ECLI:NL:RBROT:2024:6791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
ROT 24/524
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor warmtekosten en de beoordeling van stookkosten in relatie tot Nibud-prijzengids

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand voor warmtekosten. Eiser, die AOW-pensioen en een Aanvullende inkomensvoorziening ouderen ontvangt, heeft een aanvraag ingediend voor warmtetoeslag, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aanvankelijk werd afgewezen. Na bezwaar heeft het college de aanvraag gegrond verklaard en een bedrag van € 1.207,68 toegekend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de berekening van de warmtetoeslag niet correct was, omdat het college zijn werkelijke stookkosten had vergeleken met de Nibud-prijzengids, wat volgens hem niet juist was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de berekeningswijze van het college niet in strijd was met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, en dat de vergelijking met de Nibudrichtlijnen aanvaardbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij benadeeld is door de gekozen berekeningswijze. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.750,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/524

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 20 juli 2023 heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van warmtetoeslag afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 december 2023 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan eiser een bedrag van € 1.207,68 aan warmtetoeslag toegekend.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 10 mei 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld door [persoon A] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt AOW-pensioen en een Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), die zijn inkomen aanvult tot het sociaal minimum. Hij heeft dus inkomsten op bijstandsniveau. Eiser heeft COPD Gold4 en andere chronische aandoeningen, waardoor hij het erg snel koud heeft. Hij heeft daardoor hogere stookkosten dan gemiddeld. Volgens een advies van de GGD uit 2019 is er een medische noodzaak om kosten te maken voor een hogere woningtemperatuur dan gebruikelijk en is er geen verbetering meer mogelijk in eisers situatie.
2.1.
Eiser heeft op 1 juni 2023 warmtetoeslag aangevraagd. Hij heeft hierbij een eindafrekening over 2022 overgelegd van zowel de verhuurder (MaasWonen) als het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarlijkse energierekening (Techem). Uit de eindafrekening van Techem blijkt dat eiser over heel 2022 een bedrag moet betalen van € 2.840,54. Dit bedrag is onderverdeeld in verwarming (€ 2.479,63), overige kosten (€ 50,30), vaste kosten (€ 145,38) en warm water (€ 165,23).
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en eiser alsnog een bedrag van € 1.207,68 aan warmtetoeslag toegekend. Het college heeft hierbij betrokken dat het op basis van de eindafrekeningen over 2022 niet mogelijk is om de kosten voor eisers woning te berekenen, omdat een gedeelte van de kosten alleen geldt voor eisers woning, maar een ander gedeelte geldt voor het hele flatgebouw waarin eiser woont. Daarom is besloten om de verwarmingskosten over 2022 (€ 206,64 per maand) op grond van artikel 5.2, derde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels) te vergelijken met de vastgestelde Nibudrichtlijnen per 1 januari 2022 (€ 106,- voor een flatwoning). Op grond van deze vergelijking heeft het college geconcludeerd dat eiser in 2022 € 100,64 per maand aan meerkosten voor verwarming heeft gehad, wat leidt tot een totaalbedrag van (12 x € 100,64 =) € 1.207,68.

Standpunt eiser

3. Eiser richt zich in beroep tegen de hoogte van de warmtetoeslag zoals door het college vastgesteld in het bestreden besluit. Hij stelt allereerst dat moet worden uitgegaan van het volledige bedrag van de door hem in 2022 daadwerkelijk gemaakte energiekosten en niet enkel van de verwarmingskosten. Ten tweede betoogt eiser dat het college voor de berekening van de meerkosten voor verwarming ten onrechte het werkelijke gebruik van eiser heeft vergeleken met het gemiddelde verbruik per jaar conform de Nibudrichtlijnen. Volgens eiser is die berekeningswijze niet in overeenstemming met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 6 juni 2023 [1] . Ten slotte vergelijkt het college volgens eiser ten onrechte zijn verbruik met de gemiddelde kosten voor het verbruik aan gas aangezien eisers woning is aangesloten op de stadsverwarming en dus geen gas verbruikt.

Nader standpunt college

4. Het college heeft in het verweerschrift vermeld dat uit navraag bij Techem is gebleken dat de verbruikskosten zoals opgenomen in de eindafrekening alleen zien op het verbruik van eiser en dus niet op de overige bewoners van het flatgebouw. Anders dan in het bestreden besluit verwijst het college in het verweerschrift ter nadere motivering van het toegekende bedrag in het bestreden besluit naar een door het Nibud opgestelde minimum-voorbeeldbegroting per 1 juli 2022 (minimum-voorbeeldbegroting). Hierin is voor een alleenstaande met een bijstandsuitkering voor de energiekosten een bedrag van € 145,- per maand opgenomen. Dit ligt hoger dan het bedrag van € 106,- per maand dat het college in het bestreden besluit met verwijzing naar de Nibudrichtlijnen tot uitgangspunt heeft opgenomen. Omdat de minimum-voorbeeldbegroting geen splitsing maakt tussen gas- en electriciteitskosten heeft het college in het verweerschrift ook verwezen naar de minima-effectrapportage gemeente Rotterdam 2022 van 17 mei 2022 (minima-effectrapportage 2022). Hieruit volgt dat een alleenstaande maandelijks een bedrag van € 124,67 kwijt is aan kosten voor gas. Dit bedrag ligt dus ook hoger dan het gemiddelde bedrag waar het college van uit is gegaan. Volgens het college is er daarom geen aanleiding om eiser een hogere warmtoeslag toe te kennen dan met het bestreden besluit is gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de in het bestreden besluit aan eiser toegekende warmtetoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8. In het verweerschrift heeft het college de berekeningswijze aangepast om te voldoen aan de uitgangspunten die zijn opgenomen in de uitspraak van de Raad van 6 juni 2023. Volgens die uitspraak is voor het bestaan van meerkosten bepalend of de verwarmingskosten hoger zijn dan de verwarmingskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon.
8.1.
Het college heeft in het verweerschrift een andere berekeningswijze gehanteerd dan in het bestreden besluit. Om die reden bevat dat besluit een motiveringsgebrek en is het beroep alleen al hierom gegrond. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gelet op de nieuwe motivering in het verweerschrift, in stand moeten worden gelaten.
8.2.
Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat voor de bepaling van de meerkosten van eiser aansluiting wordt gezocht bij de door hem overgelegde minima-effectrapportage 2022, opgesteld door het Nibud. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een aanvaardbaar uitgangspunt, omdat daaruit de gemiddelde gaskosten voor een persoon met een minimuminkomen zijn af te leiden. Voor zover eiser vanwege zijn medische situatie meer verwarmingskosten heeft dan de gemiddelde gaskosten die uit de minima-effectrapportage 2022 kunnen worden afgeleid, heeft hij recht op warmtetoeslag. Bijlage 2 bij de minima-effectrapportage 2022 vermeldt voor een alleenstaande met een minimuminkomen een bedrag van € 58,- per maand aan kosten voor gas. Bij dit bedrag staat een dubbele asterisk die verwijst naar lokale tegemoetkomingen en/of meerkosten. Het college heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting toegelicht dat hiermee wordt verwezen naar de energietoeslag in 2022 van € 800 en daarmee € 66,67 per maand. De rechtbank acht het in navolging van het college niet onredelijk om ervan uit te gaan dat deze energietoeslag daadwerkelijk is besteed aan de verwarmingskosten en daarmee dient als compensatie van daadwerkelijk gemaakte kosten voor verwarming. Om die reden kan dit bedrag van € 66,67 worden bijgeteld bij het in Bijlage 2 van de minima-effectrapportage 2022 vermelde bedrag aan kosten van gas van € 58,- per maand. Dit betekent dat een alleenstaande met een minimuminkomen volgens de minima-effectrapportage 2022 maandelijks een bedrag van € 124,67 kwijt is aan kosten voor gas. Dit totaalbedrag ligt hoger dan het bedrag van € 106,- dat het college in het bestreden besluit heeft gebruikt voor de vergelijking met het werkelijke gebruik van eiser. Ook uit de andere rapportage die het college heeft aangehaald in het verweerschrift, de minimum-voorbeeldbegroting, blijkt niet van een lager bedrag aan gemiddelde verwarmingskosten voor een persoon met een minimuminkomen zoals eiser.
8.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat voor de berekening van de warmtetoeslag moet worden uitgegaan van het volledige bedrag van de door eiser daadwerkelijk gemaakte energiekosten. Volgens artikel 5.2, tweede lid, van de Beleidsregels gaat het bij bijzondere bijstand voor extra verwarmingskosten om kosten voor een hogere woningtemperatuur dan wat gebruikelijk is. Voor de meerkosten moet dus alleen worden gekeken naar de verwarmingskosten zoals het college in het verweerschrift heeft gedaan. De overige kosten, vaste kosten en kosten voor warm water in de eindafrekening zijn niet te beschouwen als extra verwarmingskosten.
8.4.
Voor zover eiser stelt dat de vergelijking met de gemiddelde gaskosten in zijn nadeel uitvalt omdat zijn woning wordt verwarmd door middel van stadsverwarming overweegt de rechtbank dat eiser met die enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de gemaakte vergelijking is benadeeld.
8.5.
Gelet op het bovenstaande is er voor de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de gemiddelde verwarmingskosten voor een persoon met een minimuminkomen zoals eiser lager waren dan het college in het bestreden besluit heeft aangenomen. Daarmee is er ook geen aanleiding om een groter verschil aan te nemen tussen het werkelijk verbruik van eiser en de gemiddelde verwarmingskosten. Dit leidt dan ook niet tot een hoger bedrag aan warmtetoeslag.
9. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven echter in stand. Dit betekent dat de hoogte van de door het college voor 2022 aan eiser toegekende warmtetoeslag ongewijzigd blijft.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college wel het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
12. Het hierboven in 8.1. geconstateerde motiveringsgebrek leidt er verder toe dat eiser ook een vergoeding krijgt van zijn in beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling (punt). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. de Grave, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en mr. J. Fransen in aanwezigheid van S.J.G. de Wit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]
Artikel 8:72
[…]
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven; […]
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
[…]
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
[…]
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
Artikel 5.2
1. Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verstrekken voor extra warmtekosten, indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke meerkosten.
2. Hieronder worden de kosten verstaan die zich voordoen wanneer uit een deskundigenadvies blijkt dat er op medische gronden een hogere woningtemperatuur noodzakelijk is dan wat gebruikelijk is.
3. Het daaruit voortkomende hogere verbruik is het verschil tussen het werkelijke verbruik, zoals opgenomen in de meest recente jaarafrekening van de leverancier, en het gemiddelde verbruik per jaar conform de Nibud-prijzengids.
4. Het college stelt het bedrag aan bijzondere bijstand vast als de hoogte van de kosten van het hogere verbruik.
5. De bijzondere bijstand wordt eenmaal per jaar verstrekt.