak gedaan, maar Urbanic is het niet eens met deze uitspraak en heeft de procedure bij de kantonrechter gestart. Huurders hebben als verweer aangevoerd dat Urbanic niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de eis niet binnen de termijn van artikel 7:262 lid 1 BW is ingesteld.
De kantonrechter oordeelt dat Urbanic ontvankelijk is in haar eis. De termijnoverschrijding van Urbanic wordt als verschoonbaar beschouwd, omdat er sprake is van een fout van de Huurcommissie. De Huurcommissie heeft niet vastgesteld of [naam bedrijf] als gemachtigde van Urbanic mocht worden aangemerkt, wat heeft geleid tot een gebrek aan kennisgeving aan Urbanic over de uitspraak van de Huurcommissie. De kantonrechter benadrukt dat de Huurcommissie ten onrechte de post naar het verkeerde adres heeft gestuurd, waardoor Urbanic niet op de hoogte was van de uitspraak.
De kantonrechter stelt verder dat de strikte handhaving van de hersteltermijn van twee weken, zoals genoemd in eerdere jurisprudentie, niet van toepassing is in deze zaak. Urbanic wordt toegelaten om haar eis schriftelijk nader toe te lichten, en de zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter houdt in dat huurders de gelegenheid krijgen om te reageren op de toelichting van Urbanic, en verdere beslissingen worden aangehouden.